Door Farid Zahnoun (Post-doctoraal onderzoeker, Universiteit Antwerpen)

“Ja, er zijn slechts twee biologische seksen. Nee, dit betekent niet dat elk levend wezen één van de twee hoeft te zijn.” Zo opent de Australische filosoof Paul Griffiths zijn onlangs verschenen artikel over de biologische betekenis van ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’.

De tekst legt uit hoe in de hedendaagse biologie dit binaire onderscheid wel degelijk gemaakt wordt (het heeft iets met de structuur van gameten te maken). Achter de biologische discussie schuilt echter een heel andere discussie, namelijk een die moreel van aard is. De achterliggende veronderstelling van die morele discussie is dat de biologie ons iets relevant kan vertellen over het morele statuut van mensen die zich niet in het binaire onderscheid mannelijk/vrouwelijk kunnen terugvinden.

Dit debat veronderstelt dus dat er een soort transitie mogelijk is van biologische feiten naar morele fundering. Die transitie gebeurt dan via de notie ‘natuurlijk’: wat ‘biologisch’ is is ‘natuurlijk’ en wat ‘natuurlijk’ is is moreel gerechtvaardigd. Het aloude verhaal dus.

Eén van de belangrijkste inzichten van David Hume is dat deze gedachtegang berust op een drogreden: Je kunt uit een feitelijkheid (bijvoorbeeld een biologische feitelijkheid) nooit zomaar een moreel oordeel afleiden. Simpel gezegd: uit wat is volgt niet wat moet. Hume verduidelijkt dit principe, dat bekend is geworden als ‘Hume’s guillotine’, in zijn Treatise aan de hand van het voorbeeld van moord.

Je kunt de moord zo nauwkeurig onderzoeken als je wilt (wie heeft de moord gepleegd, wat was het moordwapen, hoe is het slachtoffer gestorven…), nergens zul je in die objectieve feiten iets ontdekken dat bewijst dat moord immoreel is. Je kunt door forensisch onderzoek bewijzen dat iemand een moord gepleegd heeft door bijvoorbeeld een verband te leggen tussen moordwapen en dader, maar het is absurd om te denken dat je op die manier bewijsmateriaal kunt verzamelen om aan te tonen dat moord immoreel is.

Desondanks blijft de idee dat het morele gelijk uiteindelijk kan worden gegrond in een amorele (bijvoorbeeld biologische) feitelijkheid zijn hardnekkigheid bewijzen. Waarom zou men anders überhaupt biologie ter sprake brengen in een morele discussie?

Verder lezen 

Griffiths, P. (2020). “Sex is real”. Aeon.  

Hume, D. (1739-1740/2003). A Treatise of Human Nature. Dover Publications, Inc. Mineola, New York. 

Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Niet alleen het daadwerkelijke effect van een handeling is relevant voor de moraliteit ervan, maar ook hoe die handeling door anderen gezien, ervaren, beleefd wordt. Zo lang er significante groepen mensen zijn die homoseksualiteit tegennatuurlijk vinden, van mening zijn dat je nou eenmaal als man of als vrouw wordt geboren of wat dan ook, kun je in (dit soort) morele discussies niet om biologie heen, of je het nou leuk vindt of niet. Maar dan wel graag met Hume’s guillotine bij de hand!

  2. Dat een grote groep een mening heeft over iets, wil nog niet zeggen dat zij gelijk hebben. Deze geuite mening kan zelfs als onfatsoenlijk worden beschouwd door andere grote groepen.
    Als deze mening leidt tot discriminatie of geweld, is dit tegen onze wetten en strafbaar.

    1. Wat is dan precies strafbaar? Het uiten van de mening, of de discriminatie en het geweld waar die mening mogelijk aan heeft bijgedragen? Hoe kunnen we dat verband vaststellen?

  3. Scherp opgemerkt, Farid; zo’n inductie berust inderdaad op een drogreden. Maar Hume dankt zijn bekendheid ook aan een andere gevleugelde uitspraak: ‘de rede is slaafs aan de passies’. Er zijn tal van wetenschappelijke studies gedaan waaruit inderdaad te concluderen valt dat onze vermeende objectieve redelijkheid sterk wordt beïnvloed door onze emoties. Bovendien zijn er ook sterke aanwijzingen dat deze emoties (in ieder geval deels) geworteld zijn in biologische processen.

    Ik ben het volledig eens met de morele component van je pleidooi, Farid; maar gezien dat ‘ought implies can’, hoe kijk jij aan tegen het perspectief dat biologie invloed kan hebben op menselijk voelen en denken?

Comments are closed.