Door Govert den Hartogh (Emeritus hoogleraar, Universiteit van Amsterdam)

Vanaf nu lees je iedere twee maanden een bijdrage van Govert den Hartogh op Bij Nader Inzien. Wil je nooit meer een blog missen? Meld je aan voor onze nieuwsbrief via de homepage.

In het toneelstuk Terror, van Ferdinand von Schirach (2015)staat een gevechtspiloot terecht die een vliegtuig uit de lucht heeft geschoten dat gekaapt was om het te laten neerstorten op een stadion met 54.000 voetbalfans. Alle 164 passagiers en bemanningsleden zijn bij de actie omgekomen. Het is fictie maar het had zomaar waar gebeurd kunnen zijn.

In de beschrijving van het stuk voor Nederlandse theaters werd destijds meegedeeld dat het Duitse parlement na 9/11 een wet heeft aangenomen die de minister van defensie uitdrukkelijk toestemming geeft om het bevel tot zo’n actie te geven. Dat klopt. Maar die wet is in 2006 door het Duitse constitutionele hof in Karlsruhe vernietigd.

Als middel gebruiken

Het hof was van mening dat de wet in strijd was met artikel 1 van de Duitse Grondwet (1945): die Würde des Menschen ist unantastbar. Het hof legde dat artikel uit in termen van een fundamenteel moreel beginsel, dat in navolging van Immanuel Kant zo geformuleerd kan worden: je mag mensen niet zonder hun toestemming gebruiken voor jouw doeleinden op een manier die voor hen schadelijk is, hoe verheven die doeleinden ook zijn. Het hof heeft dat beginsel echter onjuist toegepast. 

Om na te gaan of je mensen voor jouw doeleinden als middel gebruikt, moet je je afvragen: stel dat die mensen niet bestonden of zich heel ergens anders bevonden, zou ik dan mijn plan nog kunnen uitvoeren? Als het antwoord ‘ja’ is gebruik je die mensen niet als middel; als het antwoord ‘nee’ is doe je dat wel. Als je in een oorlog burgerdoelen bombardeert om het moreel van de burgerbevolking te breken, is het antwoord: nee. Stel dat de stad die je wilt bombarderen al geëvacueerd is: dan heeft je actie geen zin. Daarom waren de bombardementen op steden in de Tweede Wereldoorlog in strijd met het kantiaanse beginsel, ook die van de geallieerden. We zouden ons moeten afvragen of het terecht is om Winston Churchill als een morele held te beschouwen, ook al hebben we het aan hem te danken dat Hitler is gestopt.

Je mag mensen niet zonder hun toestemming gebruiken voor jouw doeleinden op een manier die voor hen schadelijk is

Maar als er in het geval uit het toneelstuk geen passagiers aan boord waren geweest, en de bemanning was bij de overname van het vliegtuig al gesneuveld, dan was de actie om de kapers uit te schakelen door het vliegtuig neer te halen even effectief geweest. Die passagiers en die bemanning zijn dus niet als middel voor een goed doel ‘gebruikt’. Zij waren alleen op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Zoals de inwoners van Hawija, de Iraakse stad waar een Nederlands gevechtsvliegtuig een bommenfabriek van IS bombardeerde. Minstens 75 burgerslachtoffers, en het is zeer de vraag of een risico van die grootte wel proportioneel is. Maar ze zijn niet als middel gebruikt.

Doen en laten gebeuren

Het hof in Karlsruhe had zich misschien wel op een ander principe kunnen beroepen: dat er een verschil is tussen ‘doen’ en ‘laten gebeuren’. Als dat vliegtuig op het stadion was neergestort waren niet alleen die 54.000 fans maar ook die 164 passagiers door de terroristen gedood, en de gevechtspiloot had dat laten gebeuren. Nu heeft hij de 54.000 fans gered, maar die 164 passagiers gedood. Hun dood was dan wel niet een middel om zijn doel te bereiken, maar wel een voorzienbaar effect van zijn handelen. Zeker, zij waren ook omgekomen als de terroristen hun plan hadden uitgevoerd. Maar dan waren de terroristen primair verantwoordelijk geweest voor hun dood en nu is hij dat. 

