Door Hajo Schuurman (Universiteit van Bern)

Door Joost De Raeymaecker (Erasmus Universiteit Rotterdam)

Dit artikel maakt deel uit van een tweeluik over sportfilosofie. Ben je benieuwd wat andere filosofen te zeggen hebben over dit thema? De andere bijdrage lees je hier. 

De Olympische Spelen van Parijs moesten de meest inclusieve ooit worden. Dat hoor je terug in het motto van de Spelen, ‘Ouvrons grand les Jeux’, dat verschillende betekenissen en politieke connotaties heeft. Laten we de Spelen helemaal opengooien, laten we ze openstellen voor iedereen die wil bijdragen, voor nieuwe sporten en toekomstige generaties. Laten we dus ook Parijs openstellen en “haar monumenten omtoveren tot arena’s zodat het cultureel erfgoed en de sport elkaar kunnen ontmoeten”, zo klinkt het in de presentatie van ‘Paris 2024’.  

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

Je voelt wat ‘Ouvrons grand les Jeux’ nog meer wil betekenen: een majestueuze viering van de stad die de Olympische beweging aan het eind van de negentiende eeuw opnieuw in gang zette. En inderdaad: de openingsceremonie op de Seine was niet minder groots dan de inclusieve geste van de Marathon Pour Tous, de marathon waarmee de Spelen afsloten en waaraan iedereen mocht meedoen. Om van de Nederlandse prestaties in het medailleklassement nog maar te zwijgen!  

Maar al dat grootse en overweldigende roept de vraag op wat het eigenlijk betekent om een speelveld open te gooien en je open te stellen voor het onbekende. Kan dat door je eigen cultuur centraal te stellen, haar te vieren, ermee te overweldigen? Door, in sportieve zin, te winnen? Of is daar wat anders voor nodig? 

Dominantie 

Als een open speelveld een veld is dat niemand volledig omsluit en waartoe iedereen zich kan verhouden, dan kan dat veld niet dicteren hoe sport eruit moet zien. Het kan bijvoorbeeld niet bepalen wie er mee mag doen en welke techniek de juiste is. Daarmee bestaat de uitdaging van een open speelveld erin om mee te doen zonder het speelveld spelenderwijs te gaan domineren.  

De kunst van consequenties, noemt de Belgische filosofe Isabelle Stengers dat. Zorgen dat de consequenties van je handelingen niet neerkomen op het tegenovergestelde van je intenties. Als we met dit kader naar de Spelen kijken, is het motto ‘Ouvrons grand les Jeux’ een goedbedoeld gebaar, maar ook een slogan die vooral zichzelf viert.  

De uitdaging is om mee te doen zonder het speelveld te domineren 

Het motto viert namelijk een Olympische beweging die schermt met maatschappelijke betrokkenheid maar zich op momenten niet kan onderscheiden van de politieke en kapitalistische regimes waarmee zij zich inlaat. Het viert ook een historische binnenstad die voor de bewoners van haar buitenwijken ontoegankelijk blijft. En dat alles ‘op grootse wijze’, zonder veel oor te hebben naar hoe de sport daar zelf over denkt.  

Tegenstanders omverwerpen 

Voor een ander begrip van openheid kunnen we terecht bij het judo, en de manier waarop scholen deze sport met hun fanfare aan ‘pakkingen’ vormgeven. De pakking, of kumi-kata in het Japans, is de manier waarop judoka’s elkaar aangrijpen. De traditionele pakking is de Japanse, waarbij een judoka de tegenstander met de ene hand in de kraag en met de andere hand bij de mouw vat, om deze te sturen, te ‘cirkelen’, te ‘trekken’, en uiteindelijk te werpen.  

De tegenstander staat hierbij uiteraard niet stil; ook die probeert een goede pakking te verkrijgen. Dat resulteert in een pakkingsgevecht waarbij de judoka’s elkaars judopak strippen, opklimmen, vasthouden en losmaken.  

Het pakkinggevecht toont geen apenrots, maar een krachtenveld 

De Japanners zijn echter niet de enigen die aan judo doen. Er zijn verschillende judoscholen die hun eigen pakking ontwikkelen. Zo kennen de Russische en Georgische scholen een traditie waarbij judoka’s niet hoofdzakelijk naar de kraag of mouw zoeken, maar hun tegenstander als een worstelaar bij de band of hun middel grijpen. De Koreaanse school kent daarentegen juist een traditie met een minimale pakking. Om afstand te kunnen houden pakken judoka’s de tegenstander vaak maar met één hand vast. De afstand verkleinen ze op het juiste moment met een snelle aanval, bijvoorbeeld om een schouderworp in te zetten. 

Het pakkingsgevecht toont geen apenrots waarop één judoka absolute controle heeft, maar een krachtenveld. Hier is dominantie geen kwestie van talent, pakking of gewicht op zich, maar van de manier waarop een judoka zich met deze dominantie verhoudt tot de rest van het veld. Ook de verschillende judoscholen opereren niet in een vacuüm: ze verschijnen als variatie op een heersende traditie die ze daarmee compliceren. Is er nog eenduidig te zeggen wat telt als goede pakking?  

De scholen creëren openingen waarmee ze de sport nieuw leven inblazen 

Vanuit het oogpunt van Japanners kunnen Koreanen alleen maar verliezen door met één hand te judoën; voor Koreanen leidt dit offer juist tot nieuwe perspectieven op de relatieve winst. Er is hier geen sprake van een weidse opening of een grootse viering met als consequentie een nieuwe dominantie en omsluiting van het veld. De scholen creëren juist petites ouvertures, kleine openingen of complicaties, waarmee ze de sport nieuw leven inblazen.  

Sportieve creativiteit

Misschien moeten wij daarom de ‘opening van de sport’ niet in de eerste plaats zoeken op grote toernooien, maar op Japanse tatamimatten in de buurt. Daar spreken judoka dagelijks met handen en voeten boekdelen over hoe zij, samen met anderen en toch op hun eigen manier, hun sport beoefenen. Niet zomaar breedtesport die een voorbeeld moet nemen aan de topsport, maar een open sport die iets anders eist: dat haar beoefenaars steeds opnieuw uitvinden wat het betekent om vandaag ‘top’ te zijn. 

De sportbestuurders van het Internationaal Olympisch Comité kunnen wat dat betreft een voorbeeld nemen aan de sport die, volgens hen, hun bestuur nodig heeft. Het voortbestaan van hun Olympische beweging hangt tenslotte van die sportieve creativiteit af: zonder vernieuwing verstilt zij tot een museumstuk dat alleen maar toeschouwers kent.  

Aan het sporten dus! Niet alleen voor uw eigen gezondheid, maar ook voor die van de sport. Ze vraagt er niet om geopend te worden, maar om haar openingen voort te zetten.  

Hajo Schuurman is filosoof en docent lichamelijke opvoeding. Hij promoveert aan de Universiteit van Bern in de sportwetenschappen en doet onderzoek naar digitalisering in de outdoorsport 

Joost De Raeymaecker is architect en filosoof. Hij promoveert aan de Erasmus Universiteit op het principe van toereikende grond in het Antropoceen. 

Illustratie door Charlotte Arnoldy. 


Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend