Door Ingrid Robeyns (Hoogleraar Universiteit Utrecht)

Dinsdag vond in Amsterdam een werkconferentie plaats van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) over de vraag wat te doen aan de hoge aanvraagdruk en de lage honoreringspercentages voor onderzoeksbeurzen bij NWO. Het probleem kan als volgt samengevat worden: door de steeds grotere concurrentie om onderzoeksgelden, en de afnemende budgetten voor de universiteiten in verhouding tot het aantal studenten, wordt het steeds belangrijker voor wetenschappers om extra gelden te gaan verwerven om onderzoek te kunnen doen. Steeds meer aanstellingen hebben geen ruimte meer voor onderzoek – er is alleen tijd voor onderwijs, ofwel omdat het officieel alleen een onderwijsbaan is, ofwel omdat het onderwijs veel meer tijd vergt dan er officieel voor gegeven wordt. Ook is het binnenhalen van onderzoeksgelden voor jonge wetenschappers vaak een voorwaarde om een langdurige aanstelling aan een universiteit te krijgen. En voor de vaste medewerkers is het een verwachting dat ze serieuze pogingen ondernemen om onderzoeksgelden te verwerven, omdat de afdeling anders geen promovendi of postdocs zal hebben, en de lokale academische gemeenschap dan verschraalt.

Het gevolg van deze moordende concurrentie om onderzoeksgelden is dat iedereen verschrikkelijk veel tijd verdoet aan het schrijven en beoordelen van onderzoeksaanvragen, en de commissieleden de vaak onmogelijke keuze moeten maken aan wie het schaarse geld te geven. De nieuwe voorzitter van NWO, Stan Gielen, wou daarom een werkconferentie met onderzoekers en onderzoeksbeleidsmedewerkers van universiteiten, om samen te zoeken naar manieren om dit probleem op te lossen. (Voor een beknopt verslag, zie dit stuk in Science Guide).

Wat me daarbij op viel, is dat veel voorstellen voor verandering, en ook heel wat van de huidige subsidie-vormen die NWO en haar Europese zusterorganisatie (de ERC) hanteren, impliciet een bepaald model gebruiken hebben van hoe wetenschap werkt. De aannames zijn dat wetenschap delegeerbaar is, en dat kennis additief-separabel is. Mijn claim is dat dat wellicht voor grote delen van de wetenschap het geval is, maar niet voor alle vormen van wetenschap – en dat met die heterogeniteit en diversiteit rekening gehouden moet worden.

Als wetenschap delegeerbaar is, kan je als hoofdaanvrager een set vragen stellen, waarbij je het onderzoeken van deze vragen kan overdragen aan iemand anders – doorgaans een promovendus, of een postdoc. Nadat het onderzoek gebeurd is, kan je de kennis die zo verworven is gebruiken om zelf een stap verder te zetten in je onderzoek. Voor delegeerbare wetenschap is het natuurlijk fantastisch als je een grote onderzoeksbeurs binnenhaalt, want dan kan je een hoop mensen aan jouw onderzoek laten werken: het versnelt het realiseren van je onderzoeksagenda.

Als wetenschap additief-separabel is, kunnen verschillende onderzoekers zich concentreren op een onderdeel van een puzzel, en zijn er grote voordelen om in een team samen aan de overkoepelende vraag te werken. Ieder lost een deelvraag op, en door die antwoorden bijeen te leggen, kom je zo tot het antwoord op de grotere vraag. De grotere vraag kan je dus in deelvragen opsplitsen (separabel) – en het bijeen voegen (additief) van de antwoorden op de deelvragen geeft je het antwoord op de hoofdvraag. Ook voor additief-separabel onderzoek zijn grote beurzen heel handig, want je kan meteen grote stappen zetten in de grotere onderzoeksagenda.

