Door Annemarie Kalis (Universitair docent Universiteit Utrecht)
Redeneren, hoe doen we dat? Veel mensen zullen iets voor zich zien dat lijkt op Rodin’s beeld Le Penseur: iemand die peinzend in de verte staart en ondertussen in zijn hoofd hard bezig is met het uitwerken van een logische gedachtengang. Of Einstein, die in alle eenzaamheid met alleen een schoolbord en wat krijt zijn weg zoekt naar een nieuw natuurkundig inzicht. Maar is dit inderdaad hoe redeneren er over het algemeen uit ziet?
Opvallend genoeg beweren recente theorieën over redeneren bijna allemaal dat het beeld van Le Penseur aan vervanging toe is. Volgens deze theorieën is redeneren van oorsprong niet iets dat zich in je hoofd afspeelt, maar een sociale bezigheid. Het is niet alleen zo dat we meestal samen met anderen redeneren en zelden in ons eentje: we redeneren vanuit sociale motieven. Ons doel is bijvoorbeeld om consensus te bereiken, of om de tegenstander te overtuigen. Hugo Mercier en Dan Sperber gaan in hun boek The enigma of reason zelfs zo ver om te zeggen dat redeneren niks te maken heeft met een zoektocht naar de waarheid of het goede. Ze beschrijven hoe ons redeneervermogen traditioneel werd beschouwd als een uniek menselijk vermogen dat onze prestaties op alle gebieden op een hoger plan brengt. Maar, stellen ze, hoe valt dit traditionele verlichtingsidee te verenigen met hedendaagse psychologische inzichten die laten zien dat ons redeneervermogen feitelijk extreem gebrekkig is? De overweldigende hoeveelheid literatuur over vooroordelen, irrationeel handelen en logische fouten spreekt boekdelen. Volgens Mercier en Sperber is die gebrekkigheid alleen verbazend zolang we redeneren blijven zien als een superkracht die ons in staat stelt om tot ware en goede conclusies te komen. Hun voorstel is dan ook dat we anders moeten gaan denken over de rol van redeneren in het menselijk leven.
Het verhaal dat Mercier en Sperber ervoor in de plaats stellen, is dat het bereiken van ware en goede conclusies een fantastisch bijproduct is van een primair sociaal-psychologisch mechanisme. Dat mechanisme is er voor bedoeld om onszelf te rechtvaardigen en anderen te overtuigen. We doen dat aan de hand van redenen die, zo stellen Mercier en Sperber, intuïtief in ons opkomen. Die intuïties zijn het resultaat van (behoorlijk succesvolle) cognitieve processen die informatie over de werkelijkheid verzamelen en voorspellingen doen over wat te verwachten valt. Die processen zijn onbewust, en dat betekent dat we onze intuïtieve redenen meestal niet veel verder kunnen onderbouwen of corrigeren. Maar aangezien die intuïtieve redenen wel ergens op gebaseerd zijn, kunnen we ze goed gebruiken om onszelf te rechtvaardigen en anderen te overtuigen. Alleen: we moeten vooral niet verwachten dat we ons daarbij laten leiden door de wetten van logica of rationaliteit: want daar is redeneren helemaal niet voor bedoeld! Mercier & Sperber maken hier zeker een belangrijk punt: ze stellen terecht dat we meestal geen idee hebben waar de redenen die we opvoeren precies vandaan komen.
Maar hun theorie leidt wel tot een nieuw probleem. Als redeneren een puur sociaal proces van rechtvaardigen en overtuigen is, hoe kan dit dan ooit succes hebben? In een discussie kan ik overtuigd raken door redenen die de ander opvoert: ik kan denken ‘ja inderdaad, hier maak je een goed punt!’. Maar hoe zou ik zoiets als de ‘kracht van redenen’ kunnen ervaren als redeneren een puur retorisch mechanisme van sociale beïnvloeding zou zijn? Als Mercier en Sperber gelijk hebben zou ‘overtuigd worden’ een heel mysterieuze ervaring moeten zijn: plotseling ben ik het met je eens, ook al heb ik geen idee waarom!
We gebruiken de term ‘puur retorisch’ vaak op een neerbuigende manier. Maar de klassieke retorica van Aristoteles noemt drie middelen die een goede spreker inzet in een overtuigend betoog: ethos (het aantonen van de deugdzaamheid van de spreker), pathos (het bespelen van de emoties van de toehoorders), en… logos. Oftewel: het overtuigen van de toehoorder met goede argumenten. De weerman die mij probeert te overtuigen dat het morgen 57 graden Celsius wordt, kan nog zo goed zijn in het bespelen van mijn emoties of het tonen van zijn goede eigenschappen – het feit dat hij geen goede argumenten heeft zal in dit geval toch de doorslaggevende factor zijn. Het probleem is dat de theorie van Mercier en Sperber voor deze rol van argumenten geen ruimte meer biedt.
Ik wil hiermee niet zeggen dat we ons altijd of zelfs vaak door de inhoud van een betoog laten overtuigen. De sociale omwenteling in de filosofie van het redeneren was hard nodig, en heeft terecht laten zien dat de kracht van argumenten allesbehalve een garantie is voor succes. Maar met het benadrukken van de sociale aard van menselijk redeneren dreigt een cruciaal aspect van redeneren van de radar te verdwijnen: het feit dat als we redeneren, we redenen begrijpen als overwegingen die voor of tegen een conclusie spreken, en dat we deze overwegingen gebruiken om tot conclusies te komen die, zo hopen we, waar of goed zijn.
Hoe zou je redeneren als sociale activiteit kunnen zien en toch recht doen aan dit ‘waarheidszoekende’ karakter ervan? Een interessant voorstel is te vinden in het latere werk van Gilbert Ryle, die zich uitgebreid bezig hield met de vraag wat menselijk denken precies is. Als we redeneren, stelt Ryle, zijn we eigenlijk bezig met het geven en ontvangen van onderwijs in de breedste zin van het woord. Redeneren is inderdaad communiceren: primair met anderen, en soms (denk aan Einstein) ook met jezelf. Net als Mercier en Sperber zou Ryle ook zeggen dat het doel van redeneren is om te overtuigen. Alleen, volgens Ryle gaat het bij redeneren om overtuigen van de juistheid en goedheid van bepaalde inzichten. Een docent wil leerlingen overtuigen, maar niet omdat hij of zij op zoek is naar volgelingen, maar omdat de docent gelooft dat de leerstof het leren waard is.
Volgens Ryle is redeneren dus het menselijk vermogen om redenen aan elkaar over te brengen. Dit is onze manier waarop we een ander proberen te overtuigen om in te grijpen in klimaatverandering, dat a2 + b2 = c2, of dat het beter is om te stoppen met drinken. Dat betekent niet dat de redenen die mensen aan elkaar (of aan zichzelf) overbrengen noodzakelijk goede redenen zijn, allesbehalve dat. Maar het betekent wel dat redeneren zich noodzakelijk afspeelt in het licht van criteria van waarheid en goedheid, en ook met die criteria kan worden beoordeeld. Als we de analyse van Mercier en Sperber volledig serieus nemen, zou er helemaal niet zoiets als goed of slecht redeneren kunnen bestaan! Het enige onderscheid dat in hun theorie overeind blijft is dat tussen gelukte en mislukte pogingen tot overtuiging. En dat zou betekenen dat er geen verschil zou zijn tussen een redenering van een politicus die niet overtuigt omdat hij faliekante onzin vertolkt, of een redenering die niet overtuigt omdat de microfoon niet aan staat.
Verder lezen:
Dutilh Novaes, C. D. (2013). A dialogical account of deductive reasoning as a case study for how culture shapes cognition. Journal of Cognition and Culture, 13(5), 459–482.
Ryle, Gilbert (1971). The thinking of thoughts: what is ‘Le Renseur’ doing? In: Collected Papers Vol. 2, pp. 480-496.
Haidt, J. (2001). The emotional dog and its rational tail: A social intuitionist approach to moral judgment. Psychological Review, 108(4), 814-34.
Mercier, H., & Sperber, D. (2017). The enigma of reason. Harvard University Press.