Door Eric Schliesser (Hoogleraar Universiteit van Amsterdam)
Volgens de EU zijn er tenminste 6000 Europese jonge mannen naar Syrië getrokken die zich bij Jihadistische groepen hebben aangesloten (het werkelijke aantal wordt veel hoger vermoed). Gezien het feit dat een aantal van hen naar Europa zijn teruggekeerd om lokale terreuraanslagen te plegen, worden terug te keren jihadisten door de EU nu gezien als een bedreiging van de veiligheid (zie hier). In reactie daarop proberen overheden nu preventief te voorkomen dat deze mensen afreizen uit Europa (in weerwil van het basisrecht op vrije personenverkeer), zelfs als het een nobel motief betreft om te vechten tegen dictatuur aldaar. Mijn collega, Marieke de Goede, heeft een aantal andere aspecten van dit preventief beleid beschreven in haar boek (2012) Speculative Security: The Politics of Pursuing Terrorist Monies, en dit beleid in breder perspectief geplaatst. Een opvallende bevinding van De Goede is hoe groot inmiddels de verplichtte, wettelijke rol van privé-partijen (zoals banken en financiële instellingen) in het toezicht op en rapportage van mogelijke verdachte terroristische transacties is geworden.Onlangs, tijdens een congres dat door Prof. De Goede georganiseerd werd (“European Security Practices After 9/11”), leerde ik dat in veel Europese landen er nu wetgeving in de maak is (of reeds is doorgevoerd) dat soortgelijk toezicht en rapportage van artsen, leraren, advocaten, hoogleraren, en zelfs ouders (enz.) vereist danwel probeert deze partijen uit het maatschappelijk middenveld te betrekken in vrijwillige begeleiding en, indien nodig, rapportage van ‘potentiële’ jihadi. Afgezien van de vragen die bij de lange-termijn-effectiviteit en consequenties van dergelijke tactieken gesteld kunnen worden (het kan immers belemmeringen voor het vertrouwen van en openheid in hele delen van het maatschappelijk middenveld creëren), kunnen we stellen dat het hele idee van een civic society hiermee achtergelaten wordt als deze volledig gecoöpteerd is door de politie en het veiligheidsdiensten van de overheid. Een andere collega, Beste Isleyen, merkte terecht op dat een dergelijk beleid ook de aard van vrijheid in Westerse Democratieën zal doen veranderen.
Er zijn twee niet-triviale, politieke lacunes in discussies over het huidige Europees anti-terreur beleid. Ten eerste doen de meeste Europese regeringen, politici, media en andere openbare figuren geen enkele moeite om alle burgers in het openbare leven in principe te erkennen. Met erkenning bedoel ik de klassiek Hegeliaanse gedachte, die ook bij Adam Smith is te vinden, de ander als een autonome en vrije persoon te zien en behandelen (zie hier voor een goede beschrijving die ook de psychologische voordelen hiervan benadrukt). Het is symptomatisch dat de traditionele, grote Europese partijen openlijk, op nationaal of Europees niveau, niet om de stemmen van de tweede en derde generatie immigranten als evenwaardige, mede burgers strijden; tussen de verkiezingen behandelen de regeringen, politici en de media deze populaties zelden als onderdeel van een gezamenlijke gemeenschap.
Integendeel, behalve als ze als problemen besproken worden, worden deze populaties niet als creatieve en ondernemende participanten gezien; er is op dit moment geen openbaar discours dat iedere burger van de EU als individu aanspreekt en veronderstelt dat die met respect behandeld moet worden. Integendeel, deze populaties worden vooral als een cultureel vreemde ‘ander’ behandeld, behalve natuurlijk wanneer er geëist wordt dat een recente terroristische aanval veroordeeld moet worden (zie hier). De grondtoon is vooral neerbuigend en belerend (voor een bespreking van een voorbeeld zie hier). Het zou dus geen verrassing moeten zijn dat jihadisten worden gerekruteerd uit vervreemde leden van de samenleving (zie hier). Dat wil zeggen, de Europese staten, en de EU, zijn niet eenheden in de minimale zin vereist voor politieke overleving op lange termijn (of binnenlandse vrede). Hoewel er een heleboel andere manieren zijn om vervreemding te voorkomen, is alleen erkenning de enige manier dit probleem direct aan te pakken. Natuurlijk is het intrinsieke punt van dergelijke erkenning niet terrorisme-preventie, maar het kan een nuttig neveneffect zijn.
Ten tweede, en in het verlengde van de eerste lacune, weigeren Europese regeringen en bevolkingen het bestaan ??van jihadisten te behandelen als een (metaforische) motie van wantrouwen tegen onze maatschappij; dat wil zeggen, wij weigeren te erkennen dat we als liberale samenlevingen* er niet in slagen om op ideologisch niveau een aantal van onze eigen burgers te overtuigen. In plaats van de Europese, gewelddadige Islam als de oorzaak van onze problemen te behandelen, moeten we dit Jihadisme beginnen te zien als een van de effecten van onze maatschappij. (Hier bedoel ik niet te verwijzen naar ons neokoloniaal beleid in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, noch onze rol in het bewapenen van verschillende groepen/landen, noch onze rol in het Israëlisch-Palestijnse conflict (enz.), hoewel deze ongetwijfeld een factor in de vervreemding kunnen zijn.) In plaats daarvan moeten we in elke Europese Jihadi een afwijzing van een liberale visie op de toekomst zien.
Een cynicus zou kunnen zeggen, welke liberale visie op de toekomst?*
Maar dat is juist mijn punt. De Europese Jihadisten zijn een uitdrukking van een veel bredere Europese malaise. Deze malaise is institutioneel, moreel – zoals de vluchtelingen crisis dagelijks toont -, en economisch (met trage groei, structurele werkloosheid, voortslepende eurozone-crisis, enz.) Maar het onderliggende probleem is dat er geen gemeenschappelijk goed is waaruit een affectief, inspirerende erkenning van elke burger van de EU mogelijk is. De conservatief in mij is niet tegen doormodderen, en ik heb een argwaan tegen politieke profeten, maar er is nu nood in Europa aan een nieuw idealisme dat ons tot eenheid zou kunnen smeden.**
* Met ‘liberaal’ bedoel ik hier te verwijzen naar de parlementaire democratieën van West Europa.
** Ik dank Sarah de Lange voor discussie.
Dit is een licht aangepast vertaling van een essay dat ik eerder bij Digressionsnimpressions heb gepubliceerd.