Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

De Twitter-hastag #ikschrijf die voortkomt uit het ‘vrouwifest’ van Filosofie Magazine, zet mij, net als Ingrid Robeyns, aan tot bloggen. Het is mooi te zien dat er de laatste tijd (weer) veel aandacht is voor genderongelijkheid. Zo is er Athena’s Angels (vier vrouwelijke hoogleraren die zich hebben verenigd om op te komen voor de belangen van vrouwen in de wetenschap), de kersverse Lezeres des Vaderlands (die o.a. bijhoudt hoe ongelooflijk weinig aandacht er in de boekenbijlages eigenlijk is voor vrouwelijke schrijvers), het nieuwe blog Vileine.com (‘Een moderne feministe heeft nu dus geen idee wat ze met haar bh of okselhaar moet’). En dan zijn er natuurlijk ook nog de columns van Asha ten Broeke of de recente column van Ionica Smeets (‘Voor echte lezingen moet je natuurlijk bij mannen zijn’— link).
Valt u iets op?
Allemaal initiatieven over vrouwen door vrouwen. Niet zo gek, natuurlijk. Degenen die aan het ‘ontvangende eind’ zitten van onrechtvaardigheid (minder betaald krijgen voor dezelfde baan, minder snel worden uitgenodigd als spreker, als agressief of autoritair worden gezien wanneer slechts mondig, bij sollicitaties gevraagd wordt of ze misschien ooit baby’s willen, of bij presentaties worden voorgesteld met de bijzin: ‘ze is ook nog moeder van twee!’), zijn vaak ook degenen die het onrecht als eerste opmerken (ervaren) en daarmee eerder het probleem aan de kaak kunnen stellen.
Maar ‘voor en door’ initiatieven kunnen soms ook onwenselijke bijeffecten hebben. Namelijk, de uitsluiting van mannen. En daarmee komen we in een cirkel terecht, want als genderongelijkheid iets is dat ‘wij vrouwen’ moeten oplossen, en waarvan mannen expliciet of impliciet worden uitgesloten, wordt genderongelijkheid alleen maar groter en de opgetrokken wenkbrauwen bij het woord ‘genderongelijkheid’ of ‘feminisme’ alsmaar hoger.
Voor-ons-door-ons is vaak heel goed bedoeld, maar schiet soms ook (niet altijd!) in het verkeerde keelgat. Er wordt vaak afgegeven op mannen wanneer er niet genoeg vrouwen in panels of workshops zijn, maar mannen (‘hen’) de schuld geven heeft weinig zin, en is ook gewoon vaak misplaatst. (Zie ook mijn eerdere blog over hoe er o.a. werd gereageerd op een column van Bert Wagendorp over Beatrice de Graaf.) Want: vrouwen zijn net zo goed gevoelig voor impliciete, seksistische biases. Het is dus, in veruit de meeste gevallen, niet de schuld van mannen, maar van het menselijke (m/v) onderbewuste dat handelen op basis van stereotypes handig en efficiënt vindt, ook als onrechtvaardigheid hiervan het gevolg is.
Laat me ter illustratie een concreet voorbeeld noemen. Onlangs ontving ik een uitnodiging voor de viering van de Internationale Vrouwendag 2016 van het Instituut Gender Studies van mijn universiteit. Ik werd onder andere uitgenodigd voor de lezing ‘Vrouwen naar de top: why so few?’ en een daaraan voorafgaande lunch. Het einde van de mail ging als volgt:

Hoewel de organisatie getracht heeft alle vrouwelijke medewerkers van de universiteit persoonlijk te benaderen, kan het zijn dat één van uw collega’s de uitnodiging niet in haar mailbox heeft ontvangen. In dit geval verzoeken wij u deze naar haar door te sturen. Bij voorbaat dank!

Eerst moest ik nog even giechelen, daarna werd het me ernst. Hoezo, alle vrouwelijke medewerkers persoonlijk benaderen? Dus ik mailde de organisatie en vroeg: ‘Dit is toch ook (juist) iets wat onze mannelijke collega’s aangaat?’ Ik kreeg dit antwoord:

De lezing is voor iedereen vrij toegankelijk en dus ook zeker voor mannelijke collega’s. Vanwege budget technische redenen is de lunch echter alleen toegankelijk voor vrouwelijke werknemers.

