Door Jeroen de Ridder (Universitair Hoofddocent Vrije Universiteit Amsterdam)
Door Emanuel Rutten (Universitair docent Vrije Universiteit Amsterdam)
Een filosofische quizvraag: wat hebben de elfde-eeuwse monnik Anselmus, de vader van de moderne filosofie René Descartes, de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga en de Oostenrijkse logicus en wiskundige Kurt Gödel met elkaar gemeenschappelijk? Juist, ze hebben allemaal ontologische argumenten voor het bestaan van God ontwikkeld. Argumenten voor Gods bestaan, is dat geen oude koek? Integendeel, filosofische discussies over deze argumenten zijn springlevend en reuze interessant. Jammer genoeg zijn er in Nederland echter nauwelijks filosofen die zich ermee bezighouden. Om daar wat verandering in te brengen, schreven wij onlangs een boekje, getiteld En dus bestaat God: de beste argumenten, waarin we acht filosofische argumenten voor Gods bestaan proberen toegankelijk uit de doeken doen. In deze bijdrage één voorbeeld van zo’n argument.
Ontologische argumenten
Ontologische argumenten vertrekken vanuit een definitie van God of andere concepten en komen dan via een aantal stappen uit op de conclusie dat God bestaat, of zelfs noodzakelijk bestaat. Ze zijn vanaf het begin controversieel geweest. Het idee dat je vanuit definities van concepten zou kunnen concluderen tot het bestaan van dingen heeft verdacht veel weg van een woordspelletje of andere sofisterij. Maar het valt nog niet mee om de vinger op de zere plek te leggen — en zelfs niet om hard te maken dat er een zere plek is. Thomas van Aquino, Immanuel Kant, Bertrand Russell en recenter Norman Malcolm, David Lewis en Peter van Inwagen — stuk voor stuk geen intellectuele lichtgewichten — hebben versies van het argument voorgesteld en/of bekritiseerd, met wisselend succes.
Een recent ontologisch argument is afkomstig van de Amerikaanse filosoof en wiskundige Alexander Pruss, werkzaam aan Baylor University in Waco, Texas. Het is een poging om het argument van Kurt Gödel te verbeteren. We moeten erbij zeggen: het is even taaie kost en om het te begrijpen kan enige achtergrond in de formele logica van pas komen. Maar goed, met de conclusie dat God bestaat heb je dan ook wel wat.
Positieve en noodzakelijke eigenschappen
Allereerst hebben we het idee van een noodzakelijke eigenschap nodig. Een eigenschap is noodzakelijk als haar bezitter haar niet niet kan hebben. Het getal 7 is noodzakelijk een priemgetal; het kan niet bestaan zonder een priemgetal te zijn. U bent een mens en dat kan ook niet anders: als u bestaat, moet u wel een mens zijn. Mens-zijn is essentieel voor wie u bent; u had geen rododendron kunnen zijn. Tegenover noodzakelijke eigenschappen staan contingente eigenschappen: eigenschappen die een object ook niet had kunnen hebben. Wij zijn filosofen, maar dat had ook anders gekund. Uw lengte had net iets anders kunnen zijn.
Een tweede centrale notie is die van een positieve eigenschap. Zo’n eigenschap beperkt de bezitter ervan niet, maar het niet bezitten ervan is wel beperkend. Bijvoorbeeld: wie niet almachtig is, kan niet alles en is dus in een bepaald opzicht beperkt. Een tweede voorbeeld, dat belangrijk is voor het vervolg, is noodzakelijk bestaan oftewel niet niet kunnen bestaan. Een wezen dat noodzakelijk bestaat, wordt daardoor niet beperkt; er is niets dat het niet kan doen omdat het die eigenschap bezit. Verder kun je denken aan alwetendheid en algoedheid. Wie een positieve eigenschap niet heeft, is in een of ander opzicht beperkt. Daarom kan de ontkenning van een positieve eigenschap — niet almachtig zijn bijvoorbeeld — niet ook een positieve eigenschap zijn. Alle eigenschappen die logisch volgen uit een positieve eigenschap zijn eveneens positief. Een positieve eigenschap beperkt je immers op geen enkele manier, dus dan kan een gevolg ervan ook niet beperkend zijn.
Je kunt nu laten zien dat elk paar positieve eigenschappen samen kan gaan. Neem twee willekeurige positieve eigenschappen, A en B, en stel eens dat ze niet samen zouden kunnen gaan. Iets wat A heeft, kan B niet hebben. Niet-B is dan dus een logisch gevolg van A. Maar net hadden we gezegd dat elk gevolg van een positieve eigenschap zelf ook positief moet zijn. Uit A kan daarom niets beperkends volgen. Aangezien we ook hadden aangenomen dat B een positieve eigenschap is, is niet-B niet positief — en kan dus niet uit A volgen. Conclusie: elk willekeurig paar positieve eigenschappen kan samengaan.