Maar: niet alle onderzoekvragen en onderzoekslijnen zijn additief-separabel. Het conceptuele, creatieve, interpretatieve onderzoek is vaak niet additief-separabel en niet delegeerbaar. De aard van de vragen is dusdanig dat de kennis die geproduceerd wordt sterk samenhangt met de geest waaraan die kennis ontspringt. Filosofie is wellicht een mooi voorbeeld voor dit soort kennis, maar ook andere geesteswetenschappen, zoals wellicht de interpretatie van literaire werken. Misschien zijn er ook theoretische bèta-subdisciplines waar dit voor geldt – misschien delen van de wiskunde of theoretische natuurkunde?

Wat je als filosoof krijgt als je een grote onderzoeksbeurs binnenhaalt, is dat je mensen moet aanstellen om jouw ideeën uit te werken – terwijl het uitwerken van je eigen ideeën nu precies is wat je zelf hoort te doen! Bovendien is het in de geesteswetenschappen een erg vormend aspect dat promovendi zelf het onderwerp van hun promotie zouden moeten kunnen kiezen; het is namelijk geen technische wetenschap, maar een creatieve wetenschap, en net als bij de kunst kan je bepaalde kunstvormen niet opdringen aan bepaalde kunstenaars. Bij dit soort wetenschappen weet je op voorhand niet waar je onderzoek je naar toe zal leiden; je kan eigenlijk niet meer zeggen dan de allereerste vraag, terwijl je bij aanvragen behoort te pretenderen dat je precies weet wat je de komende 4 of 5 jaar gaat onderzoeken.

Mijn stelling is dan ook dat de wetenschappen die niet (of slechts in beperkte mate) delegeerbaar zijn, of waar de kennis die geproduceerd wordt niet (of in beperkte mate) additief-separabel is, andere subsidie-instrumenten nodig hebben dan de wetenschappen die nu het impliciete model vormen voor de heersende subsidie-instrumenten. In de niet-delegeerbare en niet-additief-separabele wetenschappen is het ook zo dat een aantal van de beste of meest invloedrijke ideeën van oudere wetenschappers komen, die vaak jarenlang hebben zitten broeden op hun idee. Voor jonge wetenschappers (promovendi en postdocs) hebben we dus subsidievormen nodig waarmee ze hun eigen onderzoek kunnen doen; en voor oudere wetenschappers hebben we subsidievormen nodig waarmee ze zichzelf een jaar sabbatical kunnen geven om dat idee waar ze al lang op zitten te broeden eindelijk eens de volledige aandacht te kunnen geven. Wat we nodig hebben, zijn veel meer subsidievormen voor wetenschappelijke éénpitters, op alle niveaus van senioriteit.

