Door Sigrid Wallaert (Universiteit Gent)

Feministisch activisme heeft een slechte reputatie. Van de suffragettes die streden voor het vrouwenkiesrecht in de vorige eeuw tot de vrouwenmarsen en pussyhats van deze eeuw – feministen die hun stem laten horen, krijgen allerlei kritiek te verduren. Te luid! Te veeleisend! Te schel! Kunnen die vrouwen hun onvrede niet wat rustiger uiten, zoals het een beschaafde burger betaamt? Kort antwoord: dat gaat niet. Ja, vrouwen zijn kwaad. Nee, dat is niet leuk. Maar het is wel nodig.

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

Vrouwen op straat

We zijn de beelden nog niet vergeten. Na de verkiezing van voormalig Amerikaans president Donald Trump stroomden steden wereldwijd vol met boze mensen. Ze liepen samen door de straten, droegen spandoeken en plakkaten met pakkende slogans en hadden zelfgebreide pussyhats op hun hoofd.

Die mensen, vooral vrouwen, maakten zich zorgen en waren misnoegd. Hun toekomst en die van hun dochters zag er steeds onzekerder uit onder de nieuwe republikeinse administratie, met een openlijk misogyne president aan het hoofd. Het recht op abortus wankelde, vrouwenhaat kwam steeds meer bovendrijven, en de dreiging van seksueel grensoverschrijdend gedrag nam toe. De vrouwen hadden dus genoeg redenen om hun pussyhats aan te trekken en op straat te komen. 

Ja, vrouwen zijn kwaad. Nee, dat is niet leuk. Maar het is wel nodig

Toch kwam er kritiek op de vrouwenmarsen. Ze bestonden namelijk voor een opvallend groot deel uit witte vrouwen uit de middenklasse. Waar waren de vrouwen van kleur? De arme vrouwen? De vrouwen met een beperking? Die kritiek was zeker terecht. Activisme moet inclusief zijn, en er steeds voor zorgen dat de meest kwetsbaren – die het activisme net het hardst nodig hebben – niet uit de boot vallen.

Maar er was ook een ander soort kritiek die de emancipatorische doelen van de vrouwenmarsen minder goed gezind was: waarom zo boos, zo storend? We leven in een democratie, klonk het, dus is het maar logisch dat je je als kiezer neerlegt bij het resultaat van een democratische stemming. Al dat geroep en getier heeft geen plaats meer in onze beschaafde samenleving. 

Relatieve woede

Ook die kritiek valt te begrijpen. Woede is immers lastig. Woede stoort, schoffeert, trapt op tenen. Het is nu eenmaal niet leuk als iemand kwaad op je is, of als je te laat komt op je werk omdat een betoging je trein vertraagde.

In zijn boek De Waarde van Woede maakt Nico Koning een onderscheid tussen twee soorten woede, die hij ‘omgooiwoede’ en ‘opbouwwoede’ noemt. Het idee is dat omgooiwoede destructief is en slechts wild om zich heen slaat, terwijl opbouwwoede reële doelen verwezenlijkt. Wat Koning echter over het hoofd ziet, is dat dezelfde woede in beide categorieën kan vallen naargelang je perspectief. Woede die de één schoffeert, helpt de ander net vooruit. 

De vrouwelijke woede van de vrouwenmarsen is daar een voorbeeld van. Vanuit het perspectief van de kwade vrouwen zelf, is dit opbouwwoede. Vrouwen komen op voor hun rechten en klagen allerlei vormen van misogynie aan. De eisen die hun woede stelt – gelijke kansen, en geen discriminatie omwille van gender – zijn onmiskenbare overwinningen als ze verwezenlijkt worden. Maar vanuit een tegenovergesteld perspectief ziet die woede er helemaal anders uit. Als je de stereotiepe oude, rijke, witte cis-man bent, heb je al je hele leven lang een set (voor)rechten tegenover minderheidsgroepen. Dat voelt normaal aan, want je bent niets anders gewoon. Als die minderheidsgroepen dan plots meer rechten beginnen op te eisen, waardoor je voorrechten krimpen, voelt dat onaangenaam. 

