Door Tamar de Waal (Universiteit docent Universiteit van Amsterdam)

Wat te vinden van de 293 bootvluchtelingen die per dag Europa proberen te bereiken? Er gaat geen dag voorbij zonder reportage of opinieartikel over hen. We lezen over de Italiaanse marine die duizenden drenkelingen van de verdrinkingsdood redt; over de toch duizenden migranten die omkomen tijdens de oversteek; over de gruweldaden van mensensmokkelaars die zwangere vrouwen en kinderen overboord gooien; en over Europeanen die dat al dan niet erg vinden. De aaneenschakeling van nieuwsberichten is duizelingwekkend.Sommigen wijzen op de tragedie dat een deel van de bootvluchtelingen de dood vindt omdat hun geboorteplaats toevallig niet in een Europees land lag. Anderen maken zich zorgen over de langetermijngevolgen van internationale migratie, onder andere op nationale identiteiten, de welvaartstaat of sociale cohesie. Maar hoe hangen deze intuïties samen, en hoe kunnen we ze afwegen?

Ik koester niet de illusie dat de politieke filosofie vastomlijnde oplossingen kan bieden voor vluchtelingencrises – daar is ook zorgvuldig empirisch onderzoek en veel politieke wil voor nodig –, maar wel dat zij helderheid kan verschaffen. Daarom zet ik de argumenten die spelen op een rijtje. Vermoedelijk zullen sommigen mij tegenwerpen dat ik zeer onrealistische scenario’s schets waar hedendaagse politici niet gevoelig voor zijn. (Lees bijvoorbeeld het opinieartikel van Halbe Zijlstra, fractievoorzitter VVD, gisteren in NRC) Ik ontken dit niet, maar ik hoop toch de verbeeldingskracht over rechtvaardigheid een zetje te geven. Hoe kunnen we consistent nadenken over migratie?

Universalisme, Singulariteit, Particularisme

Ik begin even met een taaie uiteenzetting, door een onderscheid te maken tussen a) een politiek van universalisme, b) een politiek van singulariteit en c) een politiek van particularisme.[1] Deze vormen van ‘politiek’ definieer ik als verschillende manieren waarop individuen tot elkaar in relatie kunnen staan en elkaar kunnen beoordelen.

Ten eerste kun je aannemen dat iedereen gelijk is. Dus of je nu een bootvluchteling bent of niet, je humaniteit zorgt ervoor dat je recht hebt op iets (dit kan respect zijn, of lichamelijke integriteit, enzovoorts). Dit noem ik een ‘politiek van universalisme’.

Ten tweede kun je zeggen dat politieke keuzes juist afhangen van speciale relaties tussen mensen. Vrienden, familieleden en geliefden behandelen we ook anders dan de rest, omdat we met hen een andere emotionele band delen. Als we aannemen dat dit ook geldt voor medeburgers, dan is het relevant dat bootvluchtelingen geen Nederlanders of Europeanen zijn. Dit noem ik een ‘politiek van singulariteit’.

Tot slot kun je mensen beoordelen op hun kwaliteiten, talenten of eigenschappen. Zo kun je iemand een heel goede tennisser of leraar vinden, zonder dat je weet welke nationaliteit, achtergrond of relaties deze persoon heeft. Een specifiek persoon wordt dus geëvalueerd, maar haar identiteit is niet relevant. Iemand komt waardering of eer toe (of juist niet), omdat hij of zij een kwaliteit heeft die te appreciëren is (of juist niet). Dit noem ik een ‘politiek van particulariteit’.

De publieke discussies over bootvluchtelingen schieten heen en weer tussen deze vormen van politiek. Het is daarom tijd ze eens consequent door te nemen.

Europa & Universalisme

Europa is sinds de Tweede Wereldoorlog sterk gefundeerd op de notie van ‘mensenrechten’ en opgebouwd uit landen die zichzelf begrijpen als natiestaten waarin alle mensen (dus niet alleen burgers) beschouwd worden als van identieke morele waarde. Dit betekent niet dat iedereen feitelijk gelijk is, maar wel dat ieder mens normatief recht heeft op ‘waardigheid’ en een rits aan fundamentele rechten. Het hedendaagse Europa is dus overduidelijk gecommitteerd aan een politiek van universalisme. Zowel in discours als in aangenomen (grond)wetten en internationale verdragen zegt Europa in vele uiteenlopende situaties de veiligheid en basale welzijn van personen te waarborgen.

