Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

Wanneer iemand zegt ‘ik heb trek’ of ‘ik ben boos’ nemen we diegene doorgaans op zijn of haar woord. We gaan er vanuit dat iemand het ‘goed’ heeft wanneer het gaat om de uitspraken die hij of zij maakt over haar eigen gevoels- en gedachtewereld. We schrijven elkaar daarom doorgaans autoriteit toe over wat er in ons eigen bewustzijn speelt. Maar waarom eigenlijk? Wat doet de persoon die zegt ‘ik ben boos’ zodanig dat jij diegene op zijn of haar woord gelooft?

Dit zijn vragen waar filosofen zich over buigen, maar waar ook meer recentelijk bijvoorbeeld psychologen, psychiaters en neurowetenschappers zich mee bezighouden. Los van de academische discussie is het een vraag die ons allemaal aangaat, zoals schrijver Toon Tellegen laat zien in het verhaal over de krekel. Het verhaal opent als volgt:

IK BEN VERLOREN, dacht de krekel, ik ben gehavend en verloren.
Hij zat op een stronk midden in het bos. Het sombere gevoel bonkte tegen zijn voorhoofd, alsof het in het donker rondliep en de weg niet wist.
Als je somber bent, dacht de krekel, ben je nog veel meer. Wanhopig treurig, verdrietig, bedroefd, eenzaam. Somber sleept dat allemaal achter zich aan.
‘Somber!’ riep hij opeens. Hij wist niet waarom. Zijn stem klonk hol en mistroostig.

Wat de krekel hier verwoordt is ons alledaagse begrip van zelfkennis: wij weten zelf het beste wat er in ons omgaat, en kunnen dat direct rapporteren. Kort gezegd: wanneer iemand zegt ‘ik ben somber’ dan zegt hij dat doorgaans niet omdat hij dat concludeert door goed naar zijn eigen gedrag te kijken, of omdat iemand anders hem dat heeft verteld, maar omdat hij zijn eigen gevoelens en gedachtes van ‘binnenuit’ kent of voelt. Maar hoe leggen we dat uit?

Kamer zonder ramen

Populair is momenteel de ‘detectivistische’ theorie van zelfkennis, volgens welke we een ‘interne scanner’ hebben, die toestanden in ons bewustzijn ‘detecteert’ en doorstuurt naar een mechanisme dat ons in staat stelt om bijvoorbeeld te zeggen ‘ik ben verdrietig’. Volgens dit model zijn er dus bepaalde onderliggende feiten die ‘gevonden’ kunnen worden. De filosoof Gilbert Ryle vergeleek dit model van zelfkennis met een raamloze kamer (ons bewustzijn) waartoe alleen de persoon zelf toegang heeft door met een zaklamp in de kamer te spieken (de scanner), en dus haar bewustzijnstoestanden kan kennen door een lichtbundel erop te richten.

Zo’n detectivistisch model kan heel goed uitleggen waarom we soms fouten maken wanneer we iets zeggen over onze gedachtes of gevoelens. Het blijkt ook dat mensen soms hun  gevoel van fysieke spanning verwarren met seksuele opwinding (het inmiddels beroemde experiment van de ‘wiebelende brug’ van Dutton & Aron 1974). Maar het kan ook gebeuren dat je het trillen van je handen en een verhoogde hartslag interpreteert als zenuwachtigheid, terwijl je simpelweg teveel cafeïne binnen hebt gekregen. Of je denkt dat je enorm chagrijnig bent over wat je nog allemaal moet doen, terwijl je na een flinke boterham weer prima voelt. Je had dus eigenlijk gewoon honger.

We interpreteren onszelf in dit soort gevallen verkeerd–onze zelf-interpretatie strookt niet met ‘hoe het daadwerkelijk is’. Dit laat ook gelijk een belangrijke implicatie van het detectivistische model zien: onze gevoelens en gedachtes liggen als het ware te wachten tot dat een of ander systeem hun bestaan oppikt en interpreteert. Maar hoe geloofwaardig is dat?

iKnow

Uitgaande van detectivisme kunnen we ons het volgende voorstellen. Een team neurowetenschappers en reductionistisch filosofen en psychologen ontwikkelen een nog veel betere scanner dan onze interne scanner in onze hersenen. Ze noemen hem de iKnow; een apparaat dat onder andere je hartslag, transpiratie enzovoorts meet, en ook je woede-uitbarstingen en je lachbuien bijhoudt. De iKnow weet veel eerder wat jij denkt of voelt, en weet het bovendien veel beter, want het kan veel beter detecteren en interpreteren. Wanneer je bijvoorbeeld zou zeggen ‘ik heb trek in chips’ dan is het niet ondenkbaar dat de iKnow je vertelt: ‘Nee, eigenlijk ben je vermoeid. Je zus-en-zo waardes zijn zus-en-zo hoog. Je denk je alleen maar dat je chips wilt.’

Dit ruwe gedachte-experiment laat, denk ik, duidelijk de problemen en beperkingen van detectivisme zien. Ten eerste kan er in zo’n situatie geen sprake meer zijn van wat ‘eerste-persoons autoriteit’  wordt genoemd. Dat wil zeggen, de autoriteit die we normaal hebben over onze eigen gevoels- en gedachtewereld, en het feit dat we elkaar gezien normaal niet corrigeren als we uitspraken doen over hoe we ons voelen of waar we aan denken. Dergelijke autoriteit gaat verloren want de iKnow en/of de wetenschappers weten het immers beter dan jij.

Ten tweede maakt het onze gevoelens, angsten, gedachtes en wensen plots tot ‘dingen’ of ‘feiten’ waartoe we ons alleen nog passief kunnen verhouden. Met andere woorden, onze gedachtes en gevoelens zijn niet meer echt de onze. Ze behoren ons slechts toe in zoverre ze in ons lichaam (of hersenpan) gevoeld of gedacht worden. Als Sacha bijvoorbeeld denkt dat ze verliefd is op Sara, maar er geen hersenactiviteit wordt gemeten die  geassocieerd wordt met verliefdheid, liefde of seksuele aantrekkingskracht, dan moeten we volgens het detectivisme concluderen dat Sacha dus niet verliefd is.

Gaat hier niet iets heel erg mis?

Expressivisme

Een plausibeler model van zelfkennis — expressivisme — stelt dat we onze gedachtes van ‘binnenuit’ kennen omdat het uitdrukken van je gevoel het waar maakt dat je dat gevoel hebt. Stel je daarbij bijvoorbeeld voor dat je niet zo lekker in je vel zit, maar niet zo goed weet waarom en ‘hoe’ je je nu eigenlijk voelt. Je denkt na over de afgelopen dagen en praat erover met je vrienden. Je besluit: ‘ik ben eigenlijk nog steeds boos op X’. Deze specifieke emotie was nog niet toegankelijk voordat je jezelf als zodanig uitdrukte. Maar op het moment dat je het eenmaal deed, maakte deze zelfexpressie zich van je meester. Ineens was je echt boos op X. Het gevoel boos te zijn op X werd waarheid doordat je je gevoel als zodanig bent gaan begrijpen. Als Sacha zichzelf begrijpt als zijnde verliefd op Sara, dan is Sacha verliefd op Sara.

Het expressivistische model laat dus mooi zien waarom de krekel zelf het beste weet waarom hij somber is, namelijk, omdat hij als enige in de positie is om zijn eigen somberheid waar te maken. Dit kunnen we niet voor iemand anders doen (Sacha kan niet Sara’s verliefdheid voor haar ‘uitdrukken’, dat kan alleen Sara zelf doen.) Deze zogenaamde ‘constitutieve’ relatie van jezelf uitdrukken is volgens expressivisten dan ook hetgeen wat zelfkennis zo bijzonder maakt en verklaart waarom we autoriteit hebben over ons eigen gevoelsleven.

Of toch niet?

Zwarte lucht

Een paar regels later in het verhaal komt de krekel een kraai tegen, die hem van top tot teen onderzoekt om zijn somberheid te vinden:

‘Nee hoor,’ zei [de kraai] toen, ‘je bent helemaal niet somber.’
‘Niet somber?’ zei de krekel. ‘Ik ben heel erg somber.’
‘Geen sprake van,’ zei de kraai.
‘Geen sprake van?’ zei de krekel. ‘Ik ben verschrikkelijk somber!’
Maar de kraai schudde zijn hoofd. ‘Je bent in de verste verte niet somber,’ zei hij.
‘Ik ben het wel!’ riep de krekel.
‘Je bent het niet!’
‘Wel!’
‘Niet!’

Als lezer voel je direct dat hier iets mis gaat. Als iemand zegt ‘ik ben boos’ en je antwoord met ‘weet je dat wel zeker?’ is dat vreemd. Wanneer iemand ons zelfs corrigeert, zoals de kraai, en het uitloopt op een welles-nietes spelletje, wordt de situatie helemaal penibel. Als we onze eigen binnenwereld niet eens meer kennen, wat dan nog wel? Tegelijkertijd zijn situaties als die van de kraai en de krekel ook weer niet puur fictief: ze bestaan echt. Zo stellen we vraagtekens wanneer een kleuter zegt dat hij honger heeft (maar we weten dat hij moe is), of iemand die lijdt aan hypochondrie zegt dat hij ziek is. Vaak komen we ook in gesprekken met anderen tot bepaalde inzichten over ons eigen gevoelens en gedachten (bijvoorbeeld dat de boosheid over je baas eigenlijk onzekerheid is over je carrière). Zelfkennis, kortom, is vaak een sociale bezigheid. Maar wat zijn de grenzen van wat de ander jou kan doen laten geloven over jouw gemoedstoestand?

‘En dat gevoel in mijn hoofd dan?’ [vraagt de krekel] ‘Dat is lucht.’
‘Lucht?’ riep de krekel. ‘Zeg je dat dat lucht is?’
‘Zware lucht,’ kraste de kraai. ‘Misschien wel zwarte lucht. Maar lucht.’

De kraai verwoordt hier een belangrijke kritiek op het expressivistische model. Jezelf uitdrukken is ‘alleen maar lucht’, met andere woorden, bij zelf-expressie is alles mogelijk. Lucht kun je namelijk uitdrukken als somberheid, als verveling, als woede, als jaloezie of als wat dan ook. Wanneer de krekel begint te snikken, fluistert hij dan ook zachtjes, ‘Tranen van lucht’ (waarop de kraai gemeen antwoordt: ‘nu zeg je eindelijk eens iets verstandigs’).

Uiteindelijk vertrekt de kraai en blijft de krekel verward en onwetend achter. Hij probeert vervolgens zijn somberheid te bestempelen als iets anders, waarmee het verhaal afsluit:

Ik ben heel vrolijk, dacht hij. Ik tsjirp, ik dans, kijk maar…
Maar niemand zag hoe hij daar in een kleine poel van tranen in het zonlicht lag.

Een middenweg

De treurigheid komt doordat het duidelijk is voor de lezer dat er wel degelijk ‘iets’ is dat de uitspraken van de krekel rechtvaardigt. Het dansen en tsjirpen is slechts schijn. De dialoog van de krekel en de kraai weerspiegelt dus perfect de huidige stand van zaken in het filosofische debat over zelfkennis, waarbij er ontevredenheid heerst over het klassieke expressivistische model, maar waar er tegelijkertijd gewaarschuwd wordt tegen de risico’s om terug te glijden in detectivisme, waar de asymmetrie tussen zelfkennis en kennis die anderen van ons hebben uiteindelijk vervalt. De krekel moet trouw blijven aan het gevoel dat bestaat vóór dat hij zich überhaupt uitdrukt; echter kan en mag de kraai nooit op de stoel van de krekel gaan zitten en in zijn plaats vertellen of bepalen wat de krekel voelt. De kraai is uiteraard de reductionistische (neuro)wetenschapper in disguise.

Wat we mee moeten nemen van het detectivistische model is dus dat er iets vooraf gaat aan onze zelfexpressies. Je kunt immers niet alles eenvoudigweg ‘uitdrukken’ als iets anders (blijheid als verdriet; schaamte als trots). De uitdaging is om datgene dat aan zelf-expressie ‘vooraf’ gaat op een niet-detectivistische manier op te vatten. Dat wil zeggen, niet als ‘dingen’ in ons brein waartoe we ons slechts passief verhouden. De krekel zal zijn somberheid bijvoorbeeld niet van zich af kunnen schudden door simpelweg naar een scan te kijken waarop geen somberheid te zien is, en ook niet wanneer de kraai simpelweg zegt dat hij dat niet is.