Woede die de één schoffeert, helpt de ander net vooruit

In zijn boek Angry White Men bespreekt de socioloog Michael Kimmel het concept van ‘aggrieved entitlement’, dat aan de kern van veel van die onvrede ligt. De witte man heeft het gevoel dat hij recht heeft op de (voor)rechten die hij gewoon is (entitlement), en vindt het maar niets dat die plots in het gedrang komen (aggrieved). Zo voelt de emotie die door de vrouw als opbouwwoede ervaren wordt, vanuit het perspectief van de witte man plots aan als omgooiwoede.

Woede is nodig

Is alles dan zomaar subjectief? Nee, gelukkig niet. Er zijn wel degelijk maatstaven om woede te beoordelen. Vaak wordt er gekeken naar de productiviteit van woede. Haalt de boosheid iets uit? Daarop kan een antwoord gegeven worden zonder te vervallen in moreel relativisme. Een goede vuistregel is ‘punching up, not punching down’: als de woede vanuit een gemarginaliseerde groep komt en een geprivilegieerde groep op de tenen trapt, is die waarschijnlijk goed bezig. Woede die resulteert in meer rechten voor onderdrukte mensen, telt als een succes. 

Als je vriendin komt vertellen dat ze kwaad is, zou het vreemd zijn eerst te vragen of haar woede wel iets uithaalt

Maar opvallend genoeg is dat niet de manier waarop we woede in het dagelijks leven evalueren, merkt filosofe Amia Srinivasan op. In haar artikel ‘The Aptness of Anger’ introduceert ze een nieuw criterium om woede te evalueren: ‘aptness’, of geschiktheid. Als je vriendin je komt vertellen dat ze kwaad is, zou het immers nogal vreemd zijn om eerst te vragen of haar woede wel iets uithaalt. Nee, wat we eerst vragen is: hoe komt het? We willen de drijfveren achter haar woede weten. Srinivasan pleit ervoor deze reflex door te trekken, en ons vaker af te vragen wat de redenen voor woede zijn. 

Neem nu de vrouwenmarsen. Critici stellen zich regelmatig de vraag wat al die woede uithaalt. Zouden die vrouwen niet beter eerst wat kalmeren, en dan aan tafel komen zitten voor een rustig gesprek? Ongeacht het antwoord op die vraag (die ik trouwens met een volmondig ‘nee’ beantwoord, maar dat terzijde), komt Srinivasan dus met een nieuw criterium. Wat zijn de redenen achter de woede? Misogynie, seksueel grensoverschrijdend gedrag, een gevaarlijke president? Dat kan tellen. Dan is woede wel degelijk geschikt. Er loopt hier echt iets mis: de toestand is niet alleen ongewenst omdat vrouwen die liever anders zouden zien, maar omdat er morele fouten begaan worden die de vrouwen in kwestie persoonlijk raken.

Dus, ja, vrouwen zijn kwaad. En, nee, dat is niet altijd leuk. Maar één ding is zeker: hun woede is nodig. Vrouwen hebben er genoeg van en komen in opstand. Het is aan iedereen om naar hen te luisteren.

Verder lezen

Kimmel, M. (2017). Angry White Men. Nation Books.

Srinivasan, A. (2018). The Aptness of Anger. The Journal of Political Philosophy, 26(2), 123–144.

Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Er bestaan vele soorten protest met vele soorten “tone of voice”. Sommige protestgroepen denken daarover goed na, de meeste andere niet. Ook over effectiviteit. Categoriseren is nuttig voor inzicht, maar niet ter beoordeling. Protesten zijn m.i. meer collectieve wanhoops schreeuwen. Veel effectiever zijn m.i. systematische reputatieschade toebrengen en juridische aktie. Tegenmacht organiseren en uitoefenen.

  2. Mevrouw Wallaert heeft het er niet over tegen wie die opbouwwoede zich richt – kan of moet of mag richten… Als het opbouwwoede is, mag dat dus blinde woede zijn? Want het is aan iedereen om naar hen te luisteren?
    Ze neemt aan dat de geprivilegieerde groep oude, witte, rijke cis-mannen zich op de tenen getrapt voelen. Die staan volgens mij niet alleen. En is die groep misschien soms geraakt door de blindheid van de woede i.p.v. door de reden van deze woede?
    Wat doet ze als die kwade vriendin niet alleen vertelt dat ze woedend is, maar in colère tegen haar vriendin ageert (blind)?

Comments are closed.