Door Michael Klenk (Docent Technische Universiteit Delft)

Laat ons even de ‘tape of life’ terugdraaien. Stel je voor dat ons evolutionaire pad anders was gelopen. In plaats van mensen, zijn we een soort van ‘menselijke bijen’, vergelijkbaar in gedrag en samenleving met de hedendaagse honingbijen.

Onze overtuigingen over goed en kwaad hadden er helemaal anders uitgezien. We hadden het bijvoorbeeld als onze plicht beschouwd om onze vruchtbare vrouwelijke nakomelingen te vermoorden; enkel en alleen omdat dergelijke regels de evolutionaire aanpassing van onze soort hadden vergroot.

Dat dacht Charles Darwin, de grondlegger van de theorie van evolutie, in ieder geval. Als hij gelijk heeft, hadden we makkelijk andere morele overtuigingen kunnen vormen. Tegelijkertijd lijkt er maar één morele waarheid te zijn – het is bijvoorbeeld simpelweg niet toegestaan te moorden, wat we ook daarover denken.

Waarom zouden onze huidige overtuigingen over goed en kwaad kloppen, en die van Darwins menselijke bijen niet?

Dit leidt tot een probleem. Waarom zouden onze huidige overtuigingen over goed en kwaad kloppen, en die van Darwins menselijke bijen niet? Kunnen we, als de oorsprong van onze moraal inderdaad contingent is, goed en kwaad wel van elkaar onderscheiden?

In deze blog, gebaseerd op mijn proefschrift Survival of Defeat, laat ik zien hoe evolutie moraliteit verklaart, waarom de evolutionaire oorsprong van onze moraal problematisch zou kunnen zijn, en hoe dit naar een fundamentele vraag leidt over de samenhang tussen de oorsprong en de rechtvaardiging van een aanname.

Evolutie en Ethiek

Vermoedelijk had Darwin gelijk over de oorsprong van de moraal: morele overtuigingen zijn waarschijnlijk het gevolg van aanpassingen aan ecologische omstandigheden, net zoals onze opponeerbare duimen en onze voorkeur voor suiker en vet dat zijn.

Twee punten zijn hier cruciaal. Ten eerste lijken sommige overtuigingen over wat moreel verboden of toegestaan is universeel gedeeld te worden. Alle menselijke culturen hechten bijvoorbeeld belang aan speciale verantwoordelijkheden van moeders tegenover hun kinderen.

Die universaliteit in morele waarden is, ten tweede, te verklaren vanuit de evolutionaire psychologie en sociologie. Zorgzaamheid tegenover eigen kinderen is vanuit een evolutionair oogpunt nuttig, omdat daardoor een grotere kans bestaat om gezonde nakomelingen op te voeden en dus de eigen genen te verspreiden.

Dus, als evolutie onze evaluatieve disposities, zoals onze onderbuikgevoelens, op deze manier beïnvloedt en wij onze morele overtuigingen daarop baseren, dan geloven wij dat ouders voor hun kinderen moeten zorgen vanwege onze evolutionaire oorsprong. Evolutie verklaart op deze manier de oorsprong van ethiek.

Evolutie contra Ethiek?

Maar waarom zou de evolutionaire oorsprong van ethiek eigenlijk een probleem zijn? Stel je voor dat Alf en Bert een discussie voeren over abortus. Alf beweert dat abortus niet is toegestaan, vanwege de bijzondere verplichting van ouders tegenover hun kinderen. Een foetus is een kind, zegt Alf, en dus mag abortus niet. Maar, zegt Bert, die Darwin gelezen heeft, Alfs overtuiging is onjuist omdat deze een evolutionaire oorsprong heeft. Alf verdedigt het verbod op abortus alleen omdat hij door de evolutie is beïnvloed.

Zou het zo kunnen zijn dat alle morele aannames onjuist of fout zijn, vanwege hun evolutionaire oorsprong?

Heeft Bert gelijk? En, sterker nog, zou het zo kunnen zijn dat alle morele aannames onjuist of fout zijn, vanwege hun evolutionaire oorsprong? Recentelijk hebben meerdere filosofen, waaronder Allan Gibbard, Sharon Street, Richard Joyce, Andreas Mogensen, en Folke Tersman, deze vraag positief beantwoord. Deze ‘debunkers’ van de moraal beweren, onder andere, dat de evolutionaire oorsprong van onze moraliteit ons redenen geeft om te denken dat we het moreel goede en slechte niet adequaat kunnen onderscheiden.

Ik denk dat het niet klopt dat evolutie ethiek zomaar weerlegt. We hebben vele morele overtuigingen om goede redenen, denk bijvoorbeeld aan het verbod op doden. Deze redenen lijken onafhankelijk te zijn van het feit dat we een evolutionaire geschiedenis hebben. De debunkers moeten eerst aantonen waarom precies de evolutie een probleem is voor de ethiek.

En er is nog een veel fundamenteler probleem dan de evolutionaire oorsprong van de moraal. Onze morele overtuigingen zijn gebaseerd op of beïnvloed door allerlei causale processen: evolutie, cultuur, indoctrinatie, vurende neuronen, om maar een paar te noemen. Al die causale processen bieden mogelijke verklaringen voor onze morele overtuigingen.

Dus blijken er, ten eerste, goede redenen te zijn voor onze morele overtuigingen, die eerst weerlegd moeten worden. Ten tweede weerlegt het feit dat een aanname een causale oorzaak heeft die aanname niet, omdat anders al onze aannames weerlegd zouden zijn. Daaruit volgt dat getoond moet worden hoe de oorsprong van overtuigingen samenhangt met hun rechtvaardiging.

Genetische Argumenten

De poging om ethiek evolutionair te weerleggen is een ‘genetisch argument’: een verhaal over de oorsprong van een uitspraak, dat zou moeten leiden tot de conclusie dat die uitspraak ongerechtvaardigd is.
Voor een genetisch argument hebben we twee premissen nodig. Ten eerste een ‘genetische premisse’, die de overtuiging causaal verklaart. Ten tweede een ‘epistemische premisse’, die verklaart waarom de aangetoonde oorsprong de waarheid en rechtvaardiging van die overtuiging problematisch maakt.

De epistemische premisse is dus cruciaal: wanneer wordt de oorsprong van morele aannames, wat ze ook zijn, een epistemologisch probleem? Kijk naar de structuur van de epistemische premisse:

Als aannames van type x door oorzaak y zijn ontstaan, dan moet je x-aannames opgeven omdat z.

We weten al waar x en y voor kunnen staan: morele aannames die veroorzaakt zijn door evolutie. Maar wat zijn goede redenen om een aanname op te geven; hoe gaan we z invullen? Dat is een fundamentele vraag over goede redenen voor het beweren en opgeven van overtuigingen en daarover moeten we het hebben als we willen weten of evolutie ethiek weerlegt.

Ethiek Ontkrachten

Ik beschouw evolutie als een potentiële ontkrachter van onze morele overtuigingen. Ontkrachtende informatie komen we regelmatig tegen.

Stel dat we een fabriek bezoeken en schijnbaar rode componenten op een transportband zien. We kunnen gerechtvaardigd aannemen dat de componenten daadwerkelijk rood zijn. De voorman legt nu echter uit dat de componenten om technische redenen worden verlicht met rood licht. Deze informatie ontkracht onze oorspronkelijke overtuiging: we kunnen niet langer zeker zijn dat de rode schijn van de componenten een bewijs is van hun roodheid.

Zo zou het ook kunnen zijn met morele opvattingen: in eerste instantie zijn ze gerechtvaardigd, omdat we goede redenen hebben voor die opvattingen, maar ze verliezen deze rechtvaardiging op het moment dat we hun evolutionaire oorsprong ontdekken. We kunnen bijvoorbeeld met recht en reden beweren dat ouders een objectieve verplichting hebben om voor hun kinderen te zorgen; maar het evolutionaire verhaal dreigt deze redenen te ontkrachten.

Maar de diepere vraag is nog steeds: wanneer is ontkrachten gerechtvaardigd?

Dus wordt ethiek misschien door evolutie ontkracht. Maar de diepere vraag, waarmee we deze blog begonnen, is nog steeds: wanneer is ontkrachten gerechtvaardigd?

Het recente filosofische debat heeft drie verklaringen bediscussieerd. Ik beargumenteer in mijn proefschrift dat geen daarvan klopt, als je maar veronderstelt dat er een morele waarheid bestaat.

Betere Verklaringen

Een redelijk bekend idee draait om verklarende redundantie. Je mag iets alleen aannemen als de redenen voor je aanname ook het best verklaren waarom je aanname klopt.

Je mag bijvoorbeeld aannemen dat een object rood is, als de beste verklaring van je indruk is dat het object daadwerkelijk rood is. Als je een betere verklaring hoort, zoals in ons voorbeeld van de fabriek, dan wordt je aanname ontkracht.

Dit lijkt me een goed verhaal over een groot aantal van ontkrachters. Maar het werkt niet om te verklaren hoe evolutie ethiek ontkracht. Als je veronderstelt dat aannames alleen gerechtvaardigd zijn als hun waar-makers ze het best verklaren, dan zouden aannames over objectief morele waarheden nooit gerechtvaardigd zijn. Dus, omdat morele oordelen nooit gerechtvaardigd zijn, zouden ze ook nooit ontkracht kunnen worden. Dit is slecht voor morele objectivisten (die beweren dat wat moreel verboden of toegestaan is losstaat van de vraag of we het daadwerkelijk erkennen als moreel verboden of toegestaan) maar geen verklaring van het evolutionaire ontkrachten van moraal.

Morele Onenigheid

Een tweede mogelijke verklaring is het welbekende epistemologisch principe dat men overtuigingen waarover onoplosbare onenigheid bestaat, moet opgeven.

Dus, omdat we gemakkelijk andere morele overtuigingen hadden kunnen hebben, bestaat er een (hypothetische) onenigheid tussen ons, met ons hedendaagse morele overtuigingen, en, zeg, de mens-bijen. Deze onenigheid ontkracht onze morele overtuigingen.

Maar strikt genomen zijn alleen onoplosbare meningsverschillen tussen gelijken, zoals experts met hetzelfde niveau van kennis over het onderwerp, ontkrachtend. En er kan geen totale onenigheid zijn over alle morele regels tussen gelijken, omdat wij een minimum aan overeenstemming nodig hebben om redenen te hebben onze tegenstanders, met betrekking tot de moraal, als gelijke te accepteren. Dus verklaart dit voorstel niet hoe evolutie onze morele overtuigingen helemaal ontkracht.

Gebrek aan Betrouwbaarheid

Dan is er het populaire idee dat ontkrachten met betrouwbaarheid samenhangt. In het licht van de evolutie kan de betrouwbaarheid van onze morele aannames niet worden verklaard. Aannames waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden verklaard, moeten worden opgegeven.

In plaats van naar een conclusie van het argument, leidt dit naar een verdere vraag: hoe verklaar je betrouwbaarheid? Een zeer populaire opvatting stelt dat kloppende aannames betrouwbaar zijn als ze de volgende twee condities vervullen: dat ze, in het geval van een fout, niet geaccepteerd gaan worden én dat ze, als ze kloppen, ook in nabije, vergelijkbare scenario’s geaccepteerd gaan worden.

Maar als we betrouwbaarheid zo verklaren, moet we concluderen dat morele aannames allemaal betrouwbaar zijn. Ten eerste is er geen scenario waar een morele waarheid verandert, volgens het moreel objectivisme. Ten tweede zouden vergelijkbare, dichtbije evolutionaire paden (als we juist niet iets absurds zoals een menselijke bij, maar wellicht Neanderthaler zijn) naar dezelfde kloppende morele aannames leiden. Darwins bijen zouden als een niet-dichtbij pad tellen.

Dus kan de betrouwbaarheid van onze morele veronderstellingen verklaard worden door het feit dat morele waarheden niet veranderen, en dat de evolutie ons op vergelijkbare evolutionaire paden betrouwbaar naar morele aannames zou leiden die vergelijkbaar zijn met onze huidige aannames. Niet ondanks, maar juist dankzij de evolutie.

Een gedeeld Thema: Gebrek aan Acuïteit

De drie voorafgaande opties zijn variaties op een gedeeld thema. Het thema is dat aannames accuraat moeten zijn – hun acuïteit is uiteindelijk bepalend voor hun gerechtvaardigdheid.

Je mag dus iets beweren als je waarschijnlijk gelijk hebt. Daaruit volgt dat, als je goede redenen hebt om te denken dat je niet gelijk hebt, je dit redenen geeft om je overtuiging op te geven.

Het probleem met de bestaande verzoeken om ethiek evolutionair te ontkrachten is dus dat het ons niet echt redenen geeft om te denken dat onze morele aannames niet kloppen. Hun acuïteit wordt niet in twijfel getrokken.

Feitelijk hangt deze conclusie ervan af of we überhaupt goede redenen hebben voor ons morele overtuigingen. Daarmee hoeft je het niet eens te zijn – er zijn vele sceptici die dit betwijfelen (bijvoorbeeld John Mackie en Walter Sinnott-Armstrong). Maar de vraag of we überhaupt goede redenen hebben om morele overtuigingen te verkondigen staat los van het vermeende evolutionair probleem.

Daaruit volgt dat er tot nu toe geen goede redenen zijn voor het evolutionair ontkrachten van moraal. Het vermeende ontkrachten van ethiek door evolutie blijkt een fabeldier te zijn.

Gebrek aan Deugd

Toch denk ik dat het evolutionaire ontkrachten soms terecht kan zijn.Het zou uiteindelijk afhangen van zogenaamde epistemische deugden. Volgens een populaire school binnen de deugdepistemologie zijn er epistemische deugden zoals attentie, grondigheid, en intellectueel doorzettingsvermogen.
Vervolgens hangt de vraag of een aanname als kennis tellen niet alleen af van haar acuïteit, maar ook of de aanname deugdzaam werd gevormd.

Als de deugdepistemologie klopt, dan zijn er ontkrachters die ons laten zien dat een overtuiging geen kennis is, hoewel de ontkrachter niet impliceert dat de aanname ongerechtvaardigd of onnauwkeurig is. Dit argument is gebaseerd op de aanname dat wij naar kennis streven, en niet alleen naar waarheid. De kennisvoorwaarden gaan verder dan de vereisten van waarheid en rechtvaardiging.

Je kunt bijvoorbeeld door toeval een juiste veronderstelling maken, en door gelukkige omstandigheden kun je ook betrouwbaar zijn. Desondanks tellen de op deze manier gemaakte aannames niet als kennis.

Dus, anders dan debunkers beweren, toont de evolutie geen probleem aan voor de acuïteit van aannames, maar met de status van ons aannames als kennis. Door omstandigheden buiten onze controle hebben we het juiste evolutionaire pad opgevolgd dat ons naar kloppende morele aannames heeft geleid.

Als dit proces niet te vereenzelvigen valt met een deugdzame manier om morele overtuigingen te vormen, dan impliceert Darwins verhaal dat we geen morele kennis hebben. Als we verder het doel hebben om morele kennis te bereiken en we leren dat onze aannames dit niet zijn, dan hebben we redenen om deze aannames op te geven.

Toegegeven, er staat veel ‘als’ in deze laatste alinea. Hebben we onze aannames deugdzaam gevormd? Zal ons doel zijn om kennis te bereiken?

Deze vragen heb ik nog niet beantwoord. Maar ze met ‘ja’ te beantwoorden blijkt de enige mogelijkheid voor evolutionair ontkrachten te zijn: evolutie moet aantonen dat we geen morele kennis hebben, en wanneer we ons daarvan bewust worden, worden onze morele veronderstellingen ongeldig.

Er is hoop voor het ‘overleven van (evolutionair) ontkrachten’.

Er is dus hoop voor het ‘overleven van (evolutionair) ontkrachten’. Als je een debunker bent, weet je nu waar je moet zoeken voor een overtuigend genetisch argument.

Conclusie

Hoewel het evolutionaire ontkrachten, het ‘debunken’ van ethiek, intuïtief lijkt, en recentelijk veel verdedigd wordt, is de epistemologie daarachter vaak niet deugdelijk. Als het al werkt, dan alleen als de deugdepistemologie klopt.

Vanuit een filosofisch perspectief is dit verrassend omdat de deugepistemologie een aantal deugden identificeert die mogelijk ook door een evolutionair argument ontkracht kunnen worden. Onze aannames over deugden zouden namelijk ook door de evolutie beïnvloed kunnen zijn. Hoe dit er verder uitziet, en of evolutie de ethiek daadwerkelijk ontkracht, daarmee houd ik me nog bezig.