Oei.
Het leek me, schreef ik terug, vanzelfsprekend dat de lezing voor iedereen vrij toegankelijk was. Dat was niet de vraag. De vraag was waarom de organisatie trachtte ‘alle vrouwelijke medewerkers persoonlijk te benaderen’ , in plaats van, simpelweg, alle medewerkers. De zogenaamde ‘budget technische redenen’ is dan ook larie. Mannen niet benaderen voor de lezing, laat staan uitsluiten van de lunch, kan nooit een budget technische keuze zijn, maar altijd een inhoudelijke.
Begrijp me niet verkeerd, schreef ik terug, ik ben er helemaal voor om o.a. het gebrek aan vrouwen aan de top aan te pakken. Waar ik me zorgen over maak is dat dit vaak wordt gepresenteerd als een probleem waarover we vooral – laat staan alleen – met vrouwen in discussie moeten gaan. Meer in het algemeen is het onderliggende thema, het bestaan van vooroordelen, iets wat ons allemaal aangaat. Neem ook alle vooroordelen over mensen met een niet-blanke huidskleur. Dat probleem is duidelijk niet alleen op vrouwen van toepassing.
Op deze mail ontving ik nog een reactie die begon met ‘Van oudsher’ en eindigde met ‘in ieder geval wil ik u hartelijk danken voor’. U mag de rest invullen.
Mijn zorg is dus dat pro-vrouwen initiatieven vaak, bedoeld of onbedoeld, gepaard gaan met impliciete of expliciete anti-mannen sentimenten.
Het gevaar is volgens mij duidelijk (en heeft zijn intrede al gemaakt). Namelijk, dat mannen zich gepasseerd voelen. En ze voelen zich gepasseerd, omdat ze gepasseerd worden. Genderongelijkheid is niet ‘hun ding’. Het is ‘ons ding’, dat wil zeggen, ‘ons’ als in ‘wij vrouwen’. Maar willen we met het onkruid ook de wortels van seksisme daadwerkelijk uitroeien, moeten we erkennen dat dit niet alleen het probleem is van ‘ons vrouwen’ maar van ‘ons allemaal’.
Ik wil niet met een kritische noot eindigen, dus: hoe moet het dan wel? Ten eerste: een dosis humor doet het altijd goed. Zo is er de website ‘Congrats, you have an all male panel!’ of rentaminority.com (‘Get Ethics with Our Ethnics: Hire a Minority’). Ik kan daar hartelijk om lachen, en ik denk dat het op een goede manier iets pijnlijks aan de kaak stelt.
We kunnen wel heel vaak zeggen dat feminisme van iedereen is, maar dan moeten we ook actief proberen ervoor te zorgen dat het van iedereen wordt. Wat we nodig hebben is misschien niet zozeer meer lezingen voor vrouwen door vrouwen, maar meer lezingen over wat onbewuste oordelen precies zijn en hoe we deze kunnen veranderen (door psychologen, filosofen, communicatiewetenschappers of bijvoorbeeld juristen—geslacht irrelevant). Maar denk ook aan procedurele stappen die opgaan voor man én vrouw. Het is bijvoorbeeld cruciaal dat tentamens anoniem worden nagekeken en sollicitaties anoniem worden beoordeeld zodat vooroordelen er niet in kunnen sluipen. Een nog beter idee is om een cursus of workshop te organiseren over impliciete oordelen en hoe, bijvoorbeeld, sollicitatiecommissies zich daar het beste tegen kunnen wapenen. Of doe eens gek, nodig eens een stel mannen uit op een georganiseerde ‘vrouwendag’ (en noem het anders); laat mannen schrijven in een 100% vrouw-editie van een tijdschrift, enzovoorts.
Dan is er nog het Zweedse initiatief waarop een Twitteraar mij onlangs attent maakte, genaamd ‘Tacka Nej’ en de bijbehorende hashtag #TackaNej. Vertaald: ‘#neebedankt’:

Scandinavian Men Say No, Thanks to All-male Panels
Even in Scandinavia, well known for its large female political representation, public debate is dominated by men. Business conferences with a 100 percent male speaker lineup are not rare. Some of these men are tired of debating only men, and are taking action to change it.

Het idee van #TackaNej is dit: word je als man ergens voor uitgenodigd? Kijk, of vraag, dan eerst even naar de rest van het programma. Zijn er geen vrouwen uitgenodigd? Dan: #neebedankt. Is er nog geen programma bekend gemaakt? Vraag dan aan wie ze zitten te denken, of stel voor om mee te denken (of als je sowieso niet kunt, geef ze een paar namen van zowel vrouwelijke als mannelijke collega’s). Of zeg simpelweg onder voorbehoud toe, in afwachting van het programma. Voeg eventueel een link toe naar de website vriendelijkbedankt.nl. Die website bestaat nu nog niet, maar hopelijk binnenkort wel.
En weet je wat nou leuk is? #TackNei werd bedacht door drie mannen.
Meer lezen?
·       ‘Male chauvinist pigs of gepikeerde feministen? Een vals dilemma’ link
·       ‘Het feminisme is (ook) voor mannen’ link


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

13 Comments

  1. Interessant, Fleur. Ik ben het helemaal met je eens dat genderongelijkheid een zaak voor vrouwen én mannen is, en dat het belangrijk is mannen te betrekken. Maar jij stelt dat mannen uitgesloten worden. In dat voorbeeld uit Nijmegen is dat ook letterlijk zo. Maar de vraag is of, wanneer mannen maar in zeer beperkte mate deel uitmaken van het feminisme (of, voor wie dat een beladen term vindt, de pro-gendergelijkeheid discussie), of dat dan een vraag is van uitsluiting of van geen interesse. Wat ik in die vele jaren feministisch activisme toch vooral zie, is dat er relatief weinig mannen interesse hebben in deze materie. Er zijn mannen die geïnformeerd zijn en die zich actief inzetten om gender bias te bestrijden, maar procentueel zijn het er veel minder dan het aantal vrouwen die zich voor deze zaak inzetten. Ook als ze welkom zijn, en ook als ze expliciet uitgenodigd worden, komen er maar relatief weinig. Een goed voorbeeld is de workshop over impliciet bias die ik voorafgaand aan de 2013 OZSW conferentie organiseerde, die voor alle OZSW leden openstond, waar ik had gezorgd dat het discussiepanel zowel mannen als vrouwen had (als ik me niet vergis: 3 vrouwen en 2 mannen) en waar toch de overgrote meerderheid van de aanwezigen vrouwen waren.
    En nog iets leuks: Eric Schliesser heeft 3 jaar geleden in de Engelstalige wereld precies hetzelfde initiatief genomen als de #TackNei mannen – 1000 filosofen hebben toen de petitie ondertekend waarin ze o.a. mannelijke filosofen oproepen te bedanken voor uitnodigingen met enkel mannelijke keynote sprekers: https://www.change.org/p/professional-academic-philosophers-actively-support-the-gendered-conference-campaign

  2. Goed stuk!
    @Ingrid (vooral ter aanvulling)
    “Maar de vraag is of, wanneer mannen maar in zeer beperkte mate deel uitmaken van het feminisme (of, voor wie dat een beladen term vindt, de pro-gendergelijkeheid discussie), of dat dan een vraag is van uitsluiting of van geen interesse.”
    Als je ‘het feminisme (…)’ in deze zin vervangt met ‘filosofie’ en ‘mannen’ met ‘vrouwen’, heb je het klassieke teflon-argument van het feminisme debat te pakken. Alle kritiek glijdt daar vanaf, omdat de huidige stand van zaken als norm begrepen wordt. Als we iets hebben kunnen leren van het feminisme is het wel dat uitsluiting op allerlei meer of minder subtiele manieren plaats kan vinden. In het geval van het feminisme heeft dat volgens mij soms te maken met de vorm*, maar vaak ook met de inhoud van de argumenten.** Hoe dan ook, als er weinig mannen zijn die zich bezig houden met feminisme is dat een probleem en moeten we er over nadenken hoe dat kan veranderen.
    * Zo las ik vandaag de volgende onproductieve zin op joop.nl: “Zeg brodudes, voorlopig hebben jullie nog het leeuwendeel van alle grond, geld en macht wereldwijd in handen, dus laten we afspreken dat jullie eerst de helft naar ons overmaken, en dan zal ik me daarna enorm druk maken over de feminisering van het onderwijs en de identiteitscrises van de moderne manmensch.” Dat stukje, geheel terzijde, sluit trouwens verder wel aardig aan op deze discussie:
    http://www.joop.nl/opinies/hoe-feministen-in-het-pak-genaaid-werden
    ** Bijvoorbeeld als de noodzaak van een gelijke man-vrouw verdeling geillustreerd wordt door op de incompetentie van mannen te wijzen. Of eigenlijk alle ‘feministische’ argumenten die niet gebaseerd zijn op het idee van gelijke rechten.

    1. Beste Niels,
      dank voor je reactie! Ik ben het deels met je eens, en deels niet. Ik ben het met je eens wat je in ** schrijft. Wat mij betreft gaat feminisme namelijk niet over “pro-vrouwen”, maar over “anti-gender-onrechtvaardigheden”. En ja, gender is een relationeel concept, dat net zo goed van toepassing is op mannen als op vrouwen. Dus genderongelijkheid is NIET hetzelfde als achterstelling van vrouwen. Kort samengevat worden vrouwen benadeeld in situaties die maatschappelijk gecodeerd zijn als “masculien’ en mannen benadeeld in situaties die maatschappelijk gecodeerd staan als “feminien”. Maar helaas is de wetenschap iets wat maatschappelijk gedoceerd is als “masculien”, en daar vertaald genderongelijkheid zich dus primair als ongelijkheden ten nadele van vrouwen. IN andere situaties worden mannen benadeeld (een belangrijk voorbeeld voor Nederland is het geboorteverlof voor vaders). Enfin, ik heb over genderongelijkheid een proefschrift en daarna ook nog een hele reeks artikels geschreven, en mijn indruk is dat we het wat dat betreft eens zijn. (Als we echt in details willen treden: ik denk dat ‘gelijke rechten’ niet voldoende is, maar wel gelijke capabiliteit – reële kansen om te doen wat je wilt doen en te zijn wie je wilt zijn – en daartoe kunnen formele soms rechten onvoldoende zijn, bijvoorbeeld omdat ze historische ongelijkheden of onwenselijke sociale normen ongemoeid laten).
      Maar ik ben het het niet eens met de analogie die je trekt. Er is namelijk een fundamenteel verschil, en dat is dan mannen *objectief gezien* (dat wil niet zeggen dat ze het zo ervaren!) vaak voordeel hebben bij het feit dat impliciete bias en andere mechanismes tegen vrouwen werken. De ‘goods’ waarvan vrouwen uitgesloten worden in de academische filosofie (banen, erkenning, publicaties, een podium etc.) zijn schaars en/of zijn zogenaamde ‘positionele goederen’, en er zijn mannen die al die ‘goods’ niet gekregen zouden hebben als vrouwen in het verleden eerlijke kansen gehad zouden hebben in de filosofie. Dus de analogie gaat niet op omdat de groep waarvan we niet weten of ze uitgesloten wordt dan wel dat ze kiest niet deel te nemen, in het ene geval vooral benadeeld wordt door de niet-participatie (vrouwen in de filosofie), terwijl dat in het andere geval niet zo is. Daarnaast gaat de analogie ook niet op, omdat door participatie in de filosofie vrouwen geen risico’s nemen: integendeel, die participatie wordt als positief gezien. Bij participatie in activisme dat opkomt voor gendergelijkheid in de filosofie ligt dat anders, omdat het in de academische filosofie alsnog professioneel geen voordeel is als feministisch activist gezien te worden – en dan druk ik me voorzichtig uit. (en neen, ik keur dit niet goed, en ja, ik ben al meer dan 20 jaar uitgesproken feministisch activist, dus begrijp me niet verkeerd).
      Bovendien hebben we bij de uitsluiting van vrouwelijke filosofen heel veel empirische ondersteuning (de blog Feminist Philosophers verzamelt die al jaren) – terwijl ik graag de evidentie wil zien in het geval van de uitsluiting van mannen in de discussie over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de filosofie. Kijk naar Eric Schliesser, misschien wel de meest activistische feministische mannelijke filosoof in Nederland. Waarom is wat hij gedaan heeft, niet mogelijk voor andere mannen? Ik weet het niet. Ik weet wel dat Eric lef heeft gehad en mogelijk risico’s heeft genomen, en ik heb er alle begrip voor dat andere mannelijke filosofen dat niet willen of niet kunnen. Maar om van daaruit te concluderen dat ze uitgesloten zijn, dat gaat me vooralsnog te ver (er zijn uitzonderingen, zoals het voorbeeld dat Fleur aanhaalde – en wat mij betreft ging de discussie over feminisme in de academische filosofie, en niet over het feminisme in de samenleving, dat veel problematischer is maar dat is een verhaal voor een andere keer). Mocht het toch zo zijn dat filosofen zich uitgesloten voelen van de pro-gendergelijkheid discussie en – activisme, dan ben ik het helemaal met Fleur eens dat dit zeer onwenselijk is (dus, Fleur en ik zijn het eens over het normatieve ideaal, maar hebben een andere inschatting van de relevante sociale werkelijkheid).

  3. @Niels, thanks! Heel terecht. En de Joop-link die je noemt zijn precies het soort voorbeelden die mij in de pen deden klimmen. Ik vind het beschamend dat er af en toe op die manier op mannen wordt afgegeven wanneer genderongelijkheid ter discussie staat.
    @Ingrid: over de vraag uitsluiting versus geen interesse. Is er misschien een verschil tussen generaties? Ik ken (bijna) geen mannelijke collega’s uit mijn generatie die hier niet begaan mee zijn. Zo niet van te voren, dan wel als je het er met ‘ze’ over hebt (ik kom zo terug op de ‘ze’). Sterker nog, ik ken veel mannen die zich niet serieus genomen voelen als het steeds gaat over die mannen die zogenaamd niet begaan zijn met deze thema’s. Precies dat is waar, volgens mij, een van de gevaren voor uitsluiting zit.
    En dan ‘de mannelijke collega’ of ‘de mannelijke filosoof’. Wie zijn dat eigenlijk? Wie scharen we hier onder één homogene groep? Ik heb geen idee 🙂 Je noemt in jouw stuk bijvoorbeeld dat het schrijven van een publieksboek misschien vraagt dat je ‘even heel egocentrisch andere taken’ moet uitbesteden aan anderen, wat vrouwen niet in dank wordt afgenomen en ‘waar sommige mannen veel minder moeite mee hebben’. Maar ik denk niet dat die generalisatie op alle, of de meeste, van de mannen die ik ken van toepassing is, ik kan me zelfs voorstellen dat het een aantal tegen de borst zal stuiten. De man als de egocentrische collega? Goed, niet allemaal, maar dan misschien de meeste? Of deep down als het puntje bij paaltje komt? Als we dan toch stereotypen aan het bestrijden zijn, dan moeten onze stereotypen over mannen ook onder de loep, ook al waren ze misschien ooit waar. Naïef? Ik weet het niet. Maar liever de rasoptimist uithangen, misschien heeft dan gunstige (self-fulfilling) consequenties =)

    1. Hoi Fleur, ik bewonder je optimisme 🙂
      Eerst even een verheldering. We gaan in onze discussie een beetje heen en weer tussen (a) genderongelijkheid in de (academische) filosofie, (b) genderongelijheid in de wetenschap, en (c) genderongelijkheid in de samenleving. Mij ging het vooral om (a) en iets minder (b) – en zo had ik ook primair je stuk gelezen (gegeven de kapstok van #ikschrijf. Ik vanuit die hoek heb ik mijn reactie geschreven. Genderongelijheid in de samenleving is een veel ingewikkeldere kwestie, zoals ik al kort aanhaal in mijn reactie op Niels. Ik heb je stuk begrepen als gaande over (a) en (b), en wil me daar dan hier nu ook tot beperken (maar boom graag een andere keer voort over (c).
      Dan, een beetje weerwoord, want ik vind dat je me niet echt eerlijk citeert: ik zei “Sommige mannen” – dus niet “veel mannen” en ook niet “alle mannen (of mannelijke filosofen) die Fleur kent”. Sommige is niet “de meeste” en ik denk dat de mannelijke filosofen die jij kent niet representatief zijn voor alle filosofen die een boek willen schrijven. Ja, er is waarschijnlijk een generatieverschil (ik hoop het van harte), maar we weten ook uit empirisch onderzoek dat gendergelijkheidsidealen veel meer tussen de oren zitten dan dat ze zich in de realiteit vertalen (kort samengevat: twintigers denken van zichzelf dat ze genderegalitair zullen zijn, en zijn dat doorgaans ook tot er kinderen komen, en dan keer de genderongelijkheid terug).
      Ik heb geen tijd om het nu op te zoeken, maar wil graag met jou de weddenschap aangaan dat er empirisch onderzoek is dat aantoont dat het van vrouwen veel minder geaccepteerd wordt dat ze ‘neen’ zeggen, en dat van vrouwen veel verwacht wordt dat ze zich voor het sociale inzetten dan mannen (ik heb ooit dergelijke studies gezien, maar dat was lang geleden). Als ik gelijk heb, dan ben ik geen stereotypen aan het reproduceren, maar wel empirische feiten aan het gebruiken in een argument die ongetwijfeld sommige mensen ongemakkelijk doet voelen. Maar net zoals ik mij niet aangesproken hoef te voelen wanneer er iets gezegd wordt over “sommige vrouwen” (die… vul maar in), lijkt het mij dat evengoed te gelden voor onze egalitaristische mannelijke filosoof-collega’s.
      Wat genderongelijkheid betreft, is een van de interessantste dingen die ik ooit gelezen heb, een experiment dat Harry Brighouse met zijn filosofie-studenten deed. Als hij ‘gender justice’ doceert, vinden de studenten dit iets van een vorige generatie: niet meer van toepassing op hen want zij zijn egalitair. Maar wat blijkt: ze denken allen dat *zij* genderegalitair zullen kunnen leven, maar de anderen niet – en mannelijke en vrouwelijke studenten hebben nog steeds andere verwachtingen van hun partner in hun relatie mbt kinderen (hetero stellen). Ik denk dat dit soort studies reden geeft om het optimisme te temperen (to put it mildly). Zie http://crookedtimber.org/2009/02/08/how-to-persuade-your-students-that-gender-justice-might-be-an-issue-for-them/#more-9481
      (overigens, terzijde, Harry en Anca Gheaus en ik spelen al enige tijd met het idee om een boek te redigeren over wat we nu echt weten over gender ongelijkheid vandaag de dag, precies omdat wij denken dat de evidentie het optimisme niet ondersteunt. )
      Dus, waar staan we dan? Ik denk dat we het eens zijn over de normatieve idealen. We zijn het oneens in onze evaluatie over hoe de feitelijke situatie te begrijpen. Als jij nu gelijk zou hebben dat de jongere generatie mannelijke filosofen de vrouwen-in-filosofie kwestie echt belangrijk vindt, dan zou ik willen weten waar al die mannen waren toen ik 2,5 jaar geleden een OZSW symposium organiseerde met Sally Haslanger over de vraag naar de ondervertegenwoordiging van vrouwen? (ja, er waren mannen, maar volgens mij herinnering niet veel). Dat was georganiseerd door de OZSW, en dus niet door een groepering die zichzelf als militant feministisch manifesteert. En er waren mannelijke sprekers aangekondigd. En als je gelijk hebt dat de jongere generatie mannelijke filosofen de vrouwenkwestie net zo belangrijk vinden als de vrouwelijke filosofen, waarom lees ik dan geen stukken van mannelijke filosofen met hun analyses? (en verder is een deel van mijn reactie op Niels hier ook relevant).
      Ik snap dat het als politieke strategie mogelijk niet handig is om al het bovenstaande te zeggen, maar volgens mij is een van de taken van de filosoof om hoe zij of hij de “waarheid” ziet te benoemen, hoe vervelend die ook mogen zijn.
      PS: ik moet nu echt een paar dagen offline, anders krijg ik nooit al dat onderwijs voorbereid, die lezing over ‘normaliteit’ geschreven (#ikschrijf), en die proefschrifthoofdstukken gelezen… Dus als je verder wilt discussiëren: stilte (geen reactie) betekent geen desinteresse – dat komt dan later!

  4. Ok, dus waar blijven de mannen? Je stelt die vraag nog een keer tegen het einde van je reactie op Fleur, maar het antwoord blijft vooralsnog in de lucht hangen.
    Een mogelijk antwoord is dat dat ze wegblijven uit gemakzucht of zelfs eigenbelang. Dat lijk je hier en daar tussen de regels door te suggereren. Het is natuurlijk niet zo vreemd dat Fleur jou toeschrijft (lijkt te schrijven) dat “veel mannen” egocentrisch zijn als we onder meer bezig zijn met te verklaren waarom ze vrijwel allemaal schitteren door afwezigheid op bijeenkomsten over deze thematiek. Ik denk niet dat dit een goede verklaring is, om twee redenen. Ten eerste denk ik niet dat een ongelijke machtsverdeling in het voordeel is van mannen, en specifiek niet in het geval van de academische filosofie. Ik denk dat we er allemaal beter van worden als we blijven nadenken over manieren om gelijkheid te bevorderen. Een ongelijke genderbalans is bepaald niet het enige dat mis is met de huidige institutionele structuren in academia en mochten we het ooit meemaken dat er verstandiger beleid gevoerd gaat worden, dan zou dat er bijna vanzelfsprekend onderdeel van moeten zijn.
    Dat sluit natuurlijk gemakzucht niet uit. Maar bij uitstek filosofen zijn in beweging te krijgen met goede argumenten, zou je toch zeggen. Een veel waarschijnlijker reden dat mannen wegblijven lijkt het mij dat feministische argumenten nog altijd ook door feministen en zelfs vaak nog door academische filosofen gebracht worden als argumenten voor vrouwen. En ja, daar gaat een uitsluitende werking van uit. Overigens, ook een onderzoeksbeurs exclusief voor vrouwen of gegarandeerde percentages maken daar wat mij betreft onderdeel van uit.
    Hoe dan ook, het feminisme kampt onmiskenbaar met een imago-probleem en ik denk dat het daarom goed is om er naar te streven zuiver en conceptueel helder neer te zetten waar het om gaat; gelijke rechten (en ja, ‘capabiliteiten’, hoewel ik dus denk dat die prima te herleiden vallen). Ik deel het optimisme van Fleur dat een dergelijk coherent feminisme onweerstaanbaar, want onweerlegbaar (of, nou ja, alleen als je bereid bent heel andere normatieve aannames overboord te kieperen), is, ook voor mannelijke filosofen.

  5. In aanvulling op Niels wil ik als mens graag toevoegen dat ik het ongelijkheidsprobleem in het “witte” academische domein of elders ook niet kan zien als een louter genderprobleem. Want ik zie dat toch meer als een halsstarrig vasthouden aan het verkeerde door een nog kleinere elite m/v die we in de bovenmachtige beleids- en bestuursgremia terugzien. Een structuurfout die het genderaspect ruimschoots overstijgt. Ik verwacht dat er nog binnen de duur van een mensenleven een duidelijke genderkentering is opgetreden in het academische veld, vergelijkbaar met het primaire onderwijs. Dus vooral “wit”. Of dat dan een verdienste is van het feminisme durf ik niet te voorspellen. Zoals ik ook niet durf te voorspellen of andere genderongelijke beroepen buiten het academische zo substantieel zullen veranderen.
    Ik verwacht dat de conatieve component bij individuele vrouwen de grootste doorslag zal geven. De vergroting van de ruimte in het academische veld voor vrouwen zal er hoe dan ook komen, zoals die er elders al is. In de tussentijd moet er nog wel wat veranderen in het emancipatiebeleid. En dat is dan weer een politiek-democratisch aspect waar ik niet vrolijk van wordt. Een treintje laten rijden over bijkans leeg spoor is al te veel gevraagd, wetten zo aanpassen dat ze goed zijn voor ons allen en niemand uitsluiten, lijkt een schier onmogelijke opgave.

  6. Ik beschouw mezelf als het prototype ‘probleemgeval’ in de bovenstaande discussie over genderongelijkheid. Mijn expliciete houding ten opzichte van genderongelijkheid is dat het een belangrijk maatschappelijk probleem is en dat we er goed tegen moeten optreden. Tegelijkertijd merk ik regelmatig dat ik een hele reeks aan impliciete vooroordelen bij me draag waar ik maar al te graag vanaf zou willen. Waarom is dat zo lastig? Is het gemakzucht? Onwetendheid?
    Wat denk ik nodig is, is wat de psycholoog Peter Gollwitzer “implementatie-intenties” noemt. In tegenstelling tot algemene of “doel”-intenties (‘Ik moet genderongelijkheid bestrijden’) zijn implementatie-intenties gericht op het expliciteren van gewenst gedrag in een bepaalde situatie. Een voorbeeld van een implementatie-intentie is ‘Wanneer iemand mij vraagt om deel te nemen aan een openbaar evenement, dien ik na te gaan of er rekening is gehouden met de man/vrouw verdeling van de sprekers’ (deze implementatie intentie expliciteert dus het gewenste gedrag in een specifieke situatie voor de doel-intentie ‘Ik moet genderongelijkheid bestrijden’).
    Er ontbreekt nog één stap:
    In tegenstelling tot vrouwen, voor wie de negatieve gevolgen van genderongelijkheid dagelijks (?) merkbaar zijn, vereist het voor mijzelf als man een vrij expliciete, reflectieve houding. Met andere woorden, ik heb niet de voelsprieten om aan een situatie af te lezen dat er genderongelijkheid speelt, noch de cognitieve capaciteiten om de hele dag door waakzaam te zijn op genderongelijkheid. Hierdoor heb ik vrouwen nodig om voor mij duidelijk te maken wát de situaties zijn waarin ik implementatie-intenties dien te vormen.
    Hoewel ook implementatie-intenties feilbaar zijn, en ze waarschijnlijk niet voldoen om het hele probleem op te lossen, denk ik dat hier een belangrijk instrument ligt om deze problematiek aan te pakken. De blogs op BijNaderInzien dragen in feite bij aan wat ik hier verlang: voordat ik de #ikschrijf-blog van Ingrid Robeyns las, had ik bijvoorbeeld nog nooit stilgestaan bij het feit dat de genomineerden voor de Socratesbeker voornamelijk mannen zijn. Wanneer iemand mij had gevraagd “Zijn de genomineerden voor de Socratesbeker voornamelijk man of vrouw?” had ik waarschijnlijk wel geantwoord “man”, maar tijdens het lezen over de Socratesbeker gingen nooit de genderongelijkheid-bellen rinkelen. Het identificeren van de situaties waarin die bellen zouden moeten rinkelen is denk ik een cruciale stap voor mannen om betrokken te raken bij de huidige problematiek. Dit klinkt vrij triviaal – en dat is het ook – maar triviale problemen zijn vaak de hardnekkigste problemen.

  7. Mooie reactie, Roy. Dank daarvoor. Wat je schrijft haakt in op het onderscheid uitsluiting door vrouwen versus luiheid van mannen (waarschijnlijk is het, zoals zo vaak, een valse tegenstelling). Wat mij aannemelijk leek toen ik de blog schreef, is precies wat jij hier beschrijft, namelijk, dat je als je in de ‘gunstige’ positie zit—man bent—minder zicht hebt op mogelijke scheve situaties om je heen. Dat geldt voor mij ook. Voor mij zijn waarschijnlijk de discriminerende structuren die bestaan voor niet-blanken (of bejaarden, of kinderen, zwaarlijvigen enz enz) niet (goed) zichtbaar, omdat ik daar zelf niet direct hinder van ondervind. Ik moet daar mijn best voor doen—ik moet mij misschien in de schoenen van de ander verplaatsen. Best reflectief werk dus, wat je zegt. Opvallend genoeg is dit volgens mij precies een van de dingen waar de feministische epistemologie een punt van heeft gemaakt, namelijk, dat je vanuit een bepaalde (sociaal gunstige) positie ook een andere, soms betere, toegang hebt tot kennis. (Zie b.v. http://www.iep.utm.edu/fem-stan/ )
    Als dat klopt, dus als (in dit geval) vrouwen beter of sneller doorhebben dat er sprake is van ongelijkheid, dan moeten we misschien niet zo snel op de man schieten (pun intended). Misschien moeten we vooral schieten op de manier waarop bepaalde instituties worden vormgegeven (of commissies ongeveer gelijk verdeeld zijn, of sollicitaties anoniem worden beoordeeld, enz.). En gewoon eens een discussiemiddag te organiseren over dit probleem en het daadwerkelijk te bediscussiëren. In Nijmegen krijgen bijvoorbeeld jaarlijks een aantal vrouwelijke veelbelovende onderzoekers een beurs van een paar duizend euro, waaronder ikzelf. Heel leuk, maar gendertechnisch schiet dit totaal de plank mis, en ook hier jaag je mannen tegen het harnas. Wat moest ik zeggen tegen mannelijke collega’s; ik kreeg een paar duizend euro om genderongelijkheid te verkleinen? Come on.
    Mijn punt: laten we vooral eens goed nadenken wat goede en minder goede manieren zijn om meer vrouwen aan de top te krijgen. Zorg bij het organiseren van workshops voor kinderopvang. Zorg dat je belangrijke beslissingen niet na werktijd in de kroeg neemt. Enzovoorts.
    Ter nuance: het is niet zo gek dat er activiteiten zijn die vooral, of specifiek, voor vrouwen zijn bedoeld. Als, tenminste, de inzet van zo’n bijeenkomst is om met elkaar ervaringen te delen en/of concrete tips & trucs te bespreken, bijvoorbeeld wat je moet doen als iemand je inleidt als ‘moeder van twee’ enzovoorts, of tot wie je je moet wenden als je impliciet of expliciet seksisme vermoed. Ik kan best begrijpen dat mannen hier niet direct de behoefte voelen om aan te sluiten (ik zelf vaak ook niet, omdat ik me dan juist bewuster wordt van wat ik zie als – in academische context – irrelevante eigenschap van mezelf, maar dat is persoonlijk en even terzijde).
    Wat misschien een reden is dat er weinig vrouwen naar vrouwenactiviteiten komen, is dat *deze* activiteit (ervaringen delen etc.), en de meer algemene activiteit over gelijkheid en instituties, door elkaar lopen. Misschien is het een idee dit soort activiteiten los te koppelen, ook al hebben ze veel gemeenschappelijk. Kan best zijn dat mannen zelf, als individuen, (mede)-verantwoordelijk zijn voor genderongelijkheid. En rotte appels heb je overal. Maar ook als dat zo is, is het contra-productief naar de man te wijzen. Laten we vooral wat meer kritische vragen stellen. Wat doet jouw universiteit met deze thema’s? Hoe is worden sollicitaties aan onze faculteit geregeld? Is er een potje geld om kinderopvang mogelijk te maken bij workshops? Is men bekend met fenomeen ‘implicit bias’? Is implicit bias het echte probleem hier? Moeten we bij ‘gelijke kwaliteit’ de voorkeur geven aan de vrouw of is het rechtvaardiger een muntje op te gooien? (Ik verkies het laatste, maar dat spreekt denk ik al wel uit de titel van deze blog.)

  8. Heel pijnlijk, inderdaad, die beurs.
    Terughakend op de eerdere post van Ingrid, heeft iemand dat experiment van Brighouse wel eens in deze contreien uitgevoerd (Nederland, Duitsland etc.)? Zou ik wel benieuwd naar zijn. (trouwens ook heel erg naar een door Brighouse, Gheaus & Robeyns geredigeerd boek hierover; ik hoop dat dat er van komt…)

  9. Hi Ingrid,
    Je schrijft: ‘we weten ook uit empirisch onderzoek dat gendergelijkheidsidealen veel meer tussen de oren zitten dan dat ze zich in de realiteit vertalen’ en: ‘Als ik gelijk heb, dan ben ik geen stereotypen aan het reproduceren, maar wel empirische feiten aan het gebruiken in een argument die ongetwijfeld sommige mensen ongemakkelijk doet voelen’.
    Mijn vraag zou zijn wat precies met empirische feiten wordt bedoeld. Als we de huidige situatie willen veranderen, dan zijn het veranderlijke ‘feiten’, toch? Als het echt een *feit* is van onze psychologie—dat b.v. van vrouwen meer dan mannen verwacht wordt dat ze zich voor het sociale inzetten—dan moeten we ook zeggen: dan is niemand verantwoordelijk. ‘Het is nu eenmaal zo’. Maar ik denk (net als jij?) niet dat het een feit is in die zin (de volgende vraag is wie verantwoordelijk is—ik denk iedereen, maar vooral degenen in bepalende/bestuurlijke functies etc.). Als het geen feit is, zoals dat de aarde rond is een feit is, dan doen we er denk ik goed aan om ook te kijken naar hoe we op dit moment met deze op dit moment geldende realiteiten omgaan. De vervolgvraag is hoe we voor verandering moeten zeggen. In sommige (niet alle) gevallen geldt denk ik ‘saying so makes it so’. Dat is in elk geval een van de redenen waarom ik liever optimistisch ben, tenminste voor mijn generatie 😉
    Hieraan gerelateerd. Er verscheen een tijdje terug in NYTimes een mooi artikel ‘When Talking About Bias Backfires’. Het blijkt dat, in sommige gevallen, mensen bewust maken van implicit bias de boel soms juist verergert in plaats van verbetert. De onderzoekers vertelden sommige mensen dat stereotypes zeldzaam waren, en anderen dat ze wijdverspreid waren. Degene die te lezen kregen dat stereotypes wijdverspreid waren, beoordeelden vrouwen als minder carrière gericht en meer famile-gericht. “Even when instructed to “try to avoid thinking about others in such a manner,” people still viewed women more traditionally after reading that a vast majority held stereotypes.” http://www.nytimes.com/2014/12/07/opinion/sunday/adam-grant-and-sheryl-sandberg-on-discrimination-at-work.html?_r=0
    Het is inderdaad zo dat genderongelijkheid er terug in schiet wanneer er kinderen aan te pas komen. En ook dat mensen (in het algemeen misschien wel) vaak denken dat dingen niet op hun van toepassing zijn (Eric Schwitzgebel heeft een mooie Philbites over het ethisch handelen van ethici: http://philosophybites.com/2013/09/eric-schwitzgebel-on-the-ethical-behaviour-of-ethics-professors.html ) Maar als ik tegen twintigers om mij heen zou zeggen: je zegt nu wel dat je genderegalitair bent, maar wacht maar! Dan stuit ik, ik denk terecht, op weerstand. Iets soortgelijks ging/gaat er mis, denk ik, bij een deel van de Zwarte Pieten discussie. Het bestaan van impliciete stereotypes bestrijden door mensen op expliciet niveau van racisme te beschuldigen is niet zo effectief, ook al is het (soms) misschien terecht op impliciet niveau.

Comments are closed.