Door Massimiliano Simons (Universiteit Gent)

Geconfronteerd met de zorgen rond postwaarheid en coronacomplottheorieën is het niet verwonderlijk dat vele filosofen zich geroepen voelen om zich vandaag over complottheorieën uit te spreken. Vaak gaat het om psychologische diagnoses die de denkfouten van complotdenkers duiden. In Waarheidszoekers kiest Cees Zweistra een alternatief pad, namelijk dat van een existentieel-fenomenologische diagnose, geïnspireerd door Albert Camus en Martin Heidegger.

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

Volgens Zweistra worden we geconfronteerd met een nieuw soort complotdenker omdat corona het complotlandschap zou hebben veranderd. Daarom schieten de beschikbare diagnoses tekort. Klassieke complottheorieën bieden een alternatieve verklaring van een maatschappelijke gebeurtenis door beroep te doen op de malafide intenties van een groep samenzweerders die een gebeurtenis bewust in scène hebben gezet.

De aanslagen van 11 september 2001 zijn bijvoorbeeld niet veroorzaakt door Al Qaida, maar zijn een inside job van de Amerikaanse regering. De nieuwe complotdenkers zijn gesneden uit een ander hout: ze geven geen alternatieve verklaring meer, maar verspreiden verwarring en chaos. Wat ze aanbieden is geen theorie, maar vage vermoedens, vragen en insinuaties.

Een gebroken huis 

Deze complotdenker is een product van de confrontatie met een zinloze wereld. Maar die zinloosheid is niet zomaar gegeven, maar zinloos gemaakt. Hier speelt Zweistra de fenomenologie uit tegen het naturalisme van de psychologen. Dat naturalisme interpreteert het universum als een verzameling onverschillige atomen waarin ons evolutionaire brein actief betekenis zoekt en ziet, ondanks dat het vaak niet bestaat. Toevallig geritsel in de struiken wordt door het brein geïnterpreteerd alsof iets zich daar bewust beweegt.

Volgens fenomenologen leven we echter niet in een koude, onverschillige wereld waarop we vervolgens onze ingebeelde patronen projecteren. We bevinden ons primair in een leefwereld waarin mensen en dingen als betekenisvol verschijnen. Volgens het beroemde voorbeeld van Heidegger: pas als de hamer stukgaat, duikt de theoretische reflectie op over wat een hamer is.

De nieuwe complotdenker is een product van de confrontatie met een zinloze wereld

Hetzelfde geldt volgens Zweistra voor de nieuwe complotdenkers: zij zijn een reactie op de vernietiging van hun ‘huis’ door hedendaagse digitale technologie en de globalisering. Volgens Zweistra voelt de hedendaagse mens zich niet meer thuis in de wereld door het wegvallen van zowel de publieke ‘woning’ – bijvoorbeeld in de vorm van waardig werk – als een thuis in de private ‘woning’.

Deze notie van ‘wonen’ haalt Zweistra bij Heidegger en past hij toe op de complotdenker: “De complotdenker kenmerkt zich ook door wat ik het verlies van de waardigheid van de woning zou willen noemen.” De complotdenker tracht dit verlies te compenseren door volledige controle te bereiken over de dingen die zijn identiteit vormgeven. In die zin is de complotdenker louter in zichzelf geïnteresseerd.

Het valt te betwijfelen of hedendaagse complotdenkers wel zo origineel zijn als Zweistra het voorheeft

Het boek van Zweistra draagt de belofte om een originele bijdrage te zijn aan het debat over complotdenken in zich. Toch kan je je afvragen of het boek daarin slaagt. Een eerste moeilijkheid ontstaat bij de centrale tegenstelling die het boek doet functioneren, namelijk die tussen klassieke en hedendaagse complotdenkers.

Zweistra schrijft allerlei kenmerken aan de nieuwe complotdenkers toe: ze beweren wat in het wilde weg zonder theorievorming, ze zijn individualistisch, maken zelf hun verhalen, ze zetten zich tegen niets meer af. Deze kenmerken neemt hij grotendeels over uit Rosenblum en Muirheads A Lot of People Are Saying.

Wat hij zelf toevoegt is de existentiële dimensie. Hij typeert de nieuwe complotdenker vooral via de figuur van Caligula, verwijzend naar het gelijknamige toneelstuk van Camus. Zoals Caligula strijdt de nieuwe complotdenker tegen de existentiële zinloosheid via het creëren van een eigen orde, gekenmerkt door een mateloosheid. Klassieke complottheoretici zouden daarentegen wel nog echte theorieën afleveren en grenzen respecteren.

Klopt het wel?

Maar zijn deze kenmerken wel zo typerend voor hedendaags complotdenken? Het valt bijvoorbeeld te betwijfelen of hedendaagse complotdenkers wel zo origineel zijn als Zweistra het voorheeft. Recycleren ze juist niet tot vervelens toe oude schema’s van jodencomplotten en false flag operations? En dat hedendaags complotdenken werkelijk geen theorieën meer produceren, zoals Zweistra suggereert, is ook niet zo zeker.

Zweistra negeert zowat volledig de bestaande psychologische of historische literatuur rond complotdenken

Die theorieën zijn wellicht evident voor de complotdenkers zelf, maar zo onbegrijpelijk voor de commentatoren dat ze niet meer opvallen. Andere kenmerken zijn dan weer evengoed op klassieke complottheoretici van toepassing. Ook aanhangers van oudere complottheorieën rond de Illuminati of 9/11 zijn met zichzelf bezig, bouwen eigen werelden, en bezondigen zich aan mateloosheid.

Het probleem is de dubbelzinnigheid van het onderscheid tussen klassiek en hedendaags complotdenken. Dat kan functioneren als een historische claim, over de opeenvolging van twee vormen van complotdenken, maar ook als een claim over twee verschillende ideaaltypes van complotdenken, die naast elkaar bestaan. Zweistra’s boek lijkt tussen deze twee mogelijkheden te schommelen.

Voor zover hij de historische claim wil maken, heeft Zweistra daar de data niet voor. Het klopt dat over deze historische verschuivingen weinig studies bestaan, maar ze zijn er wel – ik denk aan de studies van Timothy Melley of Luc Boltanski. Maar Zweistra negeert zowat volledig de bestaande psychologische en historische literatuur over complotdenken. Hij haalt enkel de bekendste studie aan, uit Uscinski en Parent’s American Conspiracy Theories, die juist suggereert dat er geen recente explosie in complotdenken plaatsvindt.

Maar Zweistra legt hun statistieken naast zich neer, want zijn buikgevoel suggereert dat “[w]ie vandaag om zich heen kijkt, (…) het idee [zal] hebben dat het nu toch écht wel mogelijk is onze tijd te duiden als een complottijd” en dat ook “zonder de statistieken over het afgelopen tijdperk duidelijk [is] dat het complotdenken van nu een andere richting heeft gekozen dan voorheen.”

We moeten naast consument ook weer producent worden

Sterker is het boek wanneer het deze tegenstelling interpreteert als twee verschillende gedaantes waarin complotdenken kan verschijnen. Het is een benadering die ook beter thuishoort in de fenomenologische traditie waarin Zweistra zich inschrijft: een fenomenologische analyse zou kunnen aantonen dat er een nog niet erkende vorm is waarin complotdenken zich in de wereld toont.

Toch komt ook zijn existentieel-fenomenologische methode op bepaalde plaatsen in de problemen. Allereerst omdat Zweistra deze methode niet altijd even consequent toepast. Hij vervalt regelmatig in het klassieke schema van realiteit-illusie: complotdenkers zijn fout want hun ideeën staan los van de werkelijkheid.

Zo wordt de bestorming van het Capitool weggezet als complotdenken omdat “bij ons in het Westen (…) er niet iets aan de hand [is] wat een revolutie zou kunnen rechtvaardigen” en wordt de “protestboer Mark van den Oever” verweten dat hij “bewust de verkeerde kant uit[kijkt]” wanneer hij stelt “dat het prima gaat met de natuur”. Volgens Zweistra is dat “een grove miskenning van de ware staat van de Nederlandse biodiversiteit”, waarna hij de lezer overspoelt met cijfermateriaal dat aantoont dat het wel degelijk slecht gesteld is met de natuur.

Complotdenkers worden zo afgerekend omdat hun overtuigingen de werkelijkheid niet weerspiegelen. Van een fenomenoloog zou je eerder verwachten dat hij juist in de hoofden kruipt van deze bestormers of boeren om te vatten hoe deze protesten voor hen wel gerechtvaardigd lijken.

Zweistra’s boek overtuigt, maar gaat soms wat overhaast te werk

Maar een onderzoek naar hoe zulke alternatieve realiteiten als reëel worden ervaren is afwezig. Het boek bevat geen veldwerk of uitgebreide fenomenologische analyses van hoe complotdenkers de wereld zien. Er wordt eerder vanaf de zijlijn geoordeeld, en daar heb je eigenlijk geen fenomenologie voor nodig.

Tegelijkertijd kan die fenomenologische methode ook een obstakel worden om werkelijk een kritiek op de maatschappelijke context van complotdenken uit te werken, zoals op de socio-economische en politieke factoren achter hedendaagse sociale media. Dit heeft tot gevolg dat met een aantal interessante opmerkingen in het boek weinig gedaan wordt: het dubbelzinnig gebruik van mainstreammedia door complotdenkers, het verschil tussen complotdenkers en complotbedenkers, de wijze waarop complotdenkers legitieme kritiek onmogelijk maken, enzovoort.

Een herstelde relatie

Die beperking toont zich ook in Zweistra’s gesuggereerde oplossing: we moeten naast consument ook weer producent worden. Produceren betekent voor Zweistra meer dan loonarbeid, maar draait om het herstellen van de connectie met de wereld, die verloren is gegaan. Zo kan de wereld weer een thuis worden. Hoe zo’n transformatie er juist moet komen blijft wat onduidelijk. Zweistra roept vooral moraliserend politici op om “een verantwoordelijk te pakken die ze momenteel goeddeels laat liggen.”

Zweistra’s boek overtuigt de lezer zeker van de meerwaarde van een fenomenologie van de complottheorie, maar gaat soms wat overhaast te werk. Een volwaardige fenomenologie zou zich niet moeten verleiden tot historische claims over verschuivingen in complotdenken, maar zich focussen op de verschillende wijzen waarop complotdenken zich kan tonen.

Daarnaast zou een overhaaste kritiek op complotdenken ook beter getemperd worden door een sterkere opsplitsing tussen analyse en kritiek. Dat zou niet alleen zorgen voor een volwaardiger begrip van samenzweringstheorieën, maar ook ruimte creëren voor niet-fenomenologische kritieken, die zeker complementair zijn.

Cees Zweistra, Waarheidszoekers, KokBoekencentrum Uitgevers, Utrecht, 2021, 320p., ISBN 9789043536660, €24,99.

Dit boek werd genomineerd voor de Socratesbeker van 2021. Deze prijs wordt ieder jaar uitgereikt aan de auteur van het meest urgente en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek. Benieuwd naar de andere genomineerden? Klik hier voor meer recensies.

Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

1 Comment

  1. Waarschijnlijk allemaal (deels) waar. Wat ik vaak mis in de duiding is:
    . De invloed van grote voorbeelden van complotdenkers, die een achterban creeren en hen leren om deze denk- en expressiewijze zich aan te leren
    . De emancipatie van de niet- intellectuelen, die hiermee impact kunnen creeren.
    . De enorme invloed van het nieuwe massa vehicle dat internet is
    . De sterke behoefte naar expressie van de massa tegen de elite en machtigen, die hen als ongrijpbere groep structureel frusteert
    . En als tegenstelling: de machtigen die hun positie misbruiken om hun doelstellingen via complotdenken en fake nieuws te realiseren

Comments are closed.