Maar mijn onderzoek geeft antwoord op de vraag wanneer het ontkrachten van ethiek door evolutie werkt, en wanneer juist niet. Ook lijkt het me interessant te zien hoe een onderzoek dat begon met een vraag over de oorsprong van moraal leidt naar een diep epistemologisch debat.

Dit is trouwens niet alleen relevant voor het academische debat over de gerechtvaardigdheid van morele uitspraken. Genetische argumenten in het algemeen zijn wel populair, maar vaak problematisch.

Donald Trump beweerde bijvoorbeeld recentelijk dat rechter Gonzalo Curiel geen goede oordelen kan vellen over immigratie omdat Curiel Mexicaan is (hij is eigenlijk Amerikaan, maar dat interesseerde Trump niet). Het is vrij duidelijk dat de Mexicaanse oorsprong van iemand geen goede reden geeft om aan hun oordeel te twijfelen en dus klopt Trump’s ‘argument’ niet.

Maar soms is, zoals getoond, de oorsprong van een aanname wel relevant voor of die aanname gerechtvaardigd is. Door na te denken over wat goede redenen zijn om aannames op te geven, kunnen we zulke argumenten beter evalueren. Uiteindelijk wordt dit ook interessant als we machines willen leren om moreel te redeneren en hun willen laten zien wanneer een aanname door nieuwe informatie wordt ontkracht.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. De vraag ‘Ontkracht evolutie de moraal?’ is zelf een vraag dat door evolutie is gevormd. Bevestiging van de vraag kan ofwel betekenen dat je de vraagstelling moet verwerpen, of ontkrachten, dan wel dat je de mens buiten de natuur plaatst, een typisch geval van een misverstand van de Verlichting.

    1. Beste Richard van Emmerik, hartelijk dank voor je reactie.
      Inderdaad lijkt de evolutie ook ons aannames over epistemische vraagstellingen beïnvloed te hebben.
      Maar het volgt niet eenvoudig dat evolutie deze aannames daardoor ontkracht (zeker ben ik met je eens dat het onverstandig is de mens, of een of de ander manier, buiten de natuur te plaatsen).
      Er zijn redenen om te denken dat ons manier om aannames over de wereld (fysieke objecten, causale samenhangen, en zo fort) te vormen ook voor hun betrouwbaarheid werd geselecteerd. Dus, anders als met het van mij besproken voorbeeld van morele aannames, waar waarheid geen rol lijkt te spelen, is waarheid wel relevant voor aannames over andere onderwerpen, daaronder epistemische vraagstukken. En voorbeeld: stel dat iemand drie leeuwen in een grot in gaat zien, en pas twee komen er weer eruit. Op lange termijn gaan alleen diegene mensen overleven, die de ware aanname vormen dat er nog een leeuw in de grot zit en dus niet zelf erin gaan. De antwoord op de vraag ‘ontkracht evolutie de moraal?’ kan men beschouwen als vergelijkbaar met de antwoord op de vraag of er nog een leeuw in de grot zit als drie erin gaan maar slechts twee terug komen. Dus, ik begrijp je scepticisme over het debunking project (en mijn onderzoek is natuurlijk vooral een sceptische kijk naar debunking) maar ik ben niet eens dat debunking helemaal niet klopt.
      Echter is er een relateert en dieper probleem: uit debunking argumenten volgen vaak normatieve uitspraken zoals ‘dus moet men morele aannames opgeven’ en deze epistemische normatieve opvattingen zouden misschien zelf door de evolutie ontkracht kunnen worden. Of men beweerd dat er wel redenen zijn om te denken dat epistemische normatieve opvattingen betrouwbaar zijn of accepteert het gebrek aan objectieve epistemische waarheden. De eerste optie zou geen probleem opleveren voor debunkers. Ook als men voor de tweede optie gaat toont dit misschien dat de gedachte achter debunking argumenten grotere implicaties heeft voor ons wereldbeschouwing dan oorspronkelijk aangenomen, maar het toont geen misverstand aan.

  2. De evolutie is amoreel. Iets gebeurt “omdat het werkt”.
    Alleen de mens (als gevolg van zijn fantasie, dus bewustzijn) is tot moreel oordelen in staat. Een aantal emoties zit in onze genen zoals de zorg voor kinderen, de vertedering voor jonge dieren. De reden ligt voor de hand: zonder deze zorg waren wij er niet meer geweest.

Comments are closed.