Door Govert den Hartogh (Emeritus hoogleraar, Universiteit van Amsterdam)
Iedereen is voor de vrijheid van meningsuiting. Het lijkt voor veel mensen wel het belangrijkste grondrecht dat zij hebben. Het recht is niet onbegrensd, zo mag je mensen niet belasteren of beledigen, hun eer en goede naam niet aantasten, en anderen niet oproepen fysiek geweld tegen hen te gebruiken. Maar je mag wel dingen zeggen die evident onwaar zijn, en ook dingen die andere mensen tot in het diepst van hun ziel raken.
Waarom eigenlijk? Veel mensen, onder wie al die mensen die er zo stellig van genieten om anderen te kwetsen, denken dat het recht op vrije meningsuiting hun persoonlijke belang bij vrije zelfexpressie beschermt. Maar dat is problematisch. Het fundament van een liberale maatschappij is immers het schadebeginsel: je mag doen wat je wilt zolang je anderen niet schaadt.
Ongetwijfeld mag je van mensen in een vrije samenleving verwachten dat ze tegen een stootje kunnen. Maar zelfs voor mensen met een flinke mate van eelt op de ziel kunnen kwetsende uitingen behoorlijk schadelijk zijn, zeker als ze zich opstapelen.
Hierbij gaat het niet om een belangenafweging. Als het veel mensen veel plezier doet om één persoon te zien lijden met wie weinig anderen sympathie voelen, mag die ene persoon nog steeds van de maatschappij bescherming verwachten. Waarom mogen diezelfde mensen dan wel met woorden en beelden aantasten wat die ene persoon zo na aan het hart ligt?
Twee gangbare argumenten
Eén argument is dat het recht op vrije meningsuiting niet het belang van vrije zelfexpressie beschermt, maar de waardigheid van de betrokkene als persoon met een eigen perspectief op de wereld. Misschien verdient die persoon inderdaad nog respect, ook als dat perspectief volstrekt verwrongen is. Maar toch zeker niet als dat perspectief bepaald wordt door een elementair gebrek aan respect voor anderen?
Laat duizend bloemen bloeien en het onkruid wordt dan wel verstikt
Een ander gangbaar argument tegen het begrenzen van de vrijheid van meningsuiting is het volgende. Als we grenzen willen trekken, hebben we een gezaghebbende instantie nodig om die grenzen precies aan te geven en te bewaken. Maar er is geen enkele instantie die we die taak zouden toevertrouwen. Dan maken we het de overheid veel te gemakkelijk om critici de mond te snoeren.
Maar een rechtssysteem dat helemaal af zou zien van begrenzing is ondenkbaar. Dan zou je plakkaten in je straat mogen ophangen waarin je je buurman van kindermisbruik beschuldigt en iedereen oproept bij hem de ruiten in te gooien. We ontkomen er eenvoudig niet aan om de wetgever grenzen te laten trekken, en de onafhankelijke rechter die grenzen te laten toetsen en te laten bewaken. Dat toetsen stelt nu overigens weinig voor, daarvoor hebben we dringend behoefte aan een Constitutioneel Hof.
Het algemeen belang
Om de grenzen van de vrijheid van meningsuiting te begrijpen moeten we dus in een andere richting zoeken. Die vrijheid beschermt niet ons individuele maar het algemene belang.
Van een ‘vrij en open maatschappelijk debat’ kan de waarheid het eerste slachtoffer zijn
On Liberty van John Stuart Mill (1859) is de klassieke verdediging van het recht van ieder individu om beslissingen over zijn eigen leven te nemen, alleen beperkt door de plicht om anderen niet te schaden. Hoofdstuk 2 van dat boek bevat ook de invloedrijkste argumentatie voor de vrijheid van meningsuiting. Vaak wordt Mill begrepen als een voorstander van een vrije markt van ideeën. Als alles gezegd mag worden kan ook alles bekritiseerd worden, en dan zegeviert de waarheid vanzelf. Laat duizend bloemen bloeien en het onkruid wordt dan wel verstikt.
Maar dat is een heel dubieuze claim, zeker in een wereld waarin Donald Trump de presidentskandidaat met de beste kansen is. Desinformatie bestrijden, zegt de wetenschapsjournalist Adriaan Ter Braack, is dweilen met de rioolkraan open. Mill zou daar niet van opgekeken hebben. Hij stelt zelf vast dat alle opinies de neiging hebben om sectarisch te worden en erkent dat die neiging door de vrijheid van meningsuiting niet genezen maar eerder bevorderd wordt.
Wij verwerpen een opvatting vaak om geen andere reden dan dat die opvatting verkondigd wordt door mensen die we als vijanden beschouwen. Zo graven partijgangers zich steeds dieper in, in hun tunnels van bewuste leugens en onbewust zelfbedrog. Van een ‘vrij en open maatschappelijk debat’ kan de waarheid het eerste slachtoffer zijn.
Een levende waarheid
Mills echte argument is veel subtieler. Alleen als meningen geuit, beargumenteerd en vergeleken kunnen worden, is het mogelijk om waarheid van dwaling te onderscheiden, ook al is het verre van zeker dat dit ook echt zal gebeuren. Wij kunnen maar een paar waarheden, vooral in de wiskunde, strikt bewijzen zonder ze met alternatieven te vergelijken.
