Door Dirk-Jan Laan (Erasmus Universiteit Rotterdam)
Het bos van Amelisweerd staat opnieuw onder druk: sinds het aantreden van het nieuwe kabinet dreigt het asfalt weer terrein te winnen. De Raad van State boog zich vorige week over het pleidooi van enkele actiegroepen om de bedreigde bomen te behouden. Opmerkelijk genoeg delen de bomenbeschermers en de asfaltfanaten hetzelfde idee over wat een weg is en moet zijn: een manier om efficiënt van A naar B te gaan. Maar is dat wel zo?
Mensentijd
In het debat over de snelwegverbreding spreekt het ministerie van een fileprobleem. Mensen bewegen zich trager over de weg dan gewenst, trager dan mogelijk zou zijn; ze staan in de file. In die file gaat iets waardevols verloren: tijd, de tijd die men niet was kwijtgeraakt als men niet in de file had gestaan. De conclusie volgt dat we met meer asfalt tijd kunnen terugwinnen van de file.
De actiegroepen die Amelisweerd willen beschermen, spreken van de bomen. Het toevoegen van rijstroken neemt ruimte in beslag, ruimte die momenteel al bewoond wordt door de bomen van het landgoed. De bomen hebben waarde die verloren gaat wanneer ze tot inpakpapier worden vermalen. De conclusie volgt dat we de woekering van het asfalt een halt moeten toeroepen om de bomen te behouden.
Wat zich hier aftekent is een strijd tussen mensentijd en de bomen
De beschermers van Amelisweerd hebben een alternatief plan opgetekend waarvoor geen extra asfalt nodig is en dat “zorgt voor een gelijkwaardige bereikbaarheid, doorstroming en verkeersveiligheid” ten opzichte van het plan van de minister. De bomen hoeven niet te sneuvelen, en mensen hoeven geen tijd ‘kwijt te raken’ aan de file. Uiteindelijk leidt die verhoogde mobiliteit tot meer, nieuw, verkeer en de bijbehorende nieuwe files – een bekend probleem van het bouwen of verbeteren van wegen dat vaak erkend wordt. Maar dit is een probleem voorbij de horizon van het onmiddellijke, en een probleem waarop ook het ministerie geen antwoord heeft – iets waar de toekomst zich zorgen om mag maken.
Hoe dan ook, wat zich hier aftekent is een strijd tussen mensentijd en de bomen. Hoewel de nagelbijters van het tijdsverlies het op de lange termijn ongetwijfeld zullen afleggen tegen het eeuwen durende geduld van de natuur, dreigen een handtekening en een bulldozer nu toch een einde te maken aan deze bomen. De conclusies mogen verschillen, maar de argumentatie van beide partijen over deze strijd verschilt nauwelijks. Beide stellen: er gaat tijd verloren op de weg wanneer men in de file staat, en bomen zijn van waarde. Alleen de afweging tussen die twee factoren verschilt.
Normale wegen
Wat echter buiten schot blijft zijn onze ideeën over de weg zelf. Beide partijen tornen niet aan het karakter van de weg. Zo is er een stille overeenstemming over een normale en abnormale staat van de weg. De normale staat is die waarin iedere weggebruiker de norm volgt en veilig met de maximumsnelheid kan rijden. In de abnormale staat wordt die norm doorbroken door ongelukken, blokkades, en – jawel – files. Aanpassingen van regels of de vormgeving van de weg dienen om de weg in zijn ‘normale’ staat te laten bestaan. Maar welk doel dient de normale staat van de weg? Wie heeft die norm gesteld en met welke reden?
Het doel dat men voor ogen heeft bij het in stand houden van dit normaal is meestal doorstroming en bereikbaarheid. Het doel van wegen is dat ze een netwerk vormen dat ons efficiënt van A naar B brengt. Over beweging en mobiliteit spreken in termen van verkeersdoorstroming en wegennetwerken lijkt op het eerste oog onschuldig. Maar wie beweging ziet als een stroming en wegen als een netwerk, vindt elke vertraging of omweg een gebrek.
Onze ideeën over de weg zelf blijven buiten schot
Als doorstroming het doel is, is snelheid het hoogste goed en elk verlies van snelheid een tekortkoming. Als de wegen een netwerk vormen, is elk stuk weg een verbinding tussen knooppunten en betekent elke inefficiënte verbinding van die punten dat er een weg ontbreekt. Om het normaal te herstellen moeten die tekortkomingen en gebreken vervolgens opgelost worden, bijvoorbeeld door middel van meer rijstroken, efficiënter verkeer of alternatieve vervoersmiddelen. Op dat moment ben je kortom in dezelfde discussie beland die nu om Amelisweerd woedt.
De wereld tussen A en B
De vraag die zich opdringt is echter: zijn wegen er louter om zo snel mogelijk van A naar B te komen? Of dienen ze nog een ander doel? Tussen A en B bevindt zich een wereld, een wereld waarin Utrecht, Amelisweerd en talloze andere plaatsen liggen. De weg kan deze plaatsen als noodzakelijk kwaad passeren, maar het doel kan ook zijn om deze plaatsen te doorkruisen. Dit is geen dweperige mijmering over bestemmingen en de weg ernaartoe. Het is een vraag naar de waarde van ruimte. Ruimte moet overbrugd worden om ons te verplaatsen, maar wat is de waarde van de ruimte die overbrugd wordt?
De vraag is: waar dient een weg eigenlijk toe?
Is die waardeloos, dan ligt het voor de hand om die ruimte te minimaliseren door haar zo klein en onaantrekkelijk mogelijk te maken – het liefst gaat ze snel voorbij, als een boze droom. Dan is het logisch om een norm op te stellen die draait om snelheidsmaximalisatie, en om te spreken van doorstroming en netwerken. Maar als we de waarde van de overbrugde ruimte erkennen, dan moeten we ons afvragen wanneer deze waarde zichtbaar wordt. Dan moeten we in andere termen spreken over de weg. Termen die onderzoeken hoe de weg niet alleen een manier is om op een andere plek te eindigen dan de plek waar je begon, maar ook een manier om je te begeven in de tussenliggende wereld.
In de discussie over Amelisweerd wordt wederom duidelijk hoe hardnekkig de taal en het denkkader rondom wegen zijn. De snelweg versus Amelisweerd wordt gezien als een probleem van ruimte en hoe die ruimte gebruikt en ingedeeld wordt. Men verzandt in argumenten over de waarde van tijd of de waarde van natuur, en komt tot stilstand in pogingen het ‘fileprobleem’ aan te pakken. Maar voordat de weg een probleem van ruimte is, is de weg een probleem van denken. Wellicht zijn zowel de bomen als de files minder gebaat bij getouwtrek over ruimte, en meer bij de vraag wat de weg eigenlijk is en waar die toe dient. De wereld bestaat immers niet alleen uit vertrekplaatsen en eindbestemmingen.
Dirk-Jan Laan is gepromoveerd in de filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In zijn proefschrift Hoe te komen waar we zijn: een genealogie van de weg onderzoekt hij de herkomst van onze wegen en onderweg-zijn. In 2014 liftte hij met Dennis Prooi van Nederland naar Hongkong. Over die reis verscheen in 2022 hun filosofische reisboek Een filosofie voor het onderweg-zijn. Laan heeft meegeholpen aan de organisatie en uitvoering van verschillende (snel)wegblokkades.
Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie. |