Door Eric Schliesser (Hoogleraar Universiteit van Amsterdam)

Ik zou graag willen zien dat Joschka Fischer met Frits Bolkestein ruzie maakt over het Europese milieubeleid, dat Thomas Piketty met Martin van Hees discussieert over de Europese arbeidsmarkt en dat paus Franciscus aan Sybrand Buma uitlegt wat een christelijk vluchtelingenbeleid is. En ik zou met name willen dat dit discussies zijn waarin de protagonisten niet hun nationale belang vertegenwoordigen maar twisten over een gemeenschappelijk Europees beleid.–Marcus DüwellEen Pleidooi voor een Federaal Europa: reflectie naar aanleiding van Griekenland en de vluchtelingencrisis” Bij Nader Inzien.

Dat collega Düwell graag naar hoogopgeleide, discussiërende mannen luistert is waarschijnlijk een (begrijpelijke) beroepsdeformatie. Daar is in de samenleving ook een goede plek voor: de universiteit (hoewel graag niet alleen mannen). Zo’n federaal Europa met een diploma-elite waar Prof. Düwell blijkbaar naar verlangt, zal de problemen waar we voor staan niet oplossen, maar juist als symbool van die problemen dienen. Er is immers al geen gebrek aan verstandige, ons soort mensen die regelmatig naar Brussel pendelen om advies te verlenen, of die ergens via Europees geld een subsidie krijgen om over de grote onderzoeksvragen van de dag na te denken. Het “gemeenschappelijk Europees beleid” tussen het Verdrag van Rome (1957) en, laten we zegen, het Verdrag van Lissabon (2007), is vooral op basis van de opinies van die diploma-elite gevormd. Het gaat te ver om dat beleid mislukt te noemen, — de diploma-elite boert er goed –, maar de politieke problemen zijn er, zoals Prof. Düwell zelf betoogt, inmiddels structureel van aard.

De vorige alinea is natuurlijk een beetje plagerig. Het leidt ook af van de grote mate van instemming waarmee ik het stuk van Prof. Düwell heb gelezen–ik was met name te spreken over zijn observatie dat dat “de Duitse regering nu Europese solidariteit eist terwijl nog geen twee maanden geleden de Duitse minister van financiën hard afrekende met Griekenland.” Maar als je het over verstandig “gemeenschappelijk Europees beleid” hebt dan is het maar de vraag of er nog ruimte is voor de vaak botsende en beladen belangen van individuele burgers (en regio’s). Ik ben het met Collega Düwell eens dat in de huidige opzet van de EU het algemeen Europees belang te weinig geformuleerd en daardoor geconstitueerd wordt, te weinig politieke macht bezit, en ook te weinig draagvlak heeft. Een oplossing daarvoor is inderdaad meer Federalisme. (Dat heb ik kort geleden ook betoogd.) Maar ik mis in het betoog van Düwell de productieve rol van (en de noodzaak) van belangenvertegenwoordiging en weinig oog voor de rol van belangenstrijd.

Maar eerst een observatie over de historische structuur van het betoog van Prof. Düwell. Hierin is een duidelijke breuk tussen voor en na 1989 te herkennen: ervoor waren er zwaarwegende politieke redenen om solidair te zijn, daarna werden we “weinig solidair.” Nu ontken ik niet dat het verlangen om herhaling van oorlog te voorkomen en het gevoel van externe dreiging bepaalde vormen van samenwerking faciliteerden, maar hij negeert het feit dat de EU vanaf het begin een politieke project van weldenkende elites, met een structureel wantrouwen tegen democratische principes — met de tweeling-spoken van Weimarrepubliek en de Derde Franse Republiek –, is geweest. Dus als we het over de goede oude tijd hebben, dan moeten we niet uit  het oog verliezen dat de kiem voor hedendaagse problemen daar (relatief bewust) gezaaid is.

Nu lijkt Düwell’s voorgestelde oplossing vooral uit twee institutionele veranderingen te bestaan: (i) meer macht voor het Europees parlement en daaruit volgend (ii) een Europese regering. Hij zwijgt over de hele grote macht van bestaande Europese instituties (o.a. Europese Centrale Bank) die buiten democratische controle vallen, en waar het beleid van de diploma-elite de belangen van burgers uit het oog heeft verloren. Waarom zou (i-ii) niet hetzelfde lot vallen?

Het probleem bij de aanpak van Düwell is dat de bestaande kiesdistricten van het Europees parlement niet Europees maar nationaal zijn, en dat er daarbij geen Europese politieke cultuur/publieke opinie is. Hieruit volgt dat toekomstige Europese parlementariërs niet, in eerste instantie, Europese belangen gaan behartigen. Dat is misschien niet erg als de voorgestelde Europese regering dat wel doet. Maar als zo’n regering indirect (via het Europese parlement) gekozen wordt, dan zou het wonderlijk zijn als die het algemeen belang in plaats van het belang van structurele meerderheden gaat dienen. Als we de federalistische weg gaan bewandelen moet er Europese politieke leiders en vertegenwoordigers zijn die door Europees-brede electoraten gekozen worden, en die daardoor belang hebben het gemeenschappelijke belang te dienen.