Maar hoe moet NWO dit doen als deze niet-delegeerbare en niet-additief-separabele wetenschappen samen zitten in domeinen waar het wél beter is om grote aanvragen van meerdere subprojecten in te dienen, bijvoorbeeld omdat er grote empirische onderzoeken opgezet worden? Mijn suggestie zou zijn: door diversiteit en flexibiliteit in de aanvraagvormen toe te staan. Dus, sta toe dat iemand een VIDI-voorstel of VICI-voorstel indient dat geen volledig samenhangend voorstel is, maar eerder een set losse projecten, geschreven door een senior onderzoeker samen met kandidaat-aio’s en postdocs, die in dezelfde subdiscipline willen werken. Sta toe dat in de Vrije Competitie een 55-jarige hoogleraar een jaar onderzoekstijd aanvraagt om een boek te gaan schrijven en dwing bij de Vrije Competitie mensen niet in de programma-structuur. Hele wetenschapsgebieden zullen dan eindelijk de subsidie-instrumenten krijgen die bij dit soort wetenschap past, en zich niet langer meer moeten plooien naar het model van de delegeerbare of additief-separabele wetenschappen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Een interessant betoog! Als ik het goed begrijp zou je niet-delegeerbare wetenschap kunnen vergelijken met de werkwijze van oude meester-schilders, die in hun atelier deeltaken van een schilderij delegeerden aan leerlingen (op verschillend niveau), maar uiteindelijk alleen zelf in staat waren het werk op ‘meesterlijk’ niveau af te maken. Deze vaardigheid lijkt mij in alle takken van wetenschap wel van belang, zij het in verschillende mate en op een verschillende manier. Je zou voor subsidietoekenning inderdaad moeten kunnen bepalen hoe dat per wetenschappelijke discipline werkt. Dat lijkt me dan weer een hell of a job. Ga bijvoorbeeld maar eens bepalen wie ‘meester’ zijn binnen de Nederlandse continentale filosofie en wie binnen de Nederlandse analytische filosofie. Over en weer zal daar dan weer heel verschillend over gedacht worden – zodat het toch weer een kwestie van invloed wordt welke richting qua subsidie aan bod komt. Ook lijkt het me een recept voor instandhouding van het vigerende wetenschapsparadigma – wat je toch niet zou moeten willen.
    Een soortgelijke argumentatie zou je kunnen volgen voor additief-separabele wetenschapsbeoefening. Alle wetenschap werkt natuurlijk zo, alleen per wetenschap verschillend en het zou inderdaad zeer verhelderend zijn per wetenschapsrichting vast te stellen hoe dat werkt. Maar nogmaals: als het al kan, moet je dat willen?
    Het komt er uiteindelijk toch op neer dat je een nieuwe methode ontwikkelt om de effectiviteit (of noem het de vruchtbaarheid) van wetenschappelijk onderzoek beter en eerlijker per wetenschappelijke discipline te kunnen voorspellen. Dat lijkt me een heel terechte wens van degenen die in de rat-race voor subsidies verwikkeld zijn, maar (tegen mijn aard in) geloof ik in dit geval meer in het vrije spel der maatschappelijke krachten.

  2. Amen. Belangrijkste aanbeveling lijkt me dat het binnen de geesteswetenschappen mogelijk moet zijn om alleen voor één onderzoeker (jezelf) geld aan te vragen om tijd vrij te maken om aan onderzoek te doen. Vroeger had NWO bijvoorbeeld zgn. ‘monografie’ subsidies die je kon aanvragen om een boek af te maken. Een jaar geen onderwijsverplichtingen kon je ervoor krijgen. Het was minder geld dan een vrije competitie of een Vidi/Vici, maar m.i. veel aantrekkelijker en productiever.

  3. Het zou helpen als voor NWO regelingen in de geesteswetenschappen wordt gedacht in termen van vervangingssubsidies in plaats van in projectsubsidies. Meer op een continue en rollende basis dan op grond van Waterfall stijl projectvoorstellen en businessplannen. Geesteswetenschap staan dichter bij softwareontwikkeling dan bij het bouwen van viaducten. Grote bureaucratieën zoals de universiteiten en NWO zullen zich moeten leren aanpassen aan organische vormen van kennisontwikkeling, zoals grote bedrijven op dit moment leren omgaan met meer iteratieve en continue ontwikkelprocessen.

  4. Laat ik een poging doen om de opgeworpen vraag te beantwoorden of er ook beta disciplines zijn waar onderzoek niet additief-separabel is: Jazeker, sterker nog, dat geldt niet alleen voor de theoretische kant van de beta’s.
    Ik weet dat veel aangevraagde onderzoeken in de biomedische hoek, waar ik vandaan kom, wel de fictie van additief-separabel in zich dragen, en dat daardoor buitenstaanders mischien denken dat dat normaal is voor deze vakken. Dat is het mischien wel een beetje geworden, maar dat heeft meer te maken met inschattingskansen voor financierbaarheid dan met wetenschappelijke relevantie. In feite zijn dit soort vragen de minst interessante binnen onze vakken, maar soms moet je nu eenmaal iets simpels en nauwelijks relevants aanvragen om je baan te behouden om daardoor in je schamele vrije tijd een relevante bijdrage te kunnen leveren aan je vakgebied.
    Bijvoorbeeld, om een ziekte te begrijpen kan het nuttig zijn om in families met die aandoening te kijken welke genen verantwoordelijk zijn. Zo’n projectaanvraag is redelijk makkelijk te formuleren en je kan goed inschatten hoeveel geld en tijd er mee gemoeid zal zijn. Het antwoord zal iets zijn als dat een mutatie in gen X zoveel procent meer kans geeft op de aandoening. Vervolgens publiceer je dat en geeft de universiteit een juigend persbericht uit dat je het gen gevonden hebt dat de ziekte veroorzaakt. Mooi onderzoek, toch? Nee, er is geen sprake van veroorzaken, er is slechts een correlatie en vaak zelfs een matige correlatie, dus we begrijpen niet veel meer.
    Concreet voorbeeld: Een van de aandoeningen waar ik zelf aan gewerkt heb is Brugada syndroom. In 10-20% van de gevallen weten we dat een bepaalde afwijking in de vorm van het ECG (hartfimpje) geassocieerd is met een mutatie in het gen SCN5a. Alle tussenstappen ontbreken echter. Welke eiwitten worden meer of minder aangemaakt door die mutatie? Hoe beinvloedt dat andere processen in de cel? Hoe leidt het tot electrische veranderingen in de cel? Hoe spelen de koppelingen met de naburige cellen een rol? En hoe vertalen al die lokale veranderingen zich tot veranderingen in het ECG die we aan de buitenkant van de patient kunnen meten. Dat lijkt misschien heel geschikt voor een additief-separabele en delegeerbare aanpak, tot je je realiseert dat alles met alles samenhangt. Expressie van eiwitten beinvloed die van andere eiwitten, van ion-concentraties in de cel, van mechanische eigenschappen, etc. En al die andere effeecten hebben ook weer effect op de expressie van het al of niet gemuteerde gen. Dat maakt dit onderzoek onfinancierbaar, al kan je er best een groot project van maken. Maar uiteindelijk heb je maar een klein groepje ervaren onderzoekers, mischien zelfs maar één, nodig, maar met heel veel kennis van al die verschillende vakgebieden. Al die kennis moet op één moment op één plek samenkomen en of dat gebeurt kan je niet vier jaar van te voren garanderen. Daarom is onderzoek naar het mechanisme achter ziekten zoveel zeldzamer geworden dan naar voorspellende maten die een docter kan gebruiken bij de behandeling. Dat laatste is natuurlijk nuttig en te vermarkten, maar wel een slap aftreksel van wetenschap, want er is geen sprake van kennis vergaren om een ziekte te begrijpen. Terzijde, heel vaak is het gebeurd dat allerlei gegevens die voor een bepaald project werden verzameld uiteindelijk tot een synthese leidden die een probleem oploste in een aanverwant onderzoek en ook werden methoden en technieken gedeeld. De manier waarop NWO nu het geld verdeelt werkt dé facto schotten tussen onderzoeksgroepen in de hand, al zullen ze zelf ongetwijfeld wijzen op allerlei goede intenties om dat te voorkomen.
    Kortom, ook in de beta hoek is er verschil tussen weten en begrijpen. Door NWO gefinancierd onderzoek zal zelden bijdragen aan begripsvorming. Erger nog, doordat er te veel geld aan tijdelijke projecten wordt uitgegeven, wordt er te weinig geinvesteerd in kennisopbouw van wetenschappers en dat gaat vooral ten koste van de breedte van de kennis van onderzoeksgroepen. Wat de kans op conceptuele doorbraken verkleint. Mijn claim zou dan ook zijn dat voor grote delen van de wetenschap juist geldt dat goede, diepgravende onderzoeken juist niet delegeerbaar zijn en dat relevante kennis meestal niet additief-separabel is. Dat voor de buitenwereld de schijn is ontstaan dat in alle betawetenschappen onderzoek dat wel zo is, is een selectie-effect.

Comments are closed.