Dit verschil bestaat, ik zal het niet ontkennen. Of het ook moreel gewicht heeft, is een strijdpunt tussen verschillende morele theorieën. Wie wel eens een inleidende cursus ethiek heeft gevolgd zal de discussie tussen utilisten en deontologen herkennen. In het toneelstuk is het publiek de jury, en in Nederland en Duitsland, anders dan in China en Japan, stemde dat publiek bijna altijd voor vrijspraak. Nederlanders en Duitsers laten de getallen blijkbaar zwaarder wegen dan het verschil tussen doen en laten gebeuren.

Een speciale zorgplicht

Maar bij de beoordeling van de Duitse wet die in Karlsruhe nietig verklaard werd, komt daar nog een argument bij. In het toneelstuk handelt de gevechtspiloot op eigen gezag, tegen de uitdrukkelijke instructies van de minister van defensie in. Stel dat de minister met de actie had ingestemd. Dan was hij met de gevechtspiloot medeverantwoordelijk geweest voor de dood van de passagiers. Maar het is misleidend om te zeggen dat hij, als hij erin geslaagd was de actie van de gevechtspiloot tegen te houden, de dood van die 54.000 fans alleen had ‘laten gebeuren’. 

Iets ‘laten gebeuren’ krijgt een andere morele betekenis als je een speciale zorgplicht hebt om het te voorkomen. En de minister van defensie is verantwoordelijk voor de bescherming van de bevolking tegen terreur. Zo kan een moeder die haar kind niet voedt zich ook niet verontschuldigen door te zeggen dat ze dat kind alleen maar heeft ‘laten sterven’. Ze is zelfs wel degelijk schuldig aan moord. 

Iets ‘laten gebeuren’ krijgt een andere morele betekenis als je een speciale zorgplicht hebt om het te voorkomen

Als het hof in Karlsruhe artikel 1 van de Duitse grondwet juist heeft uitgelegd, is dat artikel daarom moreel problematisch, hoe indrukwekkend het ook klinkt. Je laat niet toe, als je het kunt verhinderen, dat 54.000 mensen voor wie je een bijzondere verantwoordelijkheid hebt sterven, alleen om de primaire verantwoordelijkheid voor de toch al zekere dood van 164 anderen te ontlopen. Dat is schone-handen politiek. Je hoeft geen utilist te zijn om dat zo te zien.

De morele betekenis van de geschiedenis

In de corona-crisis speelt ook een kwestie van getallen. De maatregelen die de regering neemt om slachtoffers van het virus de toegang tot zorg te garanderen veroorzaken een economische tsunami die voorspelbaar tot een aantal dodelijke slachtoffers zal leiden dat groter is dan het aantal mensen dat in de IC gered wordt. Alleen al in Nederland, vrees ik, maar zeker daarbuiten. 

De arbeiders die in Bangladesh kleding maken voor de Nederlandse markt zijn inmiddels al grotendeels werkloos en er bestaat in dat land geen sociaal vangnet dat hun overleven garandeert. En van hen zijn weer anderen afhankelijk voor wie dat ook geldt, bijvoorbeeld straatverkopers. Als er dientengevolge mensen sterven, gebruiken wij hun dood niet als middel om onszelf te redden. Wij doden hen ook niet maar laten hen alleen maar sterven. En de Nederlandse staat heeft ook geen bijzondere zorgplicht om dat sterven te voorkomen, wij als individuen evenmin. 

In de corona-crisis speelt ook een kwestie van getallen

Toch lijkt het niet genoeg om dat met bekommernis vast te stellen. Het enkele feit dat die mensen de afgelopen jaren voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van opdrachten uit Nederland schept voor ons als politieke gemeenschap een zekere verantwoordelijkheid om het wegvallen van die opdrachten tenminste gedeeltelijk te compenseren. Ook zo’n historische relatie heeft een morele betekenis. Die relatie kanaliseert onze algemene taak om iets te doen aan de nood van de mensheid.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

8 Comments

  1. Erg interessant stuk! Voor de redactie: de alinea onder het kopje ‘Doen en laten gebeuren’ staat 3x weergeven.

  2. Begrijp ik het goed dat als ik geld verdien door een produkt te verkopen , dat ik dan de kopers als middel gebruik om mijn doel te bereiken?

  3. “Maar als er in het geval uit het toneelstuk geen passagiers aan boord waren geweest, en de bemanning was bij de overname van het vliegtuig al gesneuveld, dan was de actie om de kapers uit te schakelen door het vliegtuig neer te halen even effectief geweest. Die passagiers en die bemanning zijn dus niet als middel voor een goed doel ‘gebruikt’.”

    Een alternatieve versie:

    Het vliegtuig zou nooit zijn opgestegen als er geen passagiers aan boord aanwezig waren. De suggestie dat
    -theoretisch gezien- de kapers een leeg vliegtuig hadden kunnen kapen vraagt wel om heel veel ‘suspension of disbelief’.

    Ik zou stellen dat de passagiers een essentiële voorwaarde vormden voor het opstijgen van het vliegtuig. Zonder de passagiers hadden de kapers hun plan niet kunnen realiseren. Daarmee zijn zij dus wel degelijk een middel voor de kapers en heeft het Hof Kant succesvol van stal gehaald.

    (Overigens ben ik een groot bewonderaar van het werk van Govert den Hartogh!)

    1. Er vliegen wel eens passagiersvliegtuigen zonder passagier, bijvoorbeeld om afgewezen asielzoekers ’terug’ te brengen. Maar de vraag ‘stel dat die passagiers er niet waren’, is uiteindelijk alleen maar een hulpmiddel om na te gaan of hun aanwezigheid essentieel is of niet. Dat hulpmiddel werkt, ook als de hypothese niet realistisch is.
      Het is voor ethische reflectie overigens wel een heel reële vraag hoe fictief voorbeelden mogen zijn. Er zijn inmiddels honderden varianten van Philippa Foot’s ‘runaway trolley’ probleem, en bij de waarde daarvan heb ik ook vraagtekens.

      1. Beste Govert,

        Dank u voor uw reactie. Ik ben het met u eens dat de vraag ‘stel dat de passagiers er niet waren’ enkel een hulpmiddel is. De hamvraag blijft, zijn de passagiers een middel (en alleen een middel) voor de kaper om zijn doel te bereiken?

        Ik denk dat een Kantiaan twee posities kan verdedigen. Allereerst de positie die u op overtuigende wijze beschrijft. De passagiers zijn geen middel en daarmee wordt aan de eis van het categorisch imperatief voldaan.

        Een redelijk alternatief is dat -in de ogen van de kaper- het van cruciaal belang was dat er passagiers waren. De passagiers waren de mogelijkheidsvoorwaarde voor het vliegtuig om op te stijgen. Hun aanwezigheid was daarmee onontbeerlijk voor zijn plan, en in zijn plan werden zij daarom gereduceerd tot enkel een middel om zijn doel te bereiken.

        De hypothese dat passagiersvliegtuigen zonder passagiers kunnen rondvliegen verandert dan niets aan het morele oordeel dat wij vellen over de handeling van de kaper. Deze handelt immers vanuit zijn morele en epistemische perspectief. (het gaat de Kantiaan uiteindelijk om de intentie achter de handeling, al wordt die handeling belemmerd door een vertekend perspectief over passagiers en vliegtuigen)

        Als ik mij niet vergis gaat het Kant juist om de goede wil, en die is noodzakelijkerwijs gebonden aan een persoon en diens perspectief. Als in het perspectief van de kaper, passagiers niet noodzakelijk waren voor het opstijgen van het vliegtuig dan zijn zij niet als middel gebruikt. Als zij wel noodzakelijk waren dan zijn ze wel als middel gebruikt.

        Wellicht maakt de volledige toewijding aan de beoordeling van de intentie (of de wil) achter een handeling vanuit diens perspectief de deontologie ook wat minder overtuigend.

  4. In het prikkelende betoog van Govert den Hartog struikelde ik over de passage waarin, in de context van een Kant-interpretatie, een uitleg wordt gegeven van wat een ‘middel’ is. Dat dit van belang is beseffen we wanneer we een van de formuleringen van de categorische imperatief in herinnering roepen: “Handel zo dat je het menszijn, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander altijd tegelijk als doel, nooit louter als middel gebruikt” (p.84 van de Fundering voor de metafysica van de zeden, Boom 2005). Het Duitse Constitutionele Hof zou, aldus Den Hartog, de categorische imperatief verkeerd hebben toegepast, want een nadere toetsing laat zien dat de onschuldige passagiers helemaal niet als middel zijn gebruikt. Ze waren alleen op het verkeerde moment op de verkeerde plek, namelijk: in dat vliegtuig. En in het geval dat dit Constitutionele Hof wel een juist uitleg heeft gegeven, aldus Den Hartog, is het principe waar ze zich op baseert ‘moreel problematisch’. Den Hartog beweert dus nogal wat!
    Ik denk dat het hele betoog van Den Hartog vertrekt vanuit de verkeerde aanname, nl: dat het het Duitse Constitutionele Hof te doen was om de ‘doel-middel formulering’ van het categorisch imperatief zoals Den Hartog deze interpreteert. Het bewijs hiervoor is eenvoudig: het lezen van de uitspraak*. Wanneer het Hof hier spreekt over i) het ‘opofferen’ van onschuldige mensen en ze louter tot ‘object’ maken van overheidshandelen, en dit in verbinding brengt met Artikel 1.1 en Artikel 1.2, dan is zonneklaar dat het Hof hier spreekt over de onaantastbare waarde van het individu als mensenrecht. Het Hof spreekt ook helemaal niet over het inzetten van mensen als middel! Ze worden ‘opgeofferd’. En inderdaad: dat is precies wat er gebeurd met de mensen in dat vliegtuig.
    Blijkbaar heeft Den Hartog het moeilijk met dit mensenrecht. Tegenover de arbeiders in Bangladesh die wellicht omkomen van de honger, aldus Den Hartog, heeft de Nederlandse staat “geen bijzondere zorgplicht, en wij als individuen evenmin”. Alleen het feit dat wij, in het Westen, zaken hebben gedaan met de textielindustrie aldaar, legt ons wellicht een zekere verplichting op om een compensatie aan te bieden. Je vraagt je af waar Den Hartog dit op baseert. Hoe uit het beëindigen van een zakelijke, d.w.z.: een contractueel geregelde economische relatie, een plicht voortvloeit die verder reikt dan de verplichtingen die contractueel geregeld zijn, is mij onduidelijk. Den Hartog leidt deze verdergaande plicht dan ook af uit iets anders: (het is) “onze algemene taak om iets te doen aan de nood van de mensheid”. Maar daarmee zijn we weer terug bij Kant, want ook de mensen in Bangladesh verdienen het om als mens gewaardeerd te worden, ongeacht de specifieke relatie die je wel of niet met hen hebt. Probleem is wel dat Den Hartog ditzelfde argument in zijn betoog eerder afwees als ‘schone handen politiek’!

    *Duits: https://www.bundesverfassungsgericht.de/SharedDocs/Entscheidungen/DE/2006/02/rs20060215_1bvr035705.html
    *Engels: https://www.bundesverfassungsgericht.de/entscheidungen/rs20060215_1bvr035705en.html

  5. Eerder (zie boven) gaf ik aan dat ik in het prikkelende betoog van Den Hartog struikelde over een passage waarin het begrip ‘middel’ een belangrijke rol speelde in Den Hartogs verwijt aan het Duitse constitutionele hof: dat ze de doel-middel formulering van Kants categorische imperatief verkeerd toepaste. Hieronder betoog ik dat het verwijt onterecht is en den Hartog zelf ten deel valt.

    Kant geeft het bekende voorbeeld van een persoon die uit nood geld leent, daarbij de belofte doet dit terug te betalen, maar van zichzelf weet dat nooit te kunnen doen.
    We willen nu weten of de persoon van wie je iets wil ‘lenen’ hier als middel voor eigen doeleinden gebruikt worden.
    Volgens Den Hartog moeten we de volgende vraag stellen: stel dat die persoon, waarvan je iets wilt ‘lenen’, niet bestond of zich heel ergens anders bevond, zou ik dan mijn plan nog kunnen uitvoeren?

    We stoten hier gelijk op het probleem hoe we dit moeten begrijpen. Als het er om gaat dat het om een specifiek persoon, dèze persoon, gaat, is het antwoord ‘nee’, want dèze persoon is immers hypothetisch verwijderd. We zouden in dit geval eigenlijk de oorspronkelijke beschrijving van het voorbeeld moeten aanvullen met de kwalificatie dat het specifiek om persoon X gaat, en niet Y of Z, waarvan iets geleend zou moeten worden.

    In het voorbeeld van Kant gaat het natuurlijk niet om de eis dat het specifiek deze of gene persoon moet zijn waarvan men iets wil lenen. Het gaat voor Kant om het handelen (d.w.z: het lenen op basis van valse beloftes), en het antwoord op de toetsvraag is dan: ‘ja’! Wanneer de persoon van wie je geld wil lenen hypothetisch weg gedacht wordt, is het namelijk altijd nog mogelijk om de handeling succesvol uit te voeren door bij een andere persoon aan te kloppen. De toets van Den Hartog zou hier de vreemde conclusie opleveren dat de handeling succesvol uitgevoerd kan worden zonder die persoon als middel te gebruiken en dat betekent, Kant volgend, dat er moreel gezien niets mis is met de handeling!?

    Men zou hier tegenin kunnen brengen dat je, in het geval dat het om het handelen gaat, ‘alle andere mogelijke personen’ moet ‘weg denken’. Maar wat levert dat op? Het antwoord: er kan dan niet geleend worden want daarvoor heb je altijd een ander nodig. Het hele begrip van ‘iets lenen’ veronderstelt de aanwezigheid van anderen van wie geleend zou kunnen worden. Hetzelfde geldt voor ‘valse beloften doen’. Het probleem zit hem hier niet in de moeilijkheid van wel of niet je doel bereiken maar, daar aan voorafgaand, in de structuur van de handelingssituatie die van sociale aard is. Zonder deze structuur kun je dus eigenlijk ook niet het doel hebben om op basis van valse beloften geld te lenen.

    Wanneer ‘alle anderen’ dus niet hypothetisch weg gedacht kunnen worden, en de toets van Den Hartog de vreemde conclusie oplevert dat er moreel niets mis is met de handeling waarmee men op basis van valse beloftes geld wil lenen, hebben we voldoende reden om aan de toets van Den Hartog zelf te gaan twijfelen.

