Door Seppe Segers (Universiteit Gent)

Praten over gevoelige onderwerpen, het ligt vaak nogal moeilijk. Onderzoek op menselijke embryo’s is zo’n gevoelig thema. En in dat geval is er nog een bijkomende moeilijkheid: we weten eigenlijk niet wat dat is, zo’n embryo.

Maar goed, zoals dat wel vaker gaat met moeilijke onderwerpen, praten kan helpen. Dat lijkt men in Nederland begrepen te hebben. De Rijksoverheid wil het gesprek over onderzoek op menselijke embryo’s namelijk stimuleren. Het kabinet organiseert maatschappelijke gesprekken over het onderwerp, er is de DNA-Dialoog en men voert publieksonderzoeken uit over het thema. Babbelen, ’t kan goed doen.

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

De situatie in België is anders. Daar (afijn, hier, wat mij betreft) blijft het grotendeels stil. Speculaties over de volksaard daargelaten, heeft dit in belangrijke mate te maken met een verschil in wetgeving.

België is één van de weinige Europese landen waar het onder strikte voorwaarden toegestaan is om speciaal voor onderzoek embryo’s te kweken in een petrischaaltje. In de meeste andere Europese landen, Nederland incluis, is onderzoek enkel toegestaan op embryo’s die overblijven na een vruchtbaarheidsbehandeling.

We weten eigenlijk niet wat dat is, zo’n embryo

Belangrijk: dat Nederlandse verbod op de aanmaak van zogenaamde ‘onderzoeksembryo’s’ zou slechts tijdelijk zijn. Het idee is dat dit verbod kan worden opgeheven als wetenschappelijke veranderingen of verschuivingen in de publieke opinie daartoe aanleiding geven. Met het huidige maatschappelijk gesprek wil men in Nederland dus de meningen van burgers meenemen in de besluitvorming over het al dan niet handhaven van het verbod.

Dat verklaart deels waarom in België de gevoelde noodzaak voor zo’n publiek gesprek geringer is: er staat immers geen verbod in de weg. En toch: ook in België zou zo’n babbel goed doen. Verbod of geen verbod, België en Nederland staan voor vergelijkbare uitdagingen.

Bovendien hebben beide landen te winnen bij een onderlinge dialoog. Behalve een gezellige burenbabbel – ja, ik ben een grenslander en praat graag met mijn buren – staan hier namelijk morele belangen op het spel.

Nieuwe technieken, nieuwe embryo’s, nieuwe wetten?

Laat me eerst iets zeggen over de uitdagingen voor beide landen. Aan de horizon bevinden zich heel wat nieuwe voortplantingstechnieken.

Een voorbeeld: in vitro gametogenese (IVG). Dat is een techniek om geslachtscellen te maken uit stamcellen. Dit biedt interessante mogelijkheden voor onderzoeksdoeleinden, maar ook voor klinische toepassingen. In theorie zou het iedereen in staat stellen om een genetisch verwant kind te krijgen.

Deze techniek zou niet alleen genetisch ouderschap mogelijk maken voor personen die kampen met klinische onvruchtbaarheid, maar bijvoorbeeld ook voor partners van hetzelfde geslacht, voor transgenders en voor (post)menopauzale vrouwen. Tegelijk roept IVG heel wat ethische vragen op  (daarover kun je hier lezen).

Maar wat embryowetgeving betreft: als je geen embryo’s mag maken voor onderzoek – hallo Nederland! – hoe kun je dan achterhalen of IVG tot veilige toepassingen kan leiden? En zelfs als dat is toegestaan – hoi België! – zit je met een wettelijk vastgelegde termijn die bepaalt hoe lang je embryo’s in het lab in leven mag houden.

Die termijn is momenteel, eerder arbitrair, begrensd tot veertien dagen. Er zijn recente wetenschappelijke aanwijzingen dat een embryo langer dan veertien dagen kan overleven in het lab, maar we weten niet precies hoelang, al was het maar omdat onderzoekers verplicht zijn om embryo’s na veertien dagen te vernietigen.

Er gaan steeds meer stemmen op om die 14-dagentermijn te verlengen: als je onderzoek wilt doen naar de veiligheid van bijvoorbeeld IVG, dan wil je toch weten of die embryo’s behoorlijk ontwikkelen na die eerste veertien dagen? Maar welke termijn is moreel wenselijk? Voor landen die de aanmaak van onderzoeksembryo’s reeds toelaten is het dus net zo belangrijk om na te denken over die 14-dagengrens als voor landen die zouden overwegen om dat in de toekomst toe te staan.

Wat is moreel het minst bezwaarlijk, aanmaak van menselijke onderzoeksembryo’s of gebruik van in elkaar geknutselde kunstmatige embryo’s?

Nog een voorbeeld: aanmaak van zogenaamde embryoachtige structuren. Door stamcellen samen te brengen in een petrischaaltje wordt het mogelijk om de ontwikkeling van embryo’s na te bootsen in het lab. Dat is interessant, want wat we met menselijke embryo’s niet mogen, doen we dan gewoon met kunstmatige, embryoachtige structuren, toch? Want embryoachtige structuren zijn geen embryo’s, toch?

In Nederland wordt in ieder geval nagedacht over de vraag of die kunstmatige embryo’s naast of in de plaats van ‘gewone’ embryo’s gebruikt kunnen en mogen worden. Binnenkort volgt het maatschappelijk gesprek over kunstmatige embryo’s in het kader van de eventuele wijziging van de embryowet.

In België leeft dit thema amper. Opnieuw kun je denken dat deze vragen minder relevant zijn voor de Belgische buren, want als men menselijk materiaal mag gebruiken, waarom dan een toevlucht nemen tot kunstmatige embryo’s?

Toch klopt dat niet helemaal. In de Belgische wet geldt namelijk het subsidiariteitsprincipe: wetenschappelijk onderzoek met embryo’s is slechts toegestaan als er geen even doeltreffende alternatieven zijn. Hier rijst dus voor beide landen de normatieve vraag: wat is moreel het minst bezwaarlijk, aanmaak van menselijke onderzoeksembryo’s of gebruik van in elkaar geknutselde kunstmatige embryo’s? Ik zou zeggen: praat er over.

Ceci n’est pas un embryon

Trouwens, embryoachtige structuren, waarom zijn dat niet gewoon embryo’s? Als ze voldoende op menselijke embryo’s lijken om ze te vervangen in wetenschappelijk onderzoek, wat onderscheidt de replica dan nog van het origineel? Het is goed om daarover na te denken.

En terwijl we dan toch bezig zijn, kunnen we maar beter ook eens nadenken over wat dat eigenlijk is, een ‘gewoon’ embryo. Want zoals ik al zei: dat weten we niet goed en dat is best vervelend als je werkt aan ethische en wettelijke voorschriften. Elke poging ‘embryo’ te definiëren is als een tafelkleed dat te klein is: je kan het naar je toe trekken om een bepaald deel van de tafel te bedekken, maar dan komt telkens een ander hoekje bloot te liggen.

Zowel de Belgische als Nederlandse wet omschrijven een embryo als een cel (of verzameling cellen) met het potentieel te ontwikkelen tot een mens. Merk op: volgens deze definitie is er geen bevruchting nodig om van een embryo te kunnen spreken.

Was dit wel zo geweest – zoals bijvoorbeeld in de Spaanse wet – dan zou men in het geval van klonen niet van een embryo kunnen spreken. Gekloonde embryo’s zijn namelijk niet bevrucht, maar gemaakt na een kerntransfer van een lichamelijke cel. Een definitie die een gekloonde embryo niet als embryo erkent, lijkt gebrekkig.

Elke poging ‘embryo’ te definiëren is als een tafelkleed dat te klein is

Maar ‘onze’ definitie, met als vereiste het vermogen uit te groeien tot een mens, kent haar eigen gebreken. Keren we nog even terug naar de ‘embryoachtige structuren’, dan stellen we vast dat deze zich momenteel slechts tot een bepaald punt kunnen ontwikkelen en niet kunnen uitgroeien tot een mens.

Overigens, met een beetje genetische manipulatie kunnen deze embryoachtige structuren zodanig ontworpen worden dat ze zich nooit verder dan een bepaald stadium ontwikkelen. Ook geen embryo’s dus volgens deze definitie … en dan vallen ze niet onder de embryowet, toch? Moet dat verbod op aanmaak van onderzoeksembryo’s dan nog van de plank? Ik zou zeggen: goed dat men er over praat.

Belgische cijfers voor de Nederlandse wetgever

Daar stopt het overigens niet. Als het begrip ‘embryo’ het vermogen veronderstelt te kunnen ontwikkelen tot een mens, dan is ‘een niet-levensvatbaar embryo’ een innerlijke tegenspraak. En dan is onderzoek op ‘entiteiten’ die dat vermogen ontberen dus geen embryo-onderzoek.

Voeg deze gedachte bij de volgende observatie: in België zijn twee derde van de embryo’s die worden gebruikt voor onderzoek embryo’s die overblijven na een vruchtbaarheidsbehandeling en die ongeschikt zijn voor terugplaatsing of invriezing. Minstens een deel van deze – euhm – ‘embryo’s’ ontbreekt het vermogen uit te groeien tot een mens.

Embryo’s aangemaakt speciaal voor onderzoek maken amper 8 procent uit van het totale aantal gebruikte embryo’s

Onderzoek met dit type embryo’s gebeurt vandaag ook in Nederland. Hetzelfde geldt voor onderzoek op ingevroren embryo’s van goede kwaliteit die door patiënten gedoneerd worden na een succesvolle vruchtbaarheidsbehandeling. In België behoort ongeveer één op vier embryo’s die gebruikt worden in onderzoek tot deze categorie. Embryo’s aangemaakt speciaal voor onderzoek maken amper 8 procent uit van het totale aantal gebruikte embryo’s.