In relatie tot bootvluchtelingen, leidt dit ten eerste tot het welbekende non-refoulement principe dat is vastgelegd in artikel 33 van het Internationaal Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen. In een notendop houdt dit principe in dat politiek asiel verleend moet worden aan personen die voet aan wal zetten, als hun leven of vrijheid in hun eigen land bedreigd is. Er lijkt geen andere conclusie mogelijk dan dat Europa dit aan zichzelf verplicht is [2] op basis van haar universele grondbeginselen. Anders gezegd, Europese landen strijken niet ‘met hun hand over hun hart’ als zij vluchtelingen opnemen– zij blijven bij hun eigen universele principes.

Ten tweede leidt dit universalisme tot de verplichting bootmigranten te redden die in levensgevaar zijn tijdens hun oversteek richting Europa. Strikt genomen heeft deze verplichting niets te maken met migratievraagstukken. Dat afgelopen jaar alleen al in april 1250 migranten verdronken is een humanitaire ramp; de vragen wie deze mensen waren en of ze recht hadden op asiel zijn irrelevant. Volgens het Europese universalisme hebben drenkelingen, in welke context dan ook, recht op redding, ook als het geen (toekomstige) medeburgers betreft, en ook als zij zelf een onverantwoord groot risico namen door in een gammele boot te stappen.

Breder gezien (en terugkerend naar migratievraagstukken) leidt een politiek van universalisme al snel tot een pleidooi voor open grenzen en kosmopolitisme. Want als alle mensen moreel gelijkwaardig zijn, hoe kunnen we dan verschil maken tussen burgers en niet-burgers? Oftewel, als het uitgangspunt inderdaad is dat alle mensen van gelijke waarde zijn, dan moet iedereen zich vrijelijk over de aardbol kunnen verplaatsen, ook als het internationale migratie oplevert.[3]

Europa & Singularisme

Toch hoeven universele principes niet te leiden tot het opheffen van iedere vorm van grenzenbeleid. Zo is het mogelijk een politiek van universalisme te combineren met een politiek van singularisme. Technisch uitgedrukt mogen speciale relaties dan niet het resultaat hebben dat de universele gelijkwaardigheid van alle mensen ontkend of genegeerd wordt. Iets minder technisch houdt dit in dat het niet altijd erg is dat je bepaalde mensen belangrijker vindt dan andere. Zo is het mogelijk een specifieke loyaliteit te voelen naar je zus, zonder het recht van anderen op een eigen familieleven te schaden of te bestrijden. Op zo’n manier zou Europa ook gebouwd kunnen zijn op zowel universaliteit als singulariteit. Sterker nog, dat is zelfs het uitgangspunt: op basis van internationaal recht hebben Europese landen (nog altijd) de zelfbeschikking te bepalen wie er onder welke voorwaarden burgers mogen worden (zie bijvoorbeeld de Haagse conventie uit 1954).

Uiteraard is de analogie tussen familiebanden en medeburgerschap niet een-op-een, maar er is wel overlap. Bijvoorbeeld, net als met familieleden zijn de identiteiten van je medeburgers op een fundamenteel niveau ‘toevallig’. Het is mogelijk een wereld in te beelden waarin je geen zus had gehad maar een broer. En zo hadden medeburgers ook andere mensen kunnen zijn. Toch maakt dit toeval de relatie niet zonder waarde.

Dit leidt tot een puzzel van normatieve verplichtingen die overeenkomt met de verscheurdheid van de hedendaagse mondiale realiteit. Europese landen functioneren op basis van theorieën van burgerschap, waarin slechts beperkte groepen van de wereldbevolking worden erkend als leden van een natiestaat die hun individuele vrijheid en gelijkheid beschermt. Maar hoe kan deze Europese politiek van singulariteit worden gerijmd met haar politiek van universalisme?

Een mogelijke oplossing is dat personen alleen toegang geweigerd kan worden tot een politieke gemeenschap, als zij in hun eigen land voldoende kansen hebben op een leven als vrij en gelijk burger (of: op een leven in overeenstemming met de voorwaarden gesteld door een politiek van universalisme). Dit zou inhouden dat Nederland tegen Canadese migranten kan zeggen dat zij geen recht hebben Nederland te betreden, omdat het ontkennen van een singuliere relatie met hen niet leidt tot het verloochenen van hun universele humaniteit.

Dit ligt anders voor migranten die naar Europa willen komen als zij gedreven worden door globale ongelijkheden en armoede. Dan schaadt hun uitsluiting het Europese universalisme namelijk wél. Immers, de crux is dat grenzencontroles onrechtvaardig zijn, als zij bepaalde groepen mensen als moreel ongelijkwaardig behandelen. En als Europa met grenzencontroles de kansen van economische migranten op een acceptabel bestaansniveau blokkeert terwijl Europeanen deze kansen wel krijgen, dan worden de belangen van Europanen als moreel superieur gewogen. Met andere woorden, Europese landen moeten, als zij hun grenzen willen sluiten, ervoor zorgen dat de globale ongelijkheden verdwijnen die de kansen op vrijheid en gelijkheid van andere wereldbewoners schaden.[4]

Deze gedachtelijn biedt twee inzichten. Ten eerste: het uitgangspunt dat solidariteit met economische vluchtelingen ‘geen vereiste’ of ‘een keuze’ is, klopt niet. Europa is wel degelijk met hen verbonden via haar eigen politiek van universalisme, zeker in de hedendaagse wereld gekenmerkt door ongekende globale ongelijkheden[5]. Maar, en dit is het tweede inzicht, er bestaat een keuze in het honoreren van deze relatie: Europa kan haar grenzen openen óf haar portemonnee[6] (dit laatste, voor de duidelijkheid, met als streven de welvaart op aarde zo te verdelen dat een grenzenbeleid toelaatbaar wordt, omdat dan de gekozen politiek van singularisme niet meer in contradictie is met de Europese politiek van universalisme).[7]

Europa & Particularisme

Een politiek van particularisme plaatst vraagtekens van meer praktische aard bij bovenstaande argumentaties. Want als we, ten eerste, het recht op asiel erkennen en, ten tweede, het grenzen/portemonnee-dilemma accepteren als juist, dan zal Europa de komende tijd haar grenzen behoorlijk open moeten gooien. Zo zullen er nog vele asielzoekers uit Syrië, Irak en Eritrea naar Europa komen. Daarnaast leven er ongeveer 1,4 miljard mensen op aarde uitzichtloos onder de absolute armoedegrens, wat hen een recht op toegang tot Europa zou opleveren.

Maar een toenemend deel van de Europese bevolking spreekt zich sterk uit tegen migratie, met het argument dat veel asielzoekers en Afrikaanse migranten niet over de juiste kwaliteiten beschikken om te functioneren als Europees burger. Daarom rijst de vraag welke stromen van ongewenste migranten Europa aankan. Meer specifiek is de relevante vraag wat de gevolgen voor ons grenzenbeleid zouden moeten zijn als inderdaad blijkt dat bepaalde stromen van migranten (die binnen een politiek van particularisme op weinig waardering kunnen rekenen) leiden tot een zorgwekkende afname van sociaal vertrouwen, gevoelens van nationale identiteit en steun aan publieke instituties.

Dit is een cruciaal maar gelaagd vraagstuk. Ten eerste ligt er een eenzijdige veronderstelling aan ten grondslag, omdat antimigratie attitudes of zelfs de vreemdelingenhaat in Europa worden aangedragen als een legitimatie voor het remmen van migratie. Maar het probleem zou ook opgelost zijn als deze attitudes zouden veranderen (ofwel als de Europese politiek van particularisme positiever zou worden over migratie).

Ten tweede leidt dit argument vaak tot valse dilemma’s, waarin een keuze gemaakt moet worden tussen ‘het behouden van Nederland zoals het is’ en ‘het toestaan van migratie’. Ik noem dit een vals dilemma omdat landen altijd veranderen, met of zonder migratie, door interne emancipatiestrijden, reeds aanwezige minderheden, technologie en historische omwentelingen. Het ligt dus hoe dan ook complexer.[8]

Ten derde is het een vraagstuk dat zoekt naar een bepaalde drempelwaarde van acceptabele migratie, en dat is sterk subjectief. Zo zullen sommigen zeggen dat Frankrijk is afgeschaft als er nog een moskee wordt gebouwd, terwijl anderen zullen betogen dat het openen van de grenzen gestaag maar geleidelijk moet plaatsvinden om de institutionele capaciteit van de staat te beschermen. Dus welke drempelwaardes houden we aan? Tot slot zou het normatieve belang van mogelijke en gevreesde negatieve effecten van migratie (taalachterstanden, criminaliteit, werkloosheid) kunnen worden geneutraliseerd, als er publiek beleid mogelijk is dat deze effecten ondervangt. Mogelijkheden zijn: het voorkomen van verregaande residentiële en sociale segregatie[9]; zorgvuldig inburgeringsbeleid en onderwijs voor nieuwkomers; en een inclusieve arbeidsmarkt.

Toch is de praktische gewenstheid en haalbaarheid van het opnemen van migranten natuurlijk belangrijk in deze discussie. En ook hier raken de verschillende vormen van politiek elkaar. Zo kan Europa er niet voor kiezen om, vanwege haar politiek van particularisme, alleen hoogopgeleide asielzoekers en economische vluchtelingen op te nemen. Dit botst met haar politiek van universalisme. Tegelijkertijd kan men niet verwachten dat Europa haar politiek van particularisme volledig negeert en vervolgens faalt – door een te veel of te snelle toename van migratie – een interne politiek van singulariteit in stand te houden.

[1] Ik ben dit specifieke onderscheid verschuldigd aan professor Arto Laitinen, die een twist gaf aan gelijkende onderscheidingen gemaakt door Axel Honneth en Georg Wilhelm Friedrich Hegel.

[2] Zie bijvoorbeeld het eerste hoofdstuk On Hospitality in ‘The Rights of Others’ van Seyla Benhabib (2004).

[3] Een nuance van dit argument is dat vele bootvluchtelingen helemaal niet ‘vrijelijk’ gekozen hebben zich te bewegen. Integendeel, zij zijn gedwongen te vluchten door geweld of armoede. Een volledige vrijheid tot beweging heeft een mens dus nooit, zolang haar de mogelijkheid haar thuisland te kúnnen blijven is ontnomen. Met andere woorden, de grenzen opengooien in een oneerlijke wereld is dus niet voldoende om, qua bewegingsvrijheid, de morele gelijkwaardigheid van alle mensen te waarborgen. Zie ‘Immigration, Global Poverty and the Right to Stay’ van Kieran Oberman (2011).

[4] In de literatuur bestaat er discussie over hoever deze verantwoordelijkheid strekt van ‘rijke landen’ ten opzichte van burgers in ‘arme landen’. Sommigen bepleiten dat rijke landen (voordat ze met legitimiteit hun grenzen mogen sluiten) voldoende moeten bijdragen aan een wereld waarin mensen in arme landen een bepaald bestaansminimum hebben, bijvoorbeeld met basale medische hulp en voedsel. (Zie National Responsibility and Global Justice van David Miller (2007) Anderen zeggen dat (voordat een grenzenbeleid moreel te verantwoorden is) alle mensen eerst relatief gelijk af moeten zijn in hun kansen op welzijn. (Zie Political Theory and International Relations van Charles R. Beitz (1999))

[5] Ongelijkheden die bovendien deels laakbaar veroorzaakt zijn en in stand gehouden worden door rijke landen. Zie: “Severe poverty as a violation of negative duties.” van Thomas Pogge (2005)

[6] De slogan ‘Open your wallets or open your borders!’ is van Veit Bader.

[7] Interessant genoeg pleiten politieke partijen die voor een restrictief immigratiebeleid zijn vaak ook tegen ontwikkelingssamenwerking of andere vormen van internationale solidariteit, terwijl dit politiek-filosofisch gezien dus juist dé keuze is.

[8] Zie ‘Immigration and the Significance of Culture’ van Samuel Scheffler (2007)

[9] Zie ‘The Imperative of Integration’ van Elizabeth Anderson (2011)


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend