Door Julien Kloeg (Universitair docent Erasmus University College)

Het denken van Carl Schmitt (1888-1985) staat opnieuw in de belangstelling. Dat is op zichzelf opvallend. De rechtsgeleerde was een criticus van het liberale en parlementaire stelsel van zijn tijd en ook voor velen bekend als ‘kroonjurist van het Derde Rijk’. In 2019 verschenen in Nederland twee spraakmakende Schmitt-teksten.

De eerste tekst is de herziene vertaling en nieuwe uitgave, vergezeld van een nieuwe inleiding door Theo de Wit, van Het begrip politiek [Der Begriff des Politischen, 1932]. Dit is misschien wel Schmitts belangrijkste werk en als enige van zijn theoretische werken in het Nederlands vertaald. De tweede tekst is het pamflet Vriend en Vijand van Arnon Grunberg, dat een fragment uit Het begrip politiek als uitgangspunt neemt.

Het begrip politiek

Schmitt onderscheidt het zogenaamde ‘politieke’ van ‘gewone’ politiek, op staatsniveau. De beroemde eerste zin van Het begrip politiek stelt: “Het begrip staat veronderstelt het begrip van het politieke”. Volgens Schmitt is de staat dus niet primair, maar zelf het effect van het politieke.

Wat is dit politieke dan, als apart domein? Schmitt vergelijkt het politieke met andere domeinen zoals kunst en moraal, die respectievelijk door de categorieën ‘mooi en lelijk’ en ‘goed en slecht’ worden gedefinieerd. Volgens Schmitt zijn de “specifiek politieke categorieën” die van ‘vriend en vijand’. Dit is dan ook de titel van Grunbergs pamflet. Maar waarom zouden we het idee van een vijand zo centraal moeten stellen in ons denken over politiek?

Op deze vraag geven De Wit, in zijn uitgebreide nabespreking, en Grunberg vrijwel hetzelfde antwoord. In de jaren ’70 was Schmitt een soort “zondebok” voor de “Apocalyps” die al achter ons lag. In die periode zien we een pathos van consensus ontstaan: het idee dat alle conflicten door met elkaar te spreken opgelost kunnen worden, en ook zouden moeten worden. 

Wat is het politieke dan, als apart domein?

Overschakelend naar het heden zien beide auteurs dat we nu in een andere tijd leven. Grunberg noemt de opkomst van “het nieuwe extreemrechts”. Ook De Wit ziet dat in een Europa dat omhuld wordt door autoritaire regimes ook de binnen-Europese combinatie van liberalisme en democratie niet langer vanzelfsprekend is. Dit leidt tot de vraag of de vooroorlogse Weimarrepubliek, die door Schmitt hevig wordt bekritiseerd, voor ons herkenbaar is en of onze tijd dezelfde spanningen van toentertijd “zelfs scherper” manifesteert.

Schmitts denken biedt inderdaad de mogelijkheid om juist over deze spanningen na te denken. Sommige van deze spanningen zijn ‘onderhuids’ en spelen zich op kleiner schaalniveau af dan de nationale politiek: denk aan de zogenoemde culture wars. Andere bevinden zich juist op groter schaalniveau, zoals de Europese Unie. De Wit probeert dit te laten zien in een ietwat fragmentarische bespreking van hoofdthema’s binnen Het begrip politiek. Zo komen ook de thema’s van de uitzonderlijke toestand en Schmitts kritiek op de notie ‘vijand van de mensheid’ naar voren, in het licht van de actualiteit. 

Ook De Wit ziet dat de binnen-Europese combinatie van liberalisme en democratie niet langer vanzelfsprekend is

Daarnaast wordt recent werk van auteurs als David Luban, Paul Kahn en Avishai Margalit besproken. In beide opzichten lijkt De Wit vooral te willen interesseren in plaats van informeren. Dat kan ook niet anders bij een tekst die fundamentele uitdagingen van onze tijd aan de orde stelt. Een beknopter en meer systematisch overzicht zou het ‘interesserende’ doel van de nabespreking wellicht beter hebben gediend. Maar de huidige opzet ontsluit een schatkamer aan thema’s en materialen en in dat opzicht slaagt ze in haar doelstelling. Dat geldt ook voor de herziene vertaling en tekstuele verzorging, wat resulteert in een zeer overzichtelijke en toegankelijke versie van Schmitts werk.

Op zoek naar een alternatief

Ook Grunberg biedt een brede blik op Schmitts werk, waarbij hij soms voorbijschiet aan de letter van de oorspronkelijke tekst. Zo zegt Grunberg: “Precies dat is ook de centrale these in Het begrip politiek, namelijk dat de gemeenschap een vijand nodig heeft om een gemeenschap te kunnen zijn (…)”. Maar Schmitt zelf weerlegt juist het idee dat “elk volk tegenover elk ander volk voortdurend voor de keuze tussen vriendschap of vijandschap geplaatst zou zijn”. Volgens Schmitt gaat het erom dat “de onderscheiding tussen vriend en vijand (…) reëel mogelijk is”. Grunberg gaat op deze dimensie van mogelijkheid niet echt in. 

Grunberg probeert het al te comfortabele consensusdenken uit zijn eigen jeugd los te schudden, waarvoor Schmitt inderdaad een krachtige bondgenoot is. Daarnaast legt hij graag literaire verbanden tussen Schmitt en diverse culturele (Quentin Tarantino, The Truman Show, Annie M.G. Schmidt), actualiteits- (Afghanistan, Mali, Irak) en religieuze registers. Dit is ontegenzeggelijk vermakelijk en vaak prikkelend, maar leidt wel wat af van het eigenlijke doel van het pamflet.

De uitdaging van Carl Schmitt wordt vandaag de dag hernomen door zeer diverse denkers: van Chantal Mouffe, die recent pleitte voor een links populisme, tot denkers binnen het Amerikaans neoconservatisme die een homogene samenleving met een strijdbare bevolking voorstaan. Dit toont de rijkdom van Schmitts werk en geeft tegelijkertijd het grootste probleem ervan aan: de ontsluitende aard van zijn werk draagt geen garantie in zich voor een egalitaire of juist inegalitaire samenleving, maar kan voor beide doeleinden worden ingezet. 

Grunberg probeert al te comfortabele consensusdenken uit zijn eigen jeugd los te schudden

De gemene deler van beide extremen is de wens om te breken met de zelfverklaarde neutraliteit van de status quo. De Nederlandse bijdragen van De Wit en Grunberg delen deze wens en slaan daarom een brug tussen Schmitt en het Nederlandse lezerspubliek. Zo laten ze zien dat Schmitt nog steeds tot ons spreekt, juist in tijden waarin de neutraliteit van onze politieke instituties onder druk staat.

Socratesbeker

Vriend en Vijand. Decadentie, ondergang en verlossing van Arnon Grunberg is genomineerd voor de Socratesbeker, een jaarlijkse prijs voor het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek.

Bij Nader Inzien is op zoek naar filosofen (gepromoveerden, promovendi, studenten) die het leuk vinden om hun academische expertise in te zetten om de voor de Socratesbeker genomineerde boeken te recenseren. Wil je een recensie voor ons schrijven, neem dan contact met ons op via bijnaderinzienblog@gmail.com.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

7 Comments

  1. In een intervieuw, dat dit jaar in nederlandstalige bundel bij Boom zal verschijnen, stelt de filosoof Jürgen Habermas het volgende: “Theorieën die beginnen met een notie van “het” politieke schieten tekort – of ze nu een agonaal begrip van politieke strijd, een systemisch begrip van administratief gestuurde macht of een communicatief begrip van interactief gegenereerde macht verdedigen”. Het wordt tijd om deze gedegen kritiek op Schmitt’s begrip van het politieke (“een dubieuze erfenis van de politieke theologie”), nog eens dik te onderstrepen!

    1. Beste Leon, veel dank voor deze reactie. Ik ben erg benieuwd naar de kritiek van Habermas: waarom schiet dit beginnen met het ‘politieke’ volgens hem tekort? (En vind je dit overtuigend?)

      1. 1) Het schiet tekort omdat het (bij Schmitt) een religieus -metafysisch wereldbeeld veronderstelt dat met de Franse en Amerikaanse revolutie doorbroken is en als grondslag voor democratie niet meer volstaat.
        2) Het schiet tekort omdat hiermee de suggestie gewekt wordt alsof de filosofie, vanwege een vermeend ‘dieper inzicht’, voorbij kan gaan aan de ontwikkeling van politiek en samenleving en de politieke wetenschappelijke studie daarvan.

      2. 1) Het schiet tekort omdat het (bij Schmitt) een religieus -metafysisch wereldbeeld veronderstelt dat met de Franse en Amerikaanse revolutie doorbroken is en als grondslag voor democratie niet meer volstaat.
        2) Het schiet tekort omdat hiermee de suggestie gewekt wordt alsof de filosofie, vanwege een vermeend ‘dieper inzicht’, voorbij kan gaan aan de ontwikkeling van politiek en samenleving en de politiek wetenschappelijke studie daarvan.

        1. Dank ook voor de toelichting. Op basis hiervan ben ik niet volledig overtuigd (maar ik kijk uit naar het stuk).

          Ik snap hoe (1) van toepassing is op Schmitt (niet voor andere beelden van ‘het politieke’, inderdaad), maar het vereist een complex argument om ’tekortschieten’ te constateren op deze grond. Punt (2) is denk ik juist niet van toepassing op Schmitt, die zijn theorie wortelt in de historische doorbreking van het staatsmonopolie op politiek (en ius publicum Europaeum). Uiteraard kan de beschrijving van deze geschiedenis alsnog onjuist zijn – Habermas is het in de bundel The Lure of Technocracy (2015) meer dan eens historisch met Schmitt eens, maar het is duidelijk dat ze anders kijken naar de politieke geschiedenis.

          Ik hoop me hier nader in te verdiepen.

          1. “Meer dan eens” lijkt me meer dan overdreven. In ‘the lure of technology’ komt Schmitt twee keer aan de orde:
            1) Op p.135 (in het duitse ‘Im Sog der Technokratie’ op p. 44) waar Habermas er op wijst hoe Bubner Schmitt bekritiseert
            2) Op p. 54: (in het duits op p. 76) Lezen we: “Zoals Carl Schmitt correct waarnam, betekende de derogatie van dit recht, d.i: het verbod op oorlog, een breuk in de geschiedenis van het volkerenrecht”. Waar Schmitt dit betreurt, stelt Habermas echter in de gelijk erop volgende zin: “Het feit evenwel, dat oorlog in ons post-heroïsch tijdperk geen legaal, noch een geprefereerd middel is voor de oplossing van internationale conflicten, vormt juist het meest zichtbare teken voor een rationalisering van het substantieel geweld dat nog aanwezig is in staatsmacht”. M.a.w: deze breuk moet niet worden betreurd maar juist toegejuicht. Het gaat hier potentieel om een proces in de richting van een ‘democratisering van de staatsmacht’ die de ‘willekeur van het geweld’ (kenmerkend voor het tijdperk van ‘het politieke’) steeds meer uitbant.

  2. Dergelijke omkeringen zijn meer te vinden, hoewel dus slechts eenmaal in ‘Lure’. Verder lijkt me: “Habermas is het (…) meer dan eens historisch met Schmitt eens, maar het is duidelijk dat ze anders kijken naar de politieke geschiedenis.”

    Ik krijg zelf overigens koude rillingen van frasen als ‘rationalisering van het substantieel geweld dat nog aanwezig is in de staatsmacht’, maar andersom zal dat niet minder het geval zijn. Misschien is het mogelijk dat er bij Schmitt en Habermas aan beide kanten blinde vlekken bestaan rondom hun beider zorg dat de politiek zou ‘verdwijnen’; hopelijk is dat niet te veel gezegd.

Comments are closed.