Over alle kwesties die van belang zijn voor het leven van mens en maatschappij kan de waarheid alleen aan het licht komen door verschillende standpunten te onderscheiden, en vervolgens voors en tegens te horen en te beoordelen. Alleen dan is het mogelijk dat je opvattingen hebt die niet alleen toevallig waar zijn maar waarvan je de aannemelijkheid ook zelf kunt inschatten. Tegenspraak is essentieel voor waarheidsvinding.
Tegenspraak is essentieel voor waarheidsvinding
In de huidige discussie over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting bestaat de neiging om bepaalde waarheden als zó essentieel te beschouwen dat die niet ter discussie mogen worden gesteld. Zo besliste de Hoge Raad in het Verbeke-arrest (1997) dat de historische feiten van de massavernietiging van de Joden onloochenbaar zijn. Sindsdien is Holocaustontkenning in Nederland strafbaar. Binnenkort wordt het ook wettelijk verboden om genocide en misdaden tegen de menselijkheid in het openbaar te ontkennen of te bagatelliseren.
Mills argument laat zien wat er mis is met deze redenering. Doordat het strafbaar is om de leugen te verkondigen wordt de waarheid, in Mills woorden, “a dead dogma”, in plaats van “a living truth.” Juist als het om fundamentele waarheden gaat, moet de ontkenning daarvan aan de kaak gesteld kunnen worden.
Is het niet genoeg om bij de bespreking van de historische feiten over de Holocaust een fictief persoon op te voeren die de feiten ontkent? Nee, want daarmee zou je jezelf blootstellen aan het verwijt van de Holocaustontkenner een stroman te maken. Het is beter de echte ontkenners niet ondergronds te drijven maar hen aan het woord te laten. Om dezelfde reden was het destijds ook problematisch om de verkoop van Mein Kampf te verbieden. Je moet dat boek kunnen lezen om het goed te kunnen bestrijden.
Wat is een mening?
Wat in Mills argumentatie opvalt is dat hij betrekking heeft op uitingen die een waarheidsclaim maken. De spreker pretendeert dat de feiten zijn zoals hij ze voorstelt. Veel van de bagger die dagelijks op sociale media over ons wordt uitgestort maakt zo’n claim eigenlijk niet. Het primaire doel is dan alleen om uitdrukking te geven aan haat, rancune en minachting.
Het is waar dat de grens vaak moeilijk te trekken is. De rechtbank in Amsterdam sprak Geert Wilders in 2011 vrij van de beschuldiging van haatzaaien, nadat hij onder meer de Islam “fascistisch” en de Koran een “islamitisch Mein Kampf” had genoemd. Zijn uitingen waren wel “grof en denigrerend” geweest, zei de rechtbank, maar niet strafbaar. Waarschijnlijk omdat Wilders’ opmerkingen een (zeer betwistbare) waarheidsclaim maakten, en daarom een bijdrage waren aan het maatschappelijk debat.
Dat was veel minder het geval toen Theo van Gogh Nederlandse moslims “geitenneukers” noemde. Je kon daar met enige moeite een beschuldiging van een hypocriete seksuele moraal in horen, maar dan in een zo schofferende vorm dat die de waarheidsclaim bijna onzichtbaar maakte. Wat mij betreft had hij wegens groepsbelediging daarvoor vervolgd en veroordeeld mogen worden. Van Gogh wond er trouwens geen doekjes om dat hij kwetste omdat hij kwetsen leuk vond. Curieus dat zo iemand de martelaar van het vrije woord wordt.
De vraag moet steeds zijn: wordt hier een waarheidsclaim gemaakt?
Ook bij het oproepen tot geweld tegen anderen is het vaak moeilijk de grens goed te trekken. In het recente vonnis over Gideon van Meijeren suggereert de Haagse rechtbank hier en daar dat het al een vorm van opruiing is om te zeggen dat het gerechtvaardigd kan zijn om in opstand te komen tegen een tirannieke overheid die boeren hun eigendom wil afpakken. Dat lijkt me een standpunt dat je mag innemen. Hoe onzinnig dat standpunt ook is: onteigening in het algemeen belang is al eeuwenlang een heel normale procedure, anders was het niet mogelijk wegen, spoorwegen en woonwijken aan te leggen.
Gelukkig besteedt de rechtbank ook aandacht aan het publiek waartoe van Meijeren zich richtte: ontevreden boeren die bij demonstraties al geweld hadden gebruikt. Er kon dus een oproep in zijn woorden gehoord worden om de handen vooral niet thuis te houden. Ik ben benieuwd wat de rechter in hoger beroep hiervan gaat vinden.
Per saldo wijst Mills argumentatie de weg naar een meer begrensde invulling van de vrijheid van meningsuiting dan nu in Nederland gangbaar is. Daarvoor hoeft de wet niet gewijzigd te worden. De juridische instrumenten zijn al beschikbaar: smaad, laster, eenvoudige belediging, groepsbelediging, haatzaaien. Bij de toepassing van die instrumenten moet de vraag steeds zijn: wordt hier een waarheidsclaim gemaakt, of eigenlijk alleen gebrek aan respect getoond?
Portret door Laura Y.
Verder lezen
Mills On Liberty is gemakkelijk op internet te vinden. Een Nederlandse vertaling met een uitvoerige inleiding van Wessel Krul verscheen bij Boom in 2023.
Het Haagse vonnis van 11 juni 2024 is op rechtspraak.nl te vinden onder ECLI:NL:RBDHA:2024:8969.