Toch neemt deze laatste categorie in discussies over de aanvaardbaarheid van embryo-onderzoek een bijzondere plaats in. Communicatie over deze cijfers plaatst de zaken in perspectief. Dat die Belgische cijfers überhaupt bekend zijn, is een bijkomende reden om de burendialoog tussen Nederland en België op gang te brengen.

Transparantie van wetenschappelijk onderzoek is belangrijk om het vertrouwen van de burger te behouden en om de morele kernvragen rond embryo-onderzoek in een kader te plaatsen. Dan weten we beter waarover we praten.

Verder lezen

Pennings G, Segers S, Debrock S, et al. (2017). Human embryo research in Belgium: an overview. Fert. Stert. 108 (1): pp. 96-107.

De schrijvers en redacteurs van Bij Nader Inzien werken op vrijwillige basis. Maar om het platform draaiend te houden, hebben we wel financiële middelen nodig. Wil je ons steunen, word dan vriend of doneer eenmalig.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

1 Comment

  1. Hoe gecompliceerder men de discussie rond het gebruiken van embryo’s maakt, des te groter is de kans dat opportunisme een belangrijke component wordt in de conclusie.
    We kunnen kijken naar:
    hoe in het verleden hiermee werd omgegaan
    hoe er nu mee wordt omgegaan
    hoe er volgens verwachting in de (“verre”) toekomst mee zal worden omgegaan.
    Die laatste fase wordt bepaald door hoe wij nu en dan naar de mensheid kijken. Ik zelf denk dat de toekomstige mens alle mogelijkheden tot wetenschap zal benutten, zonder veel ethische- en morele bezwaren. Die zullen eenvoudig, net als nu, door de high tech superspecialisten, worden weggewuifd met wetenschappelijke argumenten. Met menselijke constructen. En de rest laat dat toe.
    Daarmee ben ik het absoluut oneens, maar kan er niets aan doen. Het hek gaat dus van de dam.
    Boven medische-, wetenschappelijke- en maatschappelijke argumentaties staat de ethische- en morele kant van de zaak. Daar ligt nu juist het zwakke punt van de mens.
    Moreel gezien dient de mens respect te hebben voor leven en dood, vanuit een universeel standpunt. Dat is allerminst het geval. Oorlogen, honger, deprivatie, armoede, gezondheid etc. zijn zaken die wij als mens de wereld uit kunnen helpen. Maar we doen het niet.
    In tegendeel, we laten volken afslachten, we laten kinderen en mensen verhongeren, we laten hen in armoede en gebrek, en we bereiden ons bijvoorbeeld niet voor op zeker aankomende pandemieën die onvermijdbaar zijn, zodat er miljoenen mensen kunnen sterven.
    De mensheid is dus amoreel en dom, en zal dit ook ten aanzien van embryo’s zijn.
    Het gaat ook niet over de huidige mogelijkheden in de wet, die vormen een aanloop op de toekomst, niet over de technische mogelijkheden, die worden alleen maar groter en zelfs onbegrensd, niet over politiek, dat incompetente gebrabbel en opportunisme van belangengroepen, niet over gezondheid want die wordt door beschikbaar geld en technologie bepaald, niet over kansen en toekomst voor de mensheid, daarvoor zijn meer efficiënte- en effectieve mogelijkheden voorhanden.
    Het gaat over: het kan, dus het moet.
    De medische wetenschap dient zich te bedienen van ethisch- en moreel aanvaardbare methoden. Daarover gaan medici en wetenschappers helemaal niet, en ook niet de politiek. Daarover zou een multidisciplinair team met mandaat moeten gaan, waarin het ethisch- en moreel denken, beslissen en handelen centraal staat. Vooraf dient vast te staan dat dit advies wordt overgenomen door de maatschappij. Deze veiligheidsklep is m.i. een maximaal haalbare waarborg voor maximaal ethische besluitvorming, maar ook door suboptimaal menselijk handelen bepaald.
    Echter die hebben eerst andere prioriteiten af te handelen, zoals het stoppen van oorlogen, oplossen van honger, armoede en deprivatie in de wereld, preventieve- en curatieve gezondheidszorg voor iedereen, het oplossen van milieu en klimaatvraagstukken etc. Daar zijn we de komende 100 jaar, of langer wel zoet mee.
    Intussen dient men respect te hebben voor leven en dood.
    Beide dient de mens te ondersteunen, maar alleen vanuit strenge- en morele regels en wetten. Begin daarmee maar eerst, los van het thema onderzoek van embryo’s.

Comments are closed.