Wat we moeten meenemen van het expressivistische model, tenslotte, is de idee dat we onze eigen binnenwereld op een directe manier kunnen sturen (zie bijvoorbeeld ook David Velleman’s artikel: The Self As Narrator). Om van zijn somberheid af te komen, moet de krekel zich daartoe niet passief maar actief verhouden: als een toestand die echt de zijne is, en dus ook de zijne om er iets mee te doen. Zo kan hij besluiten een wandeling te gaan maken, of op visite te gaan bij de mier, of misschien werkt het om nog langer te tsjirpen en te dansen totdat hij zich opgelucht voelt.  Onze relatie tot onze gedachtes is  niet puur passief — een kwestie van zoeken en vinden — maar actief; een kwestie van doen of laten.

Dit artikel is eerder verschenen op Kennislink.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

5 Comments

  1. Hoi Fleur,
    mooi stuk. In ben niet heel erg ingevoerd in de materie, en als ik zo het detectivisme en het expressivisme zoals jij het uitlegt, naast elkaar bezie, dan vraag ik me af: hoe scherp is de scheidslijn tussen deze twee visies? Want, beide visies lijken uit te gaan van een interpretatiemoment van bepaalde ‘body states’ (leid ik af uit het stukje over interpretatiefouten die onterecht seksuele opwinding duiden), zij het dat in geval van het detectivisme deze interpretatie automatisch en (nu nog meestal leidend) door het subject gebeurt en dat in het geval van het expressivisme dit moment een soort wilsbesluit is (met wellicht stiekem ook nog een snufje self fulfilling prophecy-werking), dat dus niet per se automatisch geschiedt. Klopt dit volgens jou?
    Overigens raakt je stuk me ook omdat ik sinds kort heb mogen ruiken aan de oosterse filosofie, waarin bijvoorbeeld wordt uitgelegd hoe we om kunnen gaan met ‘duka’ (lijden): dit lijkt op jouw expressivistische uitleg.
    Hartelijke groet,
    Jeroen

    1. Hoi Jeroen,
      Dank voor je reactie. Interessant punt. Ik denk dat ik het zo zou zeggen: als je een plausibele versie van detectivisme naast een plausibele versie van expressivisme legt, komen ze erg bij elkaar in de buurt. Maar een meer traditionele of naïeve variant van detectivisme—de variant die ik min of meer beschrijf—ziet mentale toestanden als feiten die ergens liggen te wachten, en is in dat opzicht tamelijk ver weg van de expressivist, die inderdaad een ‘snufje self-fulfilling prophecy-werking’ in de mix wil gooien. Misschien kan ik het ook zo verwoorden: de twee vallen misschien samen als we het hebben over zelf-interpretatie, in plaats van zelf-detectie of zelf-expressie. Er is bij zelf-interpretatie (ik denk hier o.a. aan het vroege werk van Charles Taylor) sprake van ‘iets’ dat vooraf gaat, maar dat moet nog dmv taal worden gearticuleerd.
      Het voorbeeld van de interpretatie van spanning/arousal was trouwens een voorbeeld dat vooral koren op de molen is voor de detectivist. Ik weet niet goed hoe een expressivist met dergelijke experimenten/situaties om gaat. Ik denk, eigenlijk, dat hij/zij zou zeggen dat er soms triggers zijn voor zelf-expressie. Dus: een gevoel van spanning/hartkloppingen/zweten mondt uit in de zelf-expressie ‘Ik ben verliefd!’. Maar de expressivist zal nooit zeggen dat die uitspraak het *gevolg* is van een intern gedetecteerd feit dat je verliefd bent. Er bestaat geen on-uitgedrukte (gevoel van) verliefdheid voor de expressiefst, voor de detectivist wel 🙂

  2. Thanks voor je uitgebreide reactie. Oh ja, ik zat eigenlijk ook al met realisme in mijn hoofd toen ik mijn reactie schreef, alleen zette het aangehaalde stukje over misinterpreteren van de detectivist mijn enigszins op ’t verkeerde been. Goede verheldering.
    Groeten, Jeroen.

Comments are closed.