Door deze twee soorten eigenschappen te combineren, maken we nu een derde soort: sterk positieve eigenschappen. Dat zijn eigenschappen die allereerst zelf positief zijn maar waarvan ook geldt dat het positief is om ze noodzakelijk te hebben. Neem weer almacht als voorbeeld. Hierboven zagen we al dat dat een positieve eigenschap is. Als een wezen bovendien noodzakelijk almachtig is, dus niet zonder almacht kan bestaan, levert dat evenmin een beperking op. Almacht is dus een sterk positieve eigenschap. Hetzelfde geldt voor alwetendheid en algoedheid.
Een club van goden
Nu het vuurwerk. Je kunt namelijk afleiden dat voor iedere sterk positieve eigenschap er een noodzakelijk bestaand wezen is dat noodzakelijk die sterk positieve eigenschap bezit! Er is dus een noodzakelijk bestaand en almachtig wezen, een noodzakelijk bestaand en algoed wezen en een noodzakelijk bestaand en alwetend wezen. (We schetsen het bewijs in de ingesprongen tekst; wie daar geen zin in heeft kan eronder verder lezen.)
Het argument gaat zo. Neem een willekeurige sterk positieve eigenschap, bijvoorbeeld alwetendheid. Omdat alwetendheid sterk positief is, is noodzakelijk alwetend zijn ook positief. Eerder hadden we vastgesteld dat noodzakelijk bestaan een positief kenmerk is. Bovendien zagen we dat twee positieve eigenschappen altijd gecombineerd kunnen worden. Als we dit bij elkaar nemen, dan is het dus mogelijk dat er een wezen is dat zowel noodzakelijk bestaat als noodzakelijk alwetend is.
Als zo’n wezen mogelijk is, dan kan het niet niet bestaan (want dat is wat ‘noodzakelijk bestaan’ inhoudt). Zo gauw je de mogelijkheid van zo’n wezen hebt vastgesteld, krijg je het werkelijke bestaan ervan er direct bij volgens gangbare modale logica (S5, voor de connaisseurs). Het is dus gegarandeerd dat er een noodzakelijk alwetend wezen bestaat, ook in onze wereld. Alwetendheid was hier zomaar een willekeurig voorbeeld, dus we kunnen op dezelfde wijze redeneren met andere sterk positieve eigenschappen. En zo volgt de conclusie: voor iedere sterk positieve eigenschap is er een noodzakelijk bestaand wezen dat die eigenschap noodzakelijk bezit.
Dit is zeker niet niks, maar het is ook niet alles. Voor zover het argument tot nu toe heeft laten zien, zou er een hele club van noodzakelijk bestaande wezens zijn, elk met een bepaalde sterk positieve eigenschap. Een ontologisch argument voor polytheïsme dus! Dat is bepaald iets anders dan de traditionele verdedigers van ontologische argumenten voor ogen hadden.
Van polytheïsme naar monotheïsme
Pruss zet daarom nog een stap en definieert een vierde soort eigenschap: de uniekmakende eigenschap. Zoals de naam doet vermoeden is dat een eigenschap die twee dingen onmogelijk allebei tegelijkertijd kunnen hebben. Minister-president van Nederland zijn bijvoorbeeld, of het enige kind van Corrie zijn. Almachtig zijn is ook een voorbeeld. Stel maar eens dat er twee almachtige wezens zouden zijn, Apollo en Zeus. Die zouden tegengestelde dingen kunnen willen en dan moet er dus eentje het onderspit delven. Die was dan blijkbaar toch niet almachtig.
Door deze definitie te combineren met de eerdere, zien we dat er ook uniekmakende, sterk positieve eigenschappen zijn. Almacht bijvoorbeeld: we hadden al gezien dat dat een sterk positieve eigenschap is en net bleek dat ze ook uniekmakend is.
Vervolgens leidt Pruss af dat er een noodzakelijk wezen bestaat dat noodzakelijk elke sterk positieve eigenschap heeft, oftewel een noodzakelijk wezen dat zowel almachtig als alwetend en algoed (en wellicht nog meer) is. De club van god-achtige wezens heeft bij nader inzien toch slechts één lid.
De afleiding loopt als volgt. Neem eerst een uniekmakende sterk positieve eigenschap, bijvoorbeeld weer almacht. Die eigenschap korten we af met U. Gegeven het bewijs van hierboven volgt dat er een noodzakelijk bestaand wezen is dat noodzakelijk U bezit. Laten we dat wezen voor het gemak even Umberto noemen. Umberto bestaat noodzakelijk — kan niet niet bestaan — en heeft altijd eigenschap U.
Vervolgens denken we na over een willekeurig te kiezen sterk positieve eigenschap, P. Omdat P sterk positief is, is het noodzakelijk bezitten van P ook positief. Helemaal aan het begin hadden we al vastgesteld dat positieve eigenschappen altijd samen kunnen gaan: het is dus mogelijk dat er een wezen bestaat dat zowel P als U noodzakelijk bezit.
En nu krijgen we het: U was een uniekmakende eigenschap. Dat wil zeggen dat alleen Umberto U heeft en niemand anders. Dat mogelijke wezen dat zowel P als U noodzakelijk bezit, moet dus wel Umberto zijn. Omdat we zomaar een willekeurige sterk positieve eigenschap hadden gekozen, geldt het bewijs voor alle sterk positieve eigenschappen. Umberto heeft dus alle sterk positieve eigenschappen, zoals almacht, alwetendheid en volmaakte goedheid.
De laatste stap is dezelfde als die ook in de eerdere afleiding zat. Het argument heeft nu laten zien dat Umberto mogelijk bestaat. Maar omdat Umberto gedefinieerd was als een noodzakelijk bestaand wezen, volgt dan direct weer dat hij ook echt bestaat in onze wereld. Bij wijze van conclusie parafraseren we de middeleeuwse godsargumenten: … en deze Umberto is wat alle mensen God noemen.
Een godsbewijs?
Is dit het nu? Het definitieve bewijs voor God? Natuurlijk niet. Zoals bij elk filosofisch argument, hangt alles af van de plausibiliteit van de gemaakte aannames en de verdedigbaarheid van de logische afleiding. In dit geval springt de notie van positieve eigenschap eruit: wat is positiviteit precies, wat telt wel en niet als een beperking, kloppen de aannames over positieve eigenschappen die dit argument maakt? Bovendien: is het hier gebruikte formeel-logische systeem wel toepasselijk? (Zie voor discussie bijvoorbeeld het werk van Graham Oppy.)
Dat is dan ook precies waar de discussie wat ons betreft over zou moeten gaan. Wij zouden het toejuichen als er ook in Nederland een meer actieve discussie over godsdienstfilosofische thema’s zou ontstaan. Stuurt u uw bezwaren naar ons op? Of beter nog: publiceert u ze?
De vraag of de stelling dat God bestaat echt waar is, lijkt me minder interessant dan de vraag of deze stelling voor waar wordt gehouden. Om het bekende Thomas-theorema uit de sociologie – ‘If men define situations as real, they are real in their consequences’ – te parafraseren: Als mensen God als een echte realiteit beschouwen, heeft dat reële gevolgen.
Dat is zeker ook een interessante vraag, maar daar hebben we de godsdienstpsychologie en -sociologie voor. Ik denk niet dat filosofen daar iets speciaals over te zeggen hebben.
Het probleem met dit soort logische redeneringen blijft toch altijd dat ze opgesloten zitten in een stelsel van uitspraken en er altijd uitspraken waar kunnen zijn die niet uit het stelsel afleidbaar zijn. Bovendien ontbreekt de empirische of sterker fenomenologische basis,
Zoals de auteurs terecht opmerken roepen ontologische godsbewijzen de nodige controverses op. Ook bij mij komen onmiddellijk een aantal vragen op. Is dit nog wel filosofie of alleen nog maar een woordspelletje? En gebruiken we hier geen begrippen op een manier die zich volledig heeft losgezongen van de realiteit?
In een bijdrage van Helen de Cruz op deze site werd deze materie al eens onder de loep genomen. Bij die gelegenheid refereerde ik aan een column van schaakgrootmeester Hans Ree waarin hij zich afvroeg of een alwetende God ook almachtig kon zijn. Naar zijn mening was dat onmogelijk. Een God die alwetend is weet tot op het allerkleinste elementaire deeltje nauwkeurig hoe de wereld er ad infinitum uitziet. Anders zou hij niet alwetend zijn. Hij boet daarbij echter automatisch aan macht in. Sterker nog: hij is totaal onmachtig!
Je kunt hier de les uit leren dat begrippen als macht en kennis op normaal menselijk niveau zeer bruikbaar zijn, maar dat je op je tellen moet passen als je ze extreem extrapoleert. Sommige christelijke en islamitische filosofen waren zich daar ook van bewust en vermeden het gebruik van predicaten als ze het over het opperwezen hadden.
Terwijl ik dit typ vraag ik me af hoe het met de ‘volmaakte goedheid’ van God is gesteld. Zou een volmaakt goede God een wezen kunnen scheppen dat behept is met allerlei gebreken, pijn lijdt en het zelfs betreurt dat het überhaupt bestaat? Of zou een volmaakt goed opperwezen er maar het beste aan doen helemaal niets te scheppen?
In mijn reactie ben ik een belangrijk bijzinnetje vergeten. De zin luidt: “Een God die almachtig is weet tot op het allerkleinste elementaire deeltje nauwkeurig hoe de wereld er ad infinitivum uitziet.” Hier moet aan worden toegvoegd: “In het heden maar ook in de toekomst!”
Bij de vraag; ‘bestaat god?’ zijn we onmiddellijk geneigd om te onderzoeken wat we met god bedoelen. We zouden beter eerst kunnen onderzoeken wat we met bestaan bedoelen.
Regelmatig worden er nieuwe diersoorten ontdekt. Van het kikkertje dat morgen ontdekt wordt, kan vandaag nog niet gezegd worden dat het bestaat, Overmorgen echter kan wel gezegd worden dat het kikkertje eergisteren en de dagen ervoor ook al bestond. Dus er kan pas van bestaan sprake zijn, nadat het kikkertje is ontdekt, waargenomen. Het lijkt wel alsof we kunnen zeggen dat het kikkertje al bestaan moet hebben voordat wij het ontdekt hebben, maar dat is een vergissing. Van het morgen te ontdekken nieuwe kikkertje kan vandaag nog niet gezegd worden dat het bestaat.
Bestaat betekent dus niet dat iets er onafhankelijk van onze waarneming is, maar bestaat betekent altijd dat wij het waargenomen hebben, als mensheid.
God is het morgen te ontdekken kikkertje, want ze is nog niet waargenomen in de menselijk wetenschappelijke zin. God bestaat nog niet.
– …die of die god zal of kan misschien niet zijn of bestaan ; maar het enige absolute ‘ zijn’ is dat van de eeuwige, absolute wetmatigheden van de. logica, de wiskunde en andere exacte kennissen .
-… wat men ” god” kan noemen is bijgevolg niets anders dan die absolute ‘logos’ zelf ;;; een andere logos en andere god ..
– … en te leven naar of volgens die logos is dan ook onze enige ethiek..
( Valere De Brabandere) …
,- Volgens J. Bochenski is het enige absolute ‘zijn’ dat van de eeuwige absolute logische wetmatigheden van de logica, de wiskunde en andere exacte kennissen, waaraan al het overige ‘ zijn’ dan contingent moet zijn ‘ ;
zo is de rede niet van de werkelijkheid en de werkelijkheid niet van de rede verlaten ; en is alles een trap in de evolutie van die eeuwige wetmatigheden,… een andere logos en andere “god” ???
– Volgens J.Bochenski is de logica, de wiskunde en andere exacte kennissen het enige “ absolute en eeuwig wetmatige “zijn” ; terwijl al het overige zijn en bestaan daaraan contingent moet zijn…
_ Wat men ook “god” kan noemen is alsdan niets meer dan dat enig absoluut zijn,… een andere Logos en andere God… (Valere De Brabandere).
-Logos of de logica als enig absoluut “zijn”of zijnde , is als een absolute wil, die tot energie overgaat ; terwijl energie staat voor massa, materie en al “wat is”.
-Of E=mc2=Psy , waar Psy staat voor die logos of andere “god” ..
Sorry voor de herhalingen . (Valere De Brabandere).
– Mijn absoluut, ontologisch godsbewijs mag vrij gebruikt worden- ook voor onderwijs .
Het enige absolute “zijn” van de logica geldt dan ook als een absolute wil, die dan ook geschiedt (fiat voluntas ) en de energie wordt, die staat voor alle massa, materie en al, wat is .
– Besluit blijft…:”er is meer. ; en dat meer-zijn is van een niet te kennen transcendente aard en wijze” .
– Sorry voor het vele herhalen . Maar de waarheid mag herhaald worden….. Valere De Brabandere.
– Graag… goedkeuringen of afkeuringen omtrent mijn “ Het absoluut ontologisch godsbewijs”. Valere De Brabandere….
Ik laat graag een ander voor mij spreken. Gerrit Manenschijn zegt: ,,We zullen nooit weten of God buiten de taal bestaat.” Met God – een eigennaam voor de god van Israël – bedoelt hij dan de god van de Bijbel, maar het zou natuurlijk ook een andere god kunnen zijn.
Met andere woorden: nooit zal de mensheid op aarde wéten of er een god is en of er leven na de dood is. Dat is eigenlijk best teleurstellend en kan tot wanhoop leiden.