    Ik vermoed dat de ondeugdelijkheid van de toets gezocht moet worden in de misleidende suggestie die uit kan gaan van het begrippenpaar ‘doel’ en ‘middel’. Den Hartog lijkt dit paar te begrijpen volgens het model van het ‘instrumenteel’ handelen. Als je het plan hebt om een schilderij op te hangen, dan kun je dat doen met een lange broek aan, maar met een korte broek moet het ook lukken. Al deze manieren zijn mogelijk, en geen enkele is noodzakelijk. In de redenering van Den Hartog hebben de 164 onschuldige passagiers dezelfde positie als het type broek in het zojuist gegeven voorbeeld: hun aanwezigheid is toevallig, niet noodzakelijk, en daarom geen onderdeel van de handeling die voltrokken wordt en waarvoor de actor verantwoordelijk gehouden kan worden. Althans, zo lijkt het. Maar schijn bedriegt. Het beschrijven van een handeling is niet zo’n onschuldige aangelegenheid als men misschien wel denkt. Wanneer je een schilderij ophangt zul je waarschijnlijk er niet eens aan denken om in de beschrijving van die handeling ook te vermelden wat voor type broek je aan hebt. Wanneer je het passagiersvliegtuig uit de lucht schiet om een catastrofe te voorkomen weet je dat onschuldige mensen het leven zullen verliezen; een beschrijving die alleen vermeldt ‘dat een door terroristen gestolen vliegtuig is neergeschoten om een catastrofe te voorkomen’, is onvoldoende en dekt, letterlijk en figuurlijk, de lading niet. Daarmee wordt in feite oftewel een andere handeling beschreven, of het is een beschrijving van een deel-handeling van een meer omvattende handeling, namelijk: ‘het opofferen van een kleinere groep mensen, middels het neerschieten van hun vliegtuig, om zo een grotere groep mensen te redden’. Daarmee zijn we aangekomen bij een beschrijving die wel de lading denkt, en wel omdat het recht doet aan alle moreel relevante kenmerken van de handeling.

    Den Hartog kleedt met andere woorden een moreel relevante handeling uit en maakt er een naakte instrumentele handeling van. Maar, iemand als middel gebruiken in een moreel relevante context, is iets anders dan een middel gebruiken in een instrumentele context. De omstandigheid dat het handelen gevolgen en neven-gevolgen kan hebben voor anderen die hier mogelijk bezwaar bij kunnen aantekenen zorgt ervoor dat het handelen ‘meer’ is dan het instrumentele handelen waarmee wel of niet ‘effectief’ gebruik gemaakt wordt van de middelen om een doel te realiseren. Het begrip ‘middel’ in de categorische imperatief van Kant heeft m.a.w. niet alleen de betekenis dat het een onderdeel is van een handeling waarmee ik wel of niet een bepaalde stand van zaken in de werkelijkheid kan bewerkstelligen maar ook en tegelijkertijd de betekenis dat de ander, indien als middel gebruikt, de mogelijkheid ontnomen wordt om wel of niet instemming te geven aan de gevolgen en/of neven-gevolgen van de voorgenomen handeling. Op p. 85 van Kant’s ‘Fundering voor de metafysica van de zeden’ (Boom 1985) lezen we: “Want degene die ik door zo’n belofte voor mijn bedoelingen wil gebruiken, kan onmogelijk instemmen met de wijze waarop ik hem behandel, en kan dus onmogelijk het doel van deze handeling bevatten”.

    Kant was voorzichtiger en schreef dat men de ander nooit louter als middel mocht gebruiken ten behoeve van de eigen doeleinden. De toevoeging ‘louter’ laat de mogelijkheid open dat die ander instemt met het gebruik dat van hem of haar wordt gemaakt; zoals de oudere persoon in het ‘code zwart scenario’, die zich vrijwillig opoffert en het IC-bed afstaat aan een jonger persoon die waarschijnlijk, na genezing van COVID-19, wat meer jaren voor de boeg heeft. Of de passagiers in het vliegtuig ermee kunnen instemmen dat ze opgeofferd worden, is m.i. een vraag die geen enkele ethicus kan beantwoorden. Het is niet voor niets een horror-scenario.
    Afrondend: de ethicus Den Hartog heeft foutief gebruik gemaakt van de omstandigheid waarin de passagiers verkeren. Doordat ze toevallig op het verkeerde moment op de verkeerd plaats waren en hun eventuele instemming niet gevraagd kon worden, kan de schijn ontstaan dat de vraag, of ze er mee in kunnen stemmen dat ze opgeofferd worden, er niet toe doet en daardoor lijkt het dat ze weg gedacht kunnen worden omdat ze instrumenteel gezien geen nut hebben. Het onvermijdelijk schuldgevoel dat ons geweten hier plaagt toont echter aan dat het ‘morele behoren’ hier sterker is dan de bedrieglijke schijn van objectieve onschuld.

Comments are closed.