Door Peter-Paul Verbeek (Hoogleraar Universiteit Twenthe)
Er is veel te zeggen over het weerzinwekkende extremistische geweld tegen Charlie Hebdo, en het meeste is al gezegd. Hoe belangrijk het vrije woord is, dat we de eenheid moeten bewaren en moeten blijven inzien dat extremisme niet representatief is voor de islam. Maar toch is er één ding dat mij dwars blijft zitten, en dat is de manier waarop religie een rol speelt in de discussie.
Door het nieuws over de afschuwelijke aanslagen ontstaat steeds meer een beeld van tegenstellingen: religie tegenover het vrije woord, Mohammed tegenover Charlie, “Allahu Akbar” tegenover atheistische spotprenten, de God van het Oosten tegenover de Verlichting van het Westen. En zulke beelden zijn mij te simplistisch.In ons snel seculariserende noordwest-Europese uithoekje van de wereld lijken we de subtiliteit in onze omgang met religie te hebben verloren. De opties die ons door de media worden aangereikt beperken zich doorgaans tot de onwankelbare waarheid van een betweterig glimlachende Andries Knevel en het spottende grachtengordelatheïsme van Jeroen Pauw. In de eerste variant is religie een bron van zekerheid die alleen maar bereikt kan worden door vast geloof in een god. In de tweede versie is het iets achterhaalds dat eigenlijk niet meer thuishoort in deze wereld. Intussen wordt religie in de publieke ruimte vooral verbonden met kindermisbruik, terrorisme, vaccinatieweigering en burka’s.
Fundamentalisme of atheïsme, dat lijken intussen de twee smaken waar we nog uit kunnen kiezen als het om religie gaat. Dit zou wel eens kunnen verklaren waarom de antwoorden op het extremisme, zoals die van de PVV, steeds extremer worden. De terroristen raken onmiskenbaar een gevoelige snaar in onze cultuur. Door onze verlegenheid met religie slagen ze er wel degelijk in om verdeeldheid te zaaien, hoeveel burgemeesters ook oproepen tot eenheid. Alleen al het feit dat de Franse regering blijft herhalen dat Frankrijk betrokken is bij een “oorlog tegen terreur, niet tegen religie”, geeft aan hoe beladen onze omgang met religie is geworden – anders hoef je het er immers niet bij te zeggen.
Ook in discussies over wetenschap zie je zulke simplistische beelden van religie opduiken. Afgelopen week nog, in De Volkskrant: de Gentse wetenschapsfilosoof Maarten Boudry ging daar tekeer tegen twee filosofen die betogen dat de religie terugkeert in de filosofie. “God heeft door de eeuwen heen talloze leemtes in de werkelijkheid gevuld, maar telkens is hij door de wetenschap verjaagd”, stelt Boudry. Hij spreekt zelfs in termen van “oorlog” (jawel) over de relatie tussen religie en moderniteit – een oorlog die gewonnen zou zijn door de wetenschap, terwijl de gelovigen dat maar niet toe willen geven. Alsof religieuze taal daadwerkelijk zou pretenderen om natuurwetenschappelijke verklaringen te bieden, en de Bijbel een natuurkundeboek zou zijn.
Ik geef toe: er zijn fundamentalistische christenen die hier aanleiding toe geven, bijvoorbeeld door te weigeren om de evolutietheorie serieus te nemen. Maar in de kern gaat religie helemaal niet over wetenschappelijke verklaringen. Het gaat uiteindelijk, net als bij goede wetenschap overigens, om ervaringen van verwondering: dat de aarde bestaat, bijvoorbeeld, dat er leven is ontstaan, en de mens. De evolutietheorie maakt het er bepaald niet minder wonderlijk op, want waarom zit de natuur zo in elkaar dat er evolutie is? Elk wetenschappelijk antwoord roept nieuwe vragen op, en elk houvast roept de vraag op waarop dat houvast dan wel is gegrondvest. Zulke ervaringen van onbevattelijkheid, daar draait religie om.
Wie een god als verklaring inzet, en niet als beeld om verwondering uit te drukken, mist wat mij betreft dan ook precies de kern van religie. Ironisch genoeg is het beeld van een god dus misschien wel de grootste vijand van religie. Want wie gaat denken dat die god ‘bestaat’ zoals de mensen en de dingen bestaan, en niet als beeld voor onbevattelijkheid, kan zich op ‘hem’ gaan beroepen en zelfs in ‘zijn’ naam de wapens opnemen. Terwijl verwondering juist uitnodigt tot respect, en de bijbehorende verontrusting over onrecht. Een respect dat volstrekt niets te maken heeft met mitrailleurvuur en onthoofdingen. En evenmin met grove beledigingen in de naam van de vrijheid van meningsuiting, overigens.
Religie is aanmerkelijk complexer dan de simpele godsbeelden van atheïsten en fundamentalisten doen vermoeden. Een echt antwoord op extremisme vinden we alleen als we ons van dat simplisme bevrijden.
(deze bijdrage is in verkorte vorm tevens verschenen als column op de opiniepagina van dagblad Tubantia, 10 jan 2015)
Helemaal mee eens. Alleen mis ik de discussie over het existentiële gevoel van ergens bij willen horen, waar deze extremistische jongeren naar op zoek zijn. Wij in het westen schijnen hen dat niet te kunnen geven: geen zicht op werk, op belangrijk gevonden worden, iets te kunnen doen in hun leven dat zin heeft. Daarbij is materialisme niet voldoende, alhoewel een materiële basis van belang is, ingebed in een liefdevolle gemeenschap, waarin ze zich gezien en gewaardeerd voelen.
Zou de jeugdzorg zo’n taak op zich kunnen nemen, indien deze jongeren geen ouderlijke opvang hebben?? Mijn advies is: laten we ze liefdevol opvangen i.p.v. oorlog voeren.
Beste Peter,
Sterk artikel. ‘Ironisch genoeg is het beeld van een god dus misschien wel de grootste vijand van religie.’ Treffende geformuleerd. Ik ben zelf niet gelovig in de meer traditionele zin. Maar ik voel wel ‘verwondering’ als ik bijvoorbeeld naar de sterrenhemel kijk. Het is onmiskenbaar dat religie (verwondering) en geloof heel veel steun geeft aan de mens. En dat, misschien, de (goede) mens niet had bestaan zonder deze vorm van verwondering.
Waarom is er religie?
Waarvoor dient het?
Om ongelukkig te worden door haat en verderf te zaaien?
Waarom is er vrijheid van meningsuiting?
Waarvoor dient het?
Om andere mensen te kwetsen in hun anders-zijn?