Door Marcus Duwell (Hoogleraar Universiteit Utrecht)
Op 25 november presenteerden Jet Bussemaker cs. de Wetenschapsvisie 2025, de kabinetsvisie op de toekomst van de wetenschap in Nederland. Het kabinet stelt voor de inhoudelijke wetenschapsagenda op centraal niveau te bepalen op basis van input van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheidsinstellingen, om daarmee de wetenschap effectiever te laten bijdragen aan het op korte termijn oplossen van maatschappelijke problemen of het creëren van economische kansen. Dit voorstel hanteert een diep problematisch beeld van de interne dynamiek van wetenschap – met name de geesteswetenschappen – en haar bijdrage aan maatschappelijke vraagstukken. Voor de toekomst van de filosofie in Nederland is het urgent dat onderzoekers de handen ineenslaan om gezamenlijk belangen en perspectieven te formuleren – én te verdedigen.
De wetenschapsagenda is een uitdrukking en mogelijke versterking van een proces dat al jaren te zien is: het model van de zelfgestuurde wetenschap wordt steeds meer verlaten ten faveure van een beleid waarin de politieke en maatschappelijke vraag de inhoudelijke agenda van de wetenschap bepaalt. Er is in eerste instantie niets mis met de wens van de overheid om zeggenschap te hebben over wat er binnen de met publiek geld gefinancierde wetenschap gebeurt. Dat daarin beslissingen worden genomen die voor onderzoekers niet altijd even leuk zijn is op zichzelf ook geen reden tot bezwaar. Maar het is zorgwekkend dat er nu beslissingen aan zullen komen waarvan noch te verwachten is dat zij wetenschappelijke vooruitgang bevorderen, noch dat ze bijdragen aan het aanpakken van centrale maatschappelijke uitdagingen.
Innovatieve wetenschap vereist dat zij op korte termijn in zekere zin nutteloos mag zijn. Als de doelstelling van wetenschap slechts is bij te dragen aan de oplossing van een concreet en behapbaar maatschappelijk probleem, dat heeft zij de vrijheid niet nieuwe manieren te ontwikkelen om naar problemen te kijken – laat staan om innovatieve oplossingen te bieden. Als Immanuel Kant door Frederik de Grote was gedwongen zijn inhoudelijke onderzoek te legitimeren op basis van militaire merites, is het onwaarschijnlijk dat hij de drie Kritieken zou hebben geschreven. Vragen waar de wetenschap zich op richt zijn vaak ontzettend complex. Kijk bijvoorbeeld naar klimaatverandering: het analyseren van de precieze omvang en aard van het probleem is op zichzelf al heel ingewikkeld, en vergt een goed begrip van de samenhang tussen natuurwetenschappelijke, economische, sociale, politieke, juridische etc. perspectieven. Daarnaast heeft elke denkbare ‘oplossing’ voor de klimaatproblematiek effecten op alle aspecten van ons leven. Directe samenwerking van onderzoekers met mensen die werkzaam zijn in het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties kan ons helpen om adequaat te reageren op dit soort uitdagingen, maar als dit een harde vereiste wordt ondermijnt het de ruimte tot omvattend wetenschappelijk onderzoek naar complexe fenomenen en vraagstukken – dan worden alleen projecten gehonoreerd waarvan snelle successen te verwachten zijn. Politieke ontwikkelingen vereisen vaak snelle reacties, maar de interne dynamiek van de wetenschap maakt dat haar relevantie vaak pas op lange termijn zichtbaar is. Juist de lange-termijn significantie van wetenschap komt in gevaar op het moment dat de inhoudelijke wetenschapsagenda op centraal niveau en op basis van korte-termijn nuttigheid wordt vastgesteld.
Als het om onze eigen discipline gaat, lijkt mij dat de bijdrage van de filosofie erin bestaat te reflecteren op (de wetenschappen die relevant zijn voor het ontwikkelen van een) menselijk zelfbegrip en een beter begrip van de wereld. De daarmee verbonden vaardigheden (bijvoorbeeld kritisch analyseren en creatief denken) zijn intrinsiek belangrijk. Maar bovendien zijn ze ook centraal voor het begrijpen van complexe maatschappelijke situaties en problemen, en daarmee een voorwaarde voor het analyseren en ontwikkelen van antwoorden op belangrijke maatschappelijke uitdagingen die verbonden zijn aan bijvoorbeeld klimaatverandering, sociale ongelijkheid, en globalisering. Hetzelfde geldt voor het reflecteren op de huidige situatie van de wetenschappen zelf. In een kenniseconomie wordt economische en maatschappelijke vooruitgang voor een belangrijk deel in termen van wetenschappelijke innovatie gedacht. Maar juist dat vereist dat men de wetenschappen begrijpt en goed kan interpreteren – en bijvoorbeeld van neurowetenschappen en genetica geen dingen verwacht die ze niet kunnen leveren. De filosofie heeft hier een belangrijke rol te spelen. Maar bij al deze voorbeelden ligt de relevante bijdrage van de academische filosofie niet in een korte-termijn interventie in een maatschappelijk debat, maar eerder in het bijdragen aan een duurzame en veerkrachtige reflexieve cultuur waarin nagedacht wordt over maatschappij en wetenschap.
Filosofie is dus absoluut relevant, maar het is niet goed te zien hoe filosofie zich kan ontwikkelen in een wetenschapsbeleid dat in termen van het model van vraag en aanbod functioneert: politiek en bedrijfsleven vragen – wij leveren. Een alternatief antwoord kan volgens mij enkel bestaan in pogen de (mogelijke) relevantie van de filosofie in alle dimensies duidelijk te maken. In het onderwijs door het verzorgen van de opleiding van filosofen en filosofie-cursussen voor de rest van de academische wereld, in het onderzoek door eigen vakfilosofisch onderzoek en door interdisciplinaire vormen van samenwerking, en door een sterkere aanwezigheid in de publieke ruimte en het bijdragen aan het kader waarbinnen het publieke debat überhaupt gevoerd wordt. Op de politieke randvoorwaarden van het wetenschapsbeleid hebben wij slechts beperkte invloed, maar sommige aspecten hebben wij in eigen hand.
Ten eerste kan de academische filosofie gemeenschappelijk optrekken – de nieuwe onderzoeksschool OZSW biedt daarvoor de juiste ruimte. Wij staan sterker als wij zelf nationaal een eigen agenda kunnen vormen – andere vakgebieden zoals linguïstiek zijn daar zeer succesvol in geweest. Dat vooronderstelt een open discussie, die controverse niet schuwt, over een gemeenschappelijke koers die voor de methodische en theoretische pluraliteit van de filosofie ruimte biedt. Als de filosofie in Nederland zich meer tot een zelfstandige actor zou ontwikkelen, en zichzelf niet alleen als slachtoffer van politieke of administratieve ontwikkelingen zou zien (hoezeer we dat soms zijn, denk aan de tweede studie die door dit kabinet voor de meeste studenten financieel onmogelijk is gemaakt), dan zou men er veel krachtiger voorstaan. Dat vooronderstelt een discussieplatvorm en de bereidheid om het gemeenschappelijke belang van de filosofie in een eigen agenda om te zetten.
Ten tweede lijkt het mij nodig dat de filosofie verbanden aangaat met andere wetenschappen. In de afgelopen jaren hadden wij bijvoorbeeld het initiatief van extra financiering van de Geesteswetenschappen (‘Duurzame Geesteswetenschappen’) dat een reeks van nieuwe initiatieven mogelijk heeft gemaakt. Of er werd door de KNAW een discussie gevoerd over wat de juiste indicatoren zijn om de kwaliteit van de wetenschappen te beoordelen. Deze discussie heeft ertoe geleid dat men concludeerde dat indicatoren die bij de beta-wetenschappen kennelijk functioneren, zoals impactfactoren te berekenen, voor de Geesteswetenschappen niet erg doelmatig zijn. Beide discussies hebben laten zien dat men zeer veel bewegingsruimte kan scheppen door samen met de andere Geesteswetenschappen alternatieve visies te ontwikkelen. Impactfactoren en bibliometrische methodes worden dan plotseling niet meer als het enige model van wetenschapsbeoordeling gezien en dat is voor het overleven van de filosofie absoluut cruciaal.
Maar ten derde: de grootste bedreiging in verband met de wetenschapsagenda is natuurlijk de reorganisatie van NWO. Ik zou zeggen: ‘choose your battle’ en dan vinden wij er hier een die echt ertoe doet. In een NWO waar een centraal bestuur verbonden wordt met onduidelijke adviesraden en toezicht van rectores, maatschappelijke clubs en het bedrijfsleven zal structureel weinig ruimte geboden worden aan zelfsturing door de wetenschappers. Natuurlijk zullen er sommigen baat bij hebben; misschien kunnen sommige techniekfilosofen en toegepaste ethici in zo’n setting het een of ander voor elkaar krijgen. Maar het is fundamenteel verkeerd als de wetenschappelijke disciplines zelf geen rol van betekenis meer spelen bij het beslissen over de koers van het onderzoek. Het afschaffen van de gebiedsbesturen is in dit opzicht niet zomaar een bureaucratische maatregel als vele andere, maar is gewoon een zeer ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van wetenschap. Hier is zeer duidelijke kritiek en protest nodig.
Filosofen zijn vaak individualisten, soms niet goed in samenwerken en hebben meestal cultuurkritische neigingen – misschien is dat ook hun kracht, maar ook hun institutionele zwakte. Het lijkt mij in het licht van de ontwikkelingen rondom NWO en de nationale wetenschapsagenda en de zorgwekkende berichten over de filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam dringend nodig om te werken aan de handelingsruimte van de filosofie – en dat betekent dat wij onze belangen en perspectieven gemeenschappelijk moeten gaan formuleren en verdedigen.
Verder Lezen
- Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst
- Drijfveren van onderzoekers [algemene enquête/rapport van het Rathenau-instituut]
- Van lappendeken naar een nationaal discours en centrale programmering [advies voor een nieuwe organisatie van NWO – Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek – door ABDTOPConsult, adviesdienst van de Rijksoverheid]
- De drie bovenstaande documenten zijn te vinden via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/11/25/aanbiedingsbrief-bij-wetenschapsvisie-2025-keuzes-voor-de-toekomst.html
- Podiumdiscussie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (in het bijzonder het stuk van Eric van Damme van 5 december)
Marcus Duwell geeft in zijn blog aan dat de filosofie een bijdrage kan leveren en mee kan helpen de zeer complexe vraagstukken van onze tijd aan te pakken. Bravo! Zijn reflex op trigger woorden als ‘agenda’ en ‘economie’ is echter jammer. Die reflex jaagt wetenschappers alleen maar in de loopgraven. Die reflex is ook onterecht: Waar staat nu in de wetenschapsvisie dat er korte termijn oplossingen van de wetenschap moeten komen? Voor mij is het kernwoord uit de wetenschapsvisie het woord ‘verbinding’. Die verbinding tussen de verschillende wetenschappen hebben we nodig om te werken aan oplossingen voor de complexe problemen waar onze maatschappij voor staat. Dat zal ook veel tijd kosten, maar zeker minder als de filosofie ook meedoet.
Dank voor deze reactie. Ik ben zeker voor ‘verbindingen’, zeker als het daarom gaat dat de wetenschap beter kan bijdragen aan ons begrip en de oplossing van sociale uitdagingen. En ik vind ook samenwerking met het bedrijfsleven verstandig en denk dat dit veel te weinig gebeurt. Ik ben er ook zeker voor om nieuwe modellen uit te proberen om deze samenwerking beter te laten verlopen. Men zou juist door gemeenschappelijke overleginstrumenten moeten proberen om ontwikkelingen in het onderzoek en maatschappelijke discussies voor elkaar vruchtbaarder te maken. Maar de manier waarop dit nu bij het ombouwen van NWO geprobeerd wordt, brengt ons veel verder weg van dit doel. Wetenschap is specialisatie. Specialisatie betekent dat alleen de deskundigen de ontwikkelingen in hun veld goed kunnen overzien. Wil je dat de kwaliteit van de wetenschap behouden blijft dan moet je willen dat de wetenschappelijke disciplines zelf een centrale rol blijven spelen bij discussies over de ontwikkeling van het onderzoek. De wetenschapsagenda laat dit idee zeer vergaand vallen en vormt daarmee een serieuze bedreiging voor de kwaliteit van de Nederlandse wetenschap. De econoom Eric van Damme heeft gelijk als hij constateert dat de wetenschapsvisie geen analyse maakt wat er precies aan de interactie tussen wetenschap en maatschappij mankeert: “The ‘Wetenschapsvisie 2025’ jumps to conclusions, without any analysis, and this usually without knowing, or without investigating, the facts, or on the basis of a seemingly incorrect interpretation of these facts.” Het is nodig om eerst te analyseren waar precies de belemmeringen zijn die maken dat de wetenschap te weinig inspeelt op maatschappelijke problemen en die maken dat te weinig van het wetenschappelijk onderzoek vruchtbaar wordt in de maatschappij. Op basis van een dusdanige analyse kan men concretere acties nemen. Maar NWO dusdanig om te bouwen dat de disciplines zelf er geen rol van betekenis bij spelen, helpt niemand.
(geciteerd: Eric van Damme: The Dutch “Wetenschapsvisie 2025”: Ill-Informed, narrow-minded and misconceived, p. 3. https://podium.knaw.nl/thema/nationale-wetenschapsagenda).
Bedankt voor deze uitstekende reflectie op de Wetenschapsvisie, Marcus. Je focus op de herstructurering van NWO is belangrijk. De cruciale vraag is wie er aan de knoppen zit. Ik zou een punt willen toevoegen. Het gaat niet alleen om de herstructurering van NWO maar ook om de eerste geldstroom. Universiteiten krijgen volgens deze visie de opdracht om zich nóg sterker te ‘profileren’, en die profilering moet afgestemd worden op de Wetenschapsagenda. Ondanks de lip-service voor vrij en ongebonden onderzoek blijft daarvoor helemaal geen ruimte op deze manier.
In reactie op Rob Hamer: in de visie staat inderdaad niet letterlijk dat wetenschap moet leiden tot oplossingen op de “korte termijn”. Maar wat er wel uit spreekt, is een opvatting van wetenschap als uitsluitend waardevol door de bijdrage die het levert aan de economische productie of het oplossen van concrete maatschappelijke problemen: “kennis krijgt pas maatschappelijke waarde als deze gedeeld wordt en toegepast in concrete oplossingen of producten” (p. 39). Je zou natuurlijk kunnen zeggen dat de “maatschappelijke” waarde de totale waarde van wetenschap niet uitput. Maar dat is niet de indruk die de visie oproept, want in het document wordt met geen woord gerept over andere vormen van waarde, zoals de intrinsieke waarde van, bijvoorbeeld, een beter begrip van de werkelijkheid, inzicht in de betekenis van cultuuruitingen, of kritische (zelf-)reflectie. Er bestaat dus wel degelijk het gevaar dat uitsluitend onderzoek gefinancierd gaat worden waarbij de verbinding met maatschappelijk nut aantoonbaar is.
Dank voor je stuk Marcus. Hear hear.
Ik ben wel benieuwd of je concrete suggesties hebt over hoe we ons tot een “zelfstandige actor” kunnen ontwikkelen en hoe je de rol van de OZSW, die je in dat kader noemt, daarbinnen ziet.
Ter informatie, op een weblog geeft Jet Bussemaker een (jammerlijke) reactie op recente opiniestukken (opvallend genoeg niet op de reacties op het podium van de KNAW):
http://www.rijksoverheid.nl/regering/bewindspersonen/jet-bussemaker/weblog
Het is mij volstrekt onduidelijk wat de toegevoegde waarde is van het citeren van passages uit het rapport waar het volgens mij de opinieschrijvers precies over ging. Zo schrijft ze dit:
“Ik citeer – uit eigen werk weliswaar, maar mét bronvermelding:
‘Net als binnen Horizon 2020 maken sociale en geesteswetenschappen een integraal onderdeel uit van de (wetenschaps)agenda.’ (Wetenschapsvisie 2025, pagina 26, Den Haag 2014)”
En daarmee is de kous dan af, terwijl het precies de vraag is hoe je bovenstaande nog waar kunt maken binnen datzelfde rapport.
Beste Fleur,
5 voorbeelden voor mogelijkheden van filosofie om meer als ‘zelfstandige actor’ op te treden:
1. Infrastructuur: de onderzoeksschool van het onderzoek over oudheid, Oikos, heeft bijvoorbeeld succesvol een ‘graduate programme’ weten te krijgen waarmee ze in het verleden regelmatig AiO-posities konden vergeven. Waarom proberen wij niet op soortgelijke manier de infrastructuur te versterken?
2. Postdoc’s: Het onderzoeksbeleid waar steeds meer geld voor tijdelijke en minder voor vaste banen beschikbaar is leidt noodzakelijk ertoe dat er een reeks van mensen voor langere tijd op tijdelijke banen terecht komen en dat de Postdoc-fase langer is. Dat is verbonden met onzekerheid en gebeurt juist in een fase waar mensen nadenken om familie te stichten. Het beleid dat je alleen maar een beperkt aandeel jaren tijdelijke banen aan een universiteit kunt hebben maakt het nog moeilijker. Hier zou men over na kunnen denken of men niet landelijk maatregelen kan verzinnen om het probleem te verlichten.
3. Kennisvalorisatie: Wij zijn als filosofen niet zo super daarin om ons zelf in de maatschappij in beeld te brengen. Daarvoor zou men landelijk meer fora kunnen scheppen. Deze blog is één van de activiteiten, er zijn meer dingen denkbaar. Belangrijk lijkt mij dat de academische filosofie hier zelf actief wordt en het niet aan de ‘maand van de filosofie’ enz. overlaat.
4. NWO: De filosofen zouden gezamenlijk onderzoeksthema’s bij NWO aan de orde kunnen stellen waarbinnen programma’s mogelijk zouden zijn. Als wij het landelijk eens worden, hebben wij meer kans om invloed op de agenda te hebben. Andere vakgebieden zijn er beter in dan wij.
5. Beeldvorming: Filosofie komt soms niet in beeld als het om grote interdisciplinaire vormen van samenwerking gaat omdat andere academici niet weten wat men van filosofie kan verwachten. Van economen verwacht men dat ze ons helpen de economie beter te runnen, van life sciences verwacht men technische vooruitgang, met name in de geneeskunde, van sociale wetenschappen meer inzicht in ons gedrag en van historici meer kennis over het verleden. Maar wat kan men van filosofen verwachten? Daarmee bedoel ik ook dat instrumenteel het ‘nut’ van de filosofie duidelijker kan worden maar dat is niet mijn belangrijkste punt: veeleer zou het in eerste instantie belangrijk zijn om de rol van de filosofie, de relevantie van conceptueel werk enz., in verband met het geheel van de Academia meer toe te lichten. Ook hier zou het een verschil maken als wij dit samen zouden kunnen doen.
Volgens mij kan de OZSW hier een grote rol spelen als wij dit willen. Dat veronderstelt natuurlijk dat er een breed gedragen commitment is en dat men bereid is bijv. beeldvorming en thema’s richting NWO zo te formuleren dat het enigszins integratief is m.b.t. de spanningen tussen de verschillende vormen van filosofiebeoefening (continentaal-analytisch, historisch- systematisch, fundamenteel-toegepast). In elk geval lijkt mij dat wij pas dan redenen hebben te zeuren hoe erg het is als wij onze mogelijkheden benut hebben om de rol van de filosofie te verbeteren. Ik denk dat er al redelijk wat stappen zijn gezet maar er kan duidelijk meer gebeuren.