Door Bij Nader Inzien (redactie)

– door Bruno Verbeek, universitair docent politieke filosofie aan de Universiteit Leiden –

Dezer dagen verblijf ik in een onderzoeksinstituut in het Franstalige deel van België. Daags na de verkiezingen merkten enkele lokale collega’s op hoe opgelucht ze waren dat de PVV niet de grootste partij was geworden. Gezien de deelname van de Vlaamse populistische nationalisten aan de huidige Belgische federale regering was dit een verademing voor hen. Als minderheid in eigen land (de Franstaligen maken ongeveer 40% van de bevolking uit), levend in het minst rijke deel van België, is hun opluchting wellicht goed voorstelbaar. Ze zien de winst van de VVD als een sprankje hoop in de aanloop naar de Franse en Duitse verkiezingen en als een tegenwicht tegen hun eigen populisten.
Ik wil nu niet gaan jeremiëren over hoe het populisme eigenlijk toch gewonnen heeft. Ik ga ook niet betogen dat de VVD zo groot heeft kunnen worden dankzij het feit dat ze een deel van de retoriek van Wilders en de zijnen heeft overgenomen of dat met de komst van Thierry Baudet het populisme een ‘deftig’ gezicht heeft gekregen. Evenmin zal ik proberen te duiden wat deze uitslag ons vertelt over Nederland. Dat is al uitgebreid gebeurd in de vaderlandse pers en door ‘anti-elitaire’ critici. In plaats daarvan wil ik een stapje achteruit doen en eens nagaan wat nu precies populisme is en waarom mijn Franstalige collega’s in België gelijk hebben er zo beducht voor te zijn.
Wat maakt een politieke stellingname populistisch? In een recent verschenen essay geeft politiek theoreticus Jan-Werner Müller een heldere analyse. Kenmerkend voor populisme is de nadruk op de eigen identiteit: het eigen volk. Dat volk staat dan tegenover een ‘elite’ die vervreemd is van de wil en wensen van het volk. Die elite is dan de ‘linkse media’ of de ‘mainstream media’; het ‘partijkartel’ of ‘Europa’; de ‘politici’ of de ‘gevestigde partijen’. Maar het kan ook zoiets zijn al ‘buitenlandse mogendheden’ of ‘joodse wereldsamenzwering’ of ‘kapitalisten’. Wat dat betreft zijn populisten niet eenkennig. Die elite weet niet wat er onder het volk leeft en manipuleert besluitvorming alleen maar voor eigen gewin en voordeel.
Een tweede kenmerk is het privilegiëren van het eigen, pure volk. De wil van het volk is bepalend voor de te volgen koers. Populisten hangen daarom vaak een vorm van radicale democratie aan. Het is niet voor niets dat het Oekraïne referendum enthousiast werd omarmd door populisten als Jan Roos, Thierry Baudet en anderen. Vaak is er een sterke leider die de wil van het volk wel kent en vertegenwoordigt. Bekende populistische leiders zijn Juan Peron, Jean-Marie le Pen, Silvio Berlusconi en Hugo Chavez. Er zijn ook resolute vrouwelijke populistische leiders: Eva Peron, Pauline Hanson, Sarah Palin en natuurlijk Marine le Pen. Wat dat betreft zijn populisten niet vrouwonvriendelijk.
Het volk wordt bedreigd door krachten van buitenaf. De taak voor de leider(s) van het volk is om die bedreiging – vermeend of reëel – een halt toe te roepen. Daarvoor moeten er dan zonder uitzondering fundamentele zaken veranderen. ‘De politiek moet op de schop’ en vervolgens volgt er een lijstje oneliners. Populisten vind je aan alle zijden van het politieke spectrum, zowel links als rechts. Populisten zijn wars van zaken als globalisering, Europa en open grenzen, maar ook experts die erop wijzen hoe complex bepaalde problematiek is en dat eenvoudige maatregelen niet kunnen of ongewenste neveneffecten hebben, moeten het ontgelden. Al die zaken bedreigen de eigen identiteit van het volk en frustreren de wil van datzelfde volk.
Nu kan men deze opvattingen als dom en onintelligent terzijde stellen. Ik moet bekennen dat ik zelf daar ook niet vies van ben als overtuigd Europeaan en wereldburger, maar velen waarschuwen daartegen. ‘Anderhalf miljoen Wilders-kiezers kunnen geen ongelijk hebben’ en ‘we moeten vooral luisteren naar hun klachten’. Ewald Engelen waarschuwt regelmatig dat de ‘elite’ het nog steeds niet begrepen heeft.
Laten we dan eens luisteren en proberen te begrijpen wat er aan de hand is met de opmars van het Nederlandse populisme. Een steeds terugkerend thema in discussies over populisme is de angst om de eigen identiteit te verliezen; om de waarden en normen van de Nederlandse samenleving te zien afkalven. Als je je dan afvraagt wat die eigen identiteit en wat die waarden en normen zijn die onder druk zouden staan, wordt het stil. Dat is iets dat kennelijk niet onder woorden gebracht kan worden, maar ‘we’ weten het wanneer we het zien. De Britse filosoof Gilbert Ryle maakte een onderscheid tussen ‘weten hoe’ en ‘weten dat’. Iedereen weet hoe je moet fietsen maar alleen een Delftse ingenieur weet dat de gyroscopische krachten niet cruciaal zijn voor de stabiliteit van een rijdende fiets. Precies zo met het onderscheid ‘echte Nederlander’ en ‘onechte Nederlander’: we kunnen geen lijst met noodzakelijke en voldoende criteria geven (waarschijnlijk omdat die überhaupt niet bestaat – wat dat betreft had Maxima Zorreguieta gelijk) maar we zouden ‘echte Nederlanders’ zonder problemen kunnen herkennen.
Stel dat dit zo is: wat maakt die Nederlandse identiteit zo waardevol? Waarom is ze het waard te worden beschermd tegen ‘homeopathische verdunning’? Geert Wilders, Thierry Baudet, mijn Leidse collega Paul Cliteur en vele anderen menen dat vluchtelingen en migranten uit het Midden-Oosten en andere ‘onechte Nederlanders’ de kernwaarden van de Westerse beschaving aantasten. Tot die waarden rekenen ze de democratie die zo cruciaal is om de stem van het volk tot uitdrukking te brengen. Democratie, zo luidt de slogan van Lincoln, is regering van het volk, door het volk, voor het volk. Kortom, wil er een democratie zijn, dan moet er een volk zijn. Zonder volk, geen democratie. En wie tot dat volk behoort, zo menen veel populisten, is iets vanzelfsprekends: wanneer je het ziet weet je het ook al kun je niet zeggen waarom.
Echter, denkers over democratie breken zich al sinds Rousseau het hoofd over de vraag of het wel democratisch is om het volk als iets vanzelfsprekends te beschouwen. Als democratie, radicale democratie die de algemene wil van het volk op zo’n voetstuk plaatst, zo’n belangrijke waarde is, dat we haar desnoods ten koste van een clash of civilizations moeten beschermen, zouden dan niet ook de grenzen van hen die erbij horen op legitieme wijze moeten worden vastgelegd? Zou dat niet zelf ook onderwerp van democratische besluitvorming moeten zijn? Populisten zouden nu kunnen betogen dat de grenzen van de democratische gemeenschap niet zelf op democratische wijze kunnen worden vastgelegd: dat leidt immers tot een regressie. Om op democratische wijze te kunnen besluiten wie tot de democratische gemeenschap behoort, moet je al een democratische gemeenschap hebben die dat besluit kan nemen. Om deze reden, zo zouden ze kunnen betogen, moeten we uitgaan van een idee van het volk dat gestoeld is in gedeelde geschiedenis, taal en cultuur; in iets dat gegeven is.
Maar dit roept de vraag net zo hard weer op: waarom zou het legitiem zijn om de leden van het volk door zulke toevalligheden als gedeelde historie of gemeenschappelijke taal te laten bepalen? Of erger, door het ‘gesundenes Volksempfinden’ van een amorfe toevallige groep die medegroepsleden herkent wanneer ze deze ziet, maar niet kan zeggen waarom ze erbij horen.
De Leidse politieke theoreticus Marco Verschoor heeft twee jaar geleden een mooi proefschrift verdedigd waarin hij betoogt dat de grenzen van een democratische gemeenschap wel degelijk op democratisch aanvaardbare wijze bepaald kunnen worden. Een analogie met het aangaan van een huwelijk kan dit verduidelijken. Wie zijn er met elkaar getrouwd? Diegenen die elkaar het ja-woord hebben gegeven. Welnu, net zo iets zou je over de leden van een democratische gemeenschap kunnen zeggen. Net zo goed als het de verklaarde wil is van beide huwelijkspartners wie met elkaar is getrouwd, zo zou het de verklaarde wil moeten zijn van de leden van de democratische gemeenschap wie ertoe behoort. Alleen burgers die elkaar als burger accepteren maken deel uit van die democratische gemeenschap waarin de democratie wortel kan schieten. Maar een huwelijk gaat niet alleen de huwelijkspartners wat aan; ook de omgeving heeft er iets over te zeggen. Het is niet voor niets dat derden bezwaar kunnen maken tegen het voorgenomen huwelijk. En soms leidt zo’n bezwaar ertoe dat het huwelijk niet door kan gaan. Dat gebeurt wanneer door zo’n huwelijk de belangen van anderen onrecht aan zou doen. Welnu dat geldt ook voor een democratische gemeenschap: eenieder wiens belangen in het geding zijn bij het vormen van een democratische gemeenschap door derden, kan bezwaar maken en soms is zo’n bezwaar legitiem. Dan kan zo’n derde niet uitgesloten worden van de democratische gemeenschap. Verschoor laat zien dat dit op gespannen voet staat met de onder populisten populaire gedachte dat het volk eenzijdig mag beslissen wie binnen komt en wie buiten blijft, wie erbij hoort en wie een volksvreemd, al dan niet elitair, element is. Kortom, een belangrijke reden waarom populisten zo beducht zijn voor volksvreemde elementen gaat niet samen met de gronden voor het privilegiëren van eigen volk.
Dit maakt mijns inziens begrijpelijk wat er zo verontrustend is aan de opmars van het populisme; waarom mijn Franstalige collega’s hier in België zo opgelucht reageerden op de verkiezingsuitslag en ze zo teleurgesteld waren toen ik voor ze uitrekende dat het populisme toch aan de winnende hand is. Het populisme maakt de weg vrij voor willekeurige uitsluiting van mensen wier belangen in het geding zijn, naast ‘de elite’ niet toevallig vaak de meest kwetsbare groepen in de samenleving. Het diskwalificeert bij voorbaat mensen en groepen die vragen stellen bij het primaat van het eigen volk als bedreiging voor de eigen identiteit, of zet hen weg als vervreemde elite die de stem van het volk niet wenst te horen. Het bedreigt op den duur ware democratie.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend