Door Maurits de Jongh (Universiteit Utrecht)
Sinds de Russische invasie van Oekraïne zien we ons opnieuw geconfronteerd met de dreiging van nucleaire vernietiging. In Europa dreunt de kater van decennia ‘vredesdronkenschap’ na, waarin een naïef vertrouwen in Wandel durch Handel en een wereldorde die op internationaal recht is gestoeld ons zicht op deze dreiging heeft vertroebeld. Ontwaakt in een wereld van brute machtspolitiek en oorlogsgeweld, koesteren kernmachten hun nucleaire arsenaal als ultiem afschrikmiddel.
De vraag die we ons in dit tweede deel van een speciaal drieluik over Hannah Arendts inzichten in het nucleaire spook stellen, is of de dreiging met nucleaire oorlogsvoering inderdaad almachtig en ultiem is. Het tweede inzicht van Arendt, waarmee we deze vraag kunnen beantwoorden, is resoluut: de atoombom laat zien hoe geweld niet zozeer macht manifesteert, maar eerder ondergraaft.
Met dit inzicht betwist ze de gangbare gelijkstelling tussen macht en geweld – de notie dat macht, zoals Mao Zedong beweert, groeit uit de loop van een geweer, en dat oorlog, aldus Clausewitz, in essentie de voortzetting van politiek met alternatieve middelen betekent. Het dominante machtsbegrip dat ten grondslag ligt aan deze gelijksstelling benadrukt hoe machtsuitoefening bestaat uit het opleggen van iemands wil aan anderen. De standaarddefinitie van de Amerikaanse politicoloog Robert Dahl is veelzeggend: “A heeft macht overB,” zo schrijft hij, “naar gelang hij B iets kan laten doen wat B anders niet zou doen.”
Neorealisten menen dat nucleair wapentuig als een verzekeringspolis tegen de dominerende macht van staten werkt
De gebruikelijke wijze waarop wij nadenken over macht legt dus de nadruk op macht over. Zo bezien is het volstrekt logisch dat geweld, het ultieme middel om mijn wil aan anderen op te leggen, bij uitstek wordt gezien als een manifestatie van macht. En in zoverre nucleair geweld de meest gewelddadige vorm van geweld is, volgt al snel de conclusie dat het ook de machtigste vorm van machtsvertoon moet zijn.
‘Macht over’ en ‘macht met’
Het denken over nationale politiek en internationale betrekkingen is doordrongen van dit dominante machtsbegrip. Het versterkt volgens Arendt ons beeld van de staat als een hiërarchische relatie van bevel en gehoorzaamheid (van macht over) die wordt bekrachtigd door de dreiging met geweld, in plaats van als een associatie van vrije en gelijke burgers waarin gedeelde macht (macht met) begrensd wordt door het recht. In het verlengde van dit beeld wordt de wereldpolitiek voorgesteld als het toneel van machtsstrijd tussen staten die hun eigenbelang – veiligheid en welvaart – nastreven in een internationale natuurstaat. De wereldpolitiek is niets anders dan een anarchistische wedloop van rauwe macht over.
Tegen deze achtergrond proberen zogenaamde neorealisten sinds de Koude Oorlog de klassieke leer van machtsevenwicht te verzoenen met de realiteit van nucleaire proliferatie. Het streven naar een balance of power bestaat van oudsher uit het voorkomen van een onevenwichtige machtsconcentratie in de handen van één staat (of alliantie van staten), waarmee het anderen kan domineren. Aangezien iedere staat die kernwapens bezit per definitie over een onevenwichtig grote machtsconcentratie beschikt, lijkt deze verzoening gedoemd te mislukken: kernmachten zijn immers in staat tot de complete vernietiging van andere landen, zo niet de aardkloot als geheel.
Neorealisten menen echter te slagen in deze verzoening door nucleaire afschrikking voor te stellen als het perfecte beleidsinstrument om machtsevenwicht te bewerkstelligen. Het meest geavanceerde en uitgebreide nucleaire wapentuig werkt volgens hen als een verzekeringspolis tegen de dominerende macht van andere staten. En zo transformeren de neorealisten nucleair oorlogsgevaar van een existentieel mondiaal kwaad in een mondiaal publiek goed.
Waar macht gestut wordt door publieke steun en communicatief vertrouwen, leunt geweld op instrumenten – wapenmaterieel
Het perverse neorealistische optimisme dat de dreiging van mutual assured destruction nationale en zelfs mondiale veiligheid garandeert, valt moeilijk te betwisten. Zolang kernwapens in de wereld zijn, kan je er inderdaad maar beter voor zorgen dat je als kernmacht kwalificeert.
Zo mogen we ons terecht afvragen of Poetin Oekraïne met rust had gelaten als het land zijn kernwapens niet had overgedragen na het Memorandum van Budapest uit 1994. Daar komt bij dat critici over de effectiviteit van nucleaire afschrikking effectief hun scepsis alleen met de wijsheid van achteraf kunnen bewijzen – zodra nucleaire dreiging daadwerkelijk in nucleaire verwoesting resulteert. Het probleem is natuurlijk dat we niet zeker zijn of er dan überhaupt nog iemand in leven is om dit twistpunt te beslechten.
Wat evenmin te betwisten valt, is dat het neorealistische optimisme over nucleaire afschrikking berust op de gangbare gelijkstelling tussen macht en geweld, en dus ook op het dominante machtsbegrip – macht over. Arendt stelt dat een accurater machtsbegrip juist de nadruk legt op de collectieve dimensie van macht – macht met. Macht, zo meent ze, is nooit uitsluitend voorbehouden aan één persoon. Natuurlijk kunnen we in metaforische zin stellen dat een politiek leider ’aan de macht’ is, maar de basis daarvan ligt in de legitimatie van zijn macht door het publiek.
Macht is dus zowel in eerste als in laatste instantie gedeelde macht. Het berust op het vermogen van mensen om samen te handelen en zich te organiseren voor een gemeenschappelijk doel. Waar macht gestut wordt door publieke steun en communicatief vertrouwen, leunt geweld op instrumenten – wapenmaterieel – die in principe ook zonder politiek draagvlak benut kunnen worden: “De uiterste vorm van macht is Allen tegen Één, de uiterste vorm van geweld is Één tegen Allen.”
Zo bezien is geweld meestal een teken van onmacht
Machtsuitoefening is een vorm van communicatief handelen: het ontstaat door in het openbaar argumenten uit te wisselen en gezamenlijk op te trekken. De locus van macht ligt dan ook in wat de Duitse filosoof Rainer Forst ‘de ruimte van redenen’ noemt. Macht groeit en verkrijgt democratische legitimatie naarmate machthebbers overtuigende redenen aandragen die wettelijke grenzen respecteren en acceptabel zijn voor het publiek.
Zo bezien is geweld allesbehalve een manifestatie van macht. Het is meestal een teken van onmacht. Wanneer je je bedient van chantage, dreigementen, of fysiek geweld om je zin te krijgen, wordt dit terecht als zwaktebod gezien. Alleen wanneer we falen om anderen van onze wil te overtuigen, zullen we ons verleid voelen om deze met dwang op te leggen.
Dit betekent niet dat legitieme machtsuitoefening – macht met – het gebruik van geweld categorisch uitsluit. Het betekent ook niet dat we de staat, in de terminologie van Max Weber, een legitiem geweldsmonopolie moeten ontzeggen, noch dat we de plicht van een regering om haar burgers tegen buitenlandse agressie te verdedigen in twijfel hoeven te trekken. Het betekent wel dat geweld nooit als substituut kan dienen voor publieke steun als basis van macht, en dat geweld juist openbare verantwoording en wettelijke begrenzing vereist om de schijn van onmacht te voorkomen.
Geweld als instrument
Geweld kan alleen publiekelijk gerechtvaardigd worden als proportioneel middel om een gemeenschappelijk doel te realiseren. Waar macht communicatief van aard is, heeft geweld een strikt instrumenteel karakter: er is weinig aanleiding om eieren te breken, om met het gezegde te spelen, als we er geen omelet mee zouden kunnen maken.
Arendt onderstreept hoe geweld als instrumentele handeling altijd riskeert om zijn doel voorbij te schieten. En dit risico neemt toe naar gelang het instrumentarium van geweld technologisch tot grotere verwoesting in staat is. Het politieke doel van veiligheid of vrijheid loopt voortdurend het gevaar om ’overweldigd’ te worden door het middel van geweld.
Met de dreiging van een kernoorlog bereikt deze inherente spanning van gewelddadigheid een absolute climax. Politieke doelen als vrijheid en vrede, en de gedeelde macht van burgers die zich hier samen voor inspannen, verliezen immers hun betekenis wanneer de wereld in nucleaire gruzelementen valt. De atoombom blaast dus óók de hele categorie van het doel en de middelen op – de categorie waarmee geweld openbaar verantwoord dient te worden.
Geweld kan nooit als substituut dienen voor publieke steun als basis van macht
Door de nadruk te verleggen van macht over naar macht met zien we scherper hoe geweld, en nucleair geweld bij uitstek, niet zozeer macht manifesteert maar haar juist kan ondergraven. “Geweld kan macht altijd vernietigen. Uit de loop van een geweer”, schrijft Arendt, “komt het meest effectieve bevel, dat de meest onmiddellijke en perfecte gehoorzaamheid tot gevolg heeft. Wat er nooit uit kan komen is macht.”
Haar conclusie dat communicatieve macht het aflegt tegen bruut geweld is huiveringwekkend. Tegelijkertijd helpt Arendt ons in te zien hoezeer de Oekraïense autoriteiten, en president Zelensky in het bijzonder, aan macht hebben gewonnen in de afgelopen maanden. Zelensky weet zowel onder de Oekraïners als onder wereldleiders publieke steun te vergaren.
De tanende macht van het Kremlin staat hiermee in schril contrast. Poetins macht lijkt verder af te nemen met iedere toename van zowel zijn binnenlandse repressie als zijn buitenlandse agressie. De tegenwerping dat Poetin de Russische publieke opinie aan zijn zijde heeft, en dus geenszins aan macht heeft ingeboet, snijdt nauwelijks hout. Opiniepeilingen uit Rusland zijn immers notoir onbetrouwbaar. Wanneer publieke steun door een propagandamachine geconstrueerd is, vormt ze een weinig steviger machtsbasis dan drijfzand.
Extreme gewelddadigheid, zoals nucleaire verwoesting, kan nooit als solide alternatief dienen voor de steun van het publiek. Dat neemt helaas niet weg dat ze, zoals Arendt stelt, macht altijd kan ondergraven.
Verder lezen
Arendt, Hannah ‘Europe and the Atom Bomb’ in Essays in Understanding (New York: Schocken, 2005)
– Over Geweld (Amsterdam: Olympus, 2019 [1969])
– The Human Condition (Chicago: University of Chicago Press, 1958)
– The Origins of Totalitarianism (London: Secker and Warburg, 1951)
– The Promise of Politics (New York: Schocken, 2007)
Dahl, Robert ‘The Concept of Power’ in Behavioral Science (1957) (2) 3, pp. 201 – 215
Forst, Rainer Normativity and Power. Analyzing Social Orders of Justification (Oxford: Oxford University Press, 2017)
Harrington, Anne ‘Power, Violence, and Nuclear Weapons’ in Critical Studies on Security (2016) (4) 1, pp. 91 – 112
Dit stuk vormt het tweede deel van een drieluik waarin Maurits de Jongh reflecteert op de oorlog in Oekraïne vanuit het perspectief van Hannah Arendt. Het eerste deel verscheen gisteren, het derde lees je hier morgen.
Een aanvulling vanuit de psychologie en psychiatrie van de autoritaire machtshebbers:
Rusland/Poetin heeft door zelfoverschatting en onderschatting van Oekraïne, weerstand van het Oekraïense volk en de actieve steun van de wereld, grote inschattingsfouten gemaakt.
De onrealistische visie van een groot Rusland zoals eeuwen geleden tot aan Portugal in de toekomst, is grootsheidswaanzin en ziekelijk.
Het hanteren van een grote visie om een heel volk te motiveren voor agressie, is een groteske vorm van manipulatief gedrag, waarvoor geen draagvlak voor is.
Geloven in je eigen leugens, van daaruit gaat handelen en communiceren, ben je een pathologische leugenaar, ook collectief.
De aanleiding van agressie is een mix is van: de wens van god, eigenbelang, zelfverrijking en machtswellust. Dit duidt op sterke narcistische- en psychopathische oorzaken.
Waar de fossiele wereld overgaat naar een duurzame wereld, probeert de criminele Russische fossiele kliek vanuit angst hun enige businessmodel te verdedigen of te rekken.
Weer een grote denkfout: De wereld keert zich versneld af van de criminele fossiele wereld.