Door Ingrid Robeyns (Hoogleraar Universiteit Utrecht)
De voorbije dagen was er veel ophef over de tieners Gláucio (13) en Márcia (18), die uitgezet zouden worden naar Angola, het land waar hun ouders vandaan kwamen toen ze naar Nederland vluchtten. Gláucio is in Nederland geboren. Márcia was drie jaar oud toen ze uit Angola naar Nederland kwam, en woont hier al 15 jaar; ze zou gisteren aan de Erasmus Universiteit beginnen met haar rechtenstudie. De reden voor de uitzetting is dat de vader in het leger van Angola werkte tijdens de burgeroorlog, en niet kan aantonen dat hij geen oorlogsmisdaden begaan heeft. Gisteren werd bekend dat Márcia en Gláucio en hun moeder alsnog mogen blijven; de vader moet echter terug naar Angola.
Misschien is juridisch hiermee deze zaak helder en afgesloten, maar vanuit de morele, politieke en rechtsfilosofie blijven nog een aantal vragen onbeantwoord.
Eén vraag, die mogelijk door een jurist beantwoord kan worden, is waarom het principe ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’ niet geldt in het geval van hun vader, en waarom pas na 15 jaar deze beslissing genomen is. Er is geen bewijs dat de vader oorlogsmisdaden heeft gepleegd. In zoverre vermoedens voldoende zijn om iemand uit te zetten, zou je verwachten dat men geen 15 jaar nodig heeft om die vermoedens te vormen. Indien vermoedens een onvoldoende grond zijn om iemand uit te zetten, dan is er nu nog steeds geen grond om de vader uit te zetten. Voor niet-kenners van het vreemdelingenrecht blijft dit een vreemde situatie; het zou goed zijn als de juristen die denken dat deze rechtsgang (naar de vader toe) legitiem is, de redenen daarvoor aan de rest van het volk – aan ons dus – zouden uitleggen.
Een andere vraag raakt aan een filosofische kwestie, namelijk hoe we naar kinderen kijken. Het zijn de ouders van Márcia en Gláucio die de asielaanvraag hebben gedaan; hun ene kind was toen drie, het andere nog niet geboren. Dat was zo ongeveer rond het jaar 2000. Ondertussen zijn we 15 jaar verder. Zoals Márcia en Gláucio zelf zeggen in dit interview met Tako Rietveld (a.k.a. De Kindercorrrespondent), voelen ze zich door en door Nederlands. Natuurlijk – wat zouden deze kinderen anders zijn? Deze kinderen zijn Nederlands – ze zijn geworteld en geïntegreerd in Nederland en zitten hier op school en voetbal. Het kan best zijn dat juridische kaders deze kinderen het Nederlanderschap ontzeggen – maar als je dit vanuit een niet-juridisch perspectief bekijkt, moet je de vraag stellen: als deze kinderen geen Nederlandse kinderen zijn, wat zijn ze dan wel?
Het probleem is ook een filosofisch probleem, en dat is dat we kinderen (nog steeds) beschouwen als een soort van ‘aanhangsels’ van hun ouders. Ouders Angolees, dan kinderen ook Angolees (ook al hebben ze nooit ergens anders geleefd dan in Nederland). Ouders geen recht om te blijven, dan kinderen geen recht om te blijven. Maar kinderen zijn zelf ook personen, actoren, mensen met wensen en belangen. En wat ook de morele rechten van de vader van Márcia en Gláucio zijn (daarover doe ik geen uitspraken), het is mensonterend om Nederlandse kinderen uit hun eigen land te zetten. Maar blijkbaar houdt het vreemdelingenrecht niet op structurele wijze rekening met de belangen van kinderen bij het vellen van oordelen over de juridische rechten van vluchtelingen. Zolang we kinderen niet ook als individuele personen zien die belangen kunnen hebben die botsen met die van hun ouders, zullen we kinderen moreel te kort doen in onze wetgeving.
Gelukkig heeft de verantwoordelijke staatssecretaris gisteren besloten dat de tieners met hun moeder mogen blijven. De vele bezorgde burgers die de voorbije dagen hun verontwaardiging hebben uitgesproken over deze zaak zijn blij en opgelucht. Maar het structurele probleem dat we gezinnen als geïntegreerde units zien, waarin kinderen als een soort van aanhangsels van de ouders gezien worden, blijft bestaan. Als we daarentegen de gelijke morele waardigheid van deze vier mensen bekijken, en hun rechten, plichten en belangen op individueel vlak erkennen, dan zien we dat we ze ook als aparte personen moeten zien. Gláucio en Márcia zijn de kinderen van hun ouders, maar zij zijn ook Nederlanders die hier geworteld zijn en al jaren bezig zijn hier een leven op te bouwen. Ook al hebben ze voor het Nederlanderschap niet de juiste papieren; sociologisch is het wel een feit. En doordat ze altijd in Nederland hebben geleefd, zou het hun ontwikkeling sterk kunnen schaden als ze nu naar een land gebracht zouden worden wat voor hen onbekend is. Overigens is het ook bizar dat er gesproken wordt over “land van herkomst” of “terug naar Angola” – dat geldt voor de ouders, maar niet voor de kinderen.
Ongetwijfeld hebben rechtsfilosofen en juristen gespecialiseerd in vluchtelingenrecht nog meer bedenkingen; the comments section is all yours…
Belangrijke vragen bij een moeilijk te begrijpen situatie. Ik ben het er helemaal mee eens dat de rechten van de kinderen in een dergelijk geval niet afhankelijk zouden moeten zijn van de rechten van de ouders. Van de andere kant lijkt het me belangrijk een kanttekening te plaatsen bij de opmerking dat het problematisch is om gezinnen als geïntegreerde units te zien. Want de uitkomst die voor blijdschap en opluchting heeft gezorgd, houdt tegelijk het verdrietige feit in dat de kinderen nu van hun vader worden gescheiden. Zonder in te gaan op de vraag of het terecht is dat de vader wordt uitgezet, is dit een zeer heftig gevolg van de beslissing – en dat is zo juist omdat gezinnen natuurlijk (ten minste in veel gevallen) wel geïntegreerde units zijn.
Natuurlijk is dit strikt genomen geen gedwongen scheiding, maar het moet voor een hecht gezin een hartverscheurende beslissing zijn om één ouder met een of meerdere kinderen in Nederland te laten blijven terwijl de andere ouder moet vertrekken. Daarbij zijn in veel soortgelijke gevallen de kinderen nog veel jonger, wat de situatie wellicht nog erger maakt. Het lijkt mij, kortom, belangrijk om gezinsintegriteit serieus te nemen. Dat wil niet zeggen dat er nooit doorslaggevende redenen kunnen zijn om gezinnen te scheiden, maar mijns inziens wel dat er zeer goede redenen voor een dergelijke uitkomst moeten bestaan, wil deze gerechtvaardigd zijn.
Dus hoewel we kinderen inderdaad zeker niet moeten behandelen als “aanhangsels” van hun ouders, lijkt het me ook belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat het breken van een gezin een zwaarwegende en prima facie onwenselijke situatie is.
Daar ben ik het helemaal mee eens, Naomi. Ik denk dat gezinnen OOK als geïntegreerde eenheden gezien moeten worden, maar we moeten kinderen OOK als personen met eigen belangen zien. Het is dus niet het ene of het andere, maar beide (ik had in de post de OOK daarom ook in het cursief gezet, maar het was waarschijnlijk beter geweest er nog aan toe te voegen wat nu volgt…)
Een van de belangrijkste belangen van kinderen is om niet gescheiden te worden van hun ouders, gegeven “normale” omstandigheden (dwz geen misbruik etc.). Dit zou zelfs een reden kunnen zijn om de vader in deze casus ook een verblijfsvergunning te geven – omdat het in het belang van zijn kinderen is. Echter, over deze concrete casus kunnen wij geen uitspraken doen met de kennis die we hebben omdat we niet weten wat de Nederlandse overheid weet over het oorlogsverleden van de man. In een conversatie op een andere plek opperde F.A. Muller dat het ook mogelijk is dat de Nederlandse staat sterke evidentie heeft van oorlogsmisdaden, maar dat niet kan bewijzen (vb. omdat de informanten niet willen getuigen). Dan zou het belang van de kinderen om bij hun vader te kunnen blijven leven afgewogen moeten worden tegen het belang van de andere Angolese vluchtelingen in Nederland die niet oog in oog willen komen te staan met oorlogsmisdadigers (en er is ook de vraag of, onafhankelijk van belangen van concrete mensen, we oorlogsmisdadigers asiel moeten verlenen).
Ik denk dat we het over de structuur van het ethische oordeel dus wel eens zijn – bij de ouders kunnen blijven is, cetaris paribus, in het belang van het kind, en de vader zou op deze indirecte manier ook een afgeleid recht op asiel kunnen krijgen, dat echter wel mogelijk moet afgewogen worden tegen andere belangen en morele principes.