Of ze dat kunnen doen is maar de vraag want het huidige Europees parlement is buitengewoon corruptie- en lobby-gevoelig. Er is geen cultuur van transparantie. Omdat het beïnvloeden van een parlement goedkoper is dan het beïnvloeden van 25 parlementen is het ook een makkelijkere prooi voor goed georganiseerde, commerciële deel belangen. Dit negeren ondergraaft ook de gedachte dat men in de praktijk in staat zal “die beleidsterreinen” centraal te regelen die “voor de toekomst van centrale betekenis zijn”; het is al een feit dat goed georganiseerde lobbygroepen hun kans grijpen om hun zaken vanuit Brussel te regelen. Ik zie geen reden om dit voor hen makkelijker te maken.

Ten slotte, zal er ook een Europese politieke cultuur zo niet civiele religie gecreëerd moeten worden. Door de veelheid van talen, religies, leefwijzen, belangen, welvaart, en normen zal dit vermoedelijk ook meer een cultuur van permanente spanning zijn dan het gesprek van gediplomeerde mannen. Op dit moment staan we erg ver van deze noodzakelijke voorwaarden van een democratisch federalisme af.


Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

1 Comment

  1. Beste Eric,
    Ongeacht je plechtige toonzetting blijf ik je maar tutoyeren als je dat niet erg vindt.
    Ik ben dankbaar voor je uitgebreide reactie over een onderwerp dat wij allebei kennelijk zeer belangrijk vinden. Ik ben ook blij met de grote mate aan overeenstemming in de analyse. Ik ben het ook eens dat wij van een federaal Europa heel ver weg zijn; dat neemt niet weg dat ik er niet zoveel andere verstandige mogelijkheden zie. Ik wil alleen op twee punten van je betoog ingaan:
    Ten eerste, denk ik niet dat de wijziging van 1989 een is waar wij daarvoor solidair en democratisch zijn geweest en dit daarna zijn kwijt geraakt. Mijn punt is eerder dat er in de algemene beleving na de 2e Wereldoorlog en tijdens de koude oorlog een narratief waarom men zo’n Europa überhaupt zou willen sterk present was en ook vrij breed gedeeld werd. Na het eind van de koude oorlog neemt niet de solidariteit af (als die er überhaupt was), maar er ontstaat meer onduidelijkheid over wat men met dit Europa überhaupt wil. Mijn punt is dus dat het tijd is om over dit verhaal na te denken. En mijn verhaal zou zijn dat het niet in eerste instantie moet draaien om voorkómen van oorlog binnen Europa, maar om het vermogen om globale en lange-termijn uitdagingen aan te kunnen gaan. De vluchtelingencrisis lijkt mij evident een punt waarin dit duidelijk wordt.
    Ten tweede, ga ik niet ervan uit dat een federaal Europa met ongewijzigde instituties (Parlement, Europese Centrale Bank) zou moeten gaan werken. Ik ga evenzo als jij ervan uit dat al die verschillen aan talen, leefwijzen enz. in Europa een uitdaging vormen. Een federaal Europa zal zeker anders functioneren dan een van de huidige Europese staten en het is evident dat het niet alleen de ‘diploma-elites’ zijn die dit mogelijk kunnen maken. Maar dat met het Europese project met name elites bezig zijn geweest is toch gevolg van het feit dat men niet de moed heeft gehad om het Europese project met meer nadruk als gemeenschappelijk politiek project aan te gaan pakken. Maar hoe dan ook, al deze problemen vormen een uitdaging onafhankelijk van hoe wij het Europese project in de toekomst vorm geven. Ook als er een re-nationalisering zou komen, zit je met de vraag hoe men met de verschillen binnen Europa omgaat. Een afstemming over antwoorden op centrale problemen is er in elk geval nodig en een Europa dat alleen door nationale staten gereageerd wordt zou men de meeste problemen dan door onderhandelingen van diplomaten moeten oplossen. Ik kan niet zien wat dan vooruitgang is. Mij lijkt dat een cultuur van transparantie, een Europa dat meer gevoelig is voor belangenverschillen, en een Europa waarin een politieke strijd over centrale toekomstvragen gevoerd wordt, alleen maar kan ontstaan als wij stappen zetten om dit gemeenschappelijk project serieuzer te nemen als gemeenschappelijk project.
    Het voor mij belangrijkste punt is dat het er een politieke discussie komt waarin duidelijker wordt tegenover wat voor uitdagingen wij staan en hoe een toekomstige vorm van Europa op deze uitdagingen kan reageren. Daarbij zit ik niet in eerste instantie op intellectuelen-discussies te wachten maar op een brede politieke strijd, waarin intellectuelen en elites natuurlijk hun rol spelen. De politiek van de afgelopen jaren heeft de mensen in de welvarende landen gesuggereerd dat er niet veel hoeft te veranderen en dat de status quo voor hen veilig is. Nu moeten er hekken en muren gebouwd worden om deze belofte waar te maken. In plaats daarvan zou men ook moediger kunnen beginnen om de uitdagingen van een geglobaliseerde wereld, die door ecologische crises bedreigd is te benoemen, en proberen te ontdekken of een gemeenschappelijk Europa dit als kans kan beschouwen.
    Hartelijke groet
    Marcus

Comments are closed.