Door Bij Nader Inzien (redactie)
Gastbijdrage door Yolande Jansen, Eva Groen-Reijman, Joost de Bloois en Robin Celikates
‘Hé ho CvB! Kom een keertje naar benee.’ Dankzij de acties van de Humanities Rally en de bezettingen van Bungehuis en Maagdenhuis door De Nieuwe Universiteit, is het Nederlandse universitaire landschap de afgelopen twee weken onherkenbaar veranderd.
Er was al veel protest, maar dat had verschillende vormen: nauwkeurig geformuleerde kritiek van organisaties als h.nu en Science in Transition, en van individuele wetenschappers op het KNAW-forum over de Wetenschapsvisie 2025, en op Bij Nader Inzien. Daarnaast was er protest van studenten tegen de neoliberalisering van hun bestaan, te beginnen bij het feit dat ze zich op de universiteit al een kostenpost voelen voordat ze hun propedeuse binnen hebben, in plaats van een intellectueel in opleiding. Er was echter ook al lang veel, maar niet al te luid protest van jonge, of al lang niet meer zo jonge tijdelijke medewerkers aan de universiteiten, over onzekerheid, uitbuiting en overwerk, over hun regelrechte angst voor autoritaire structuren en hooggeplaatsten. De laatste maanden was er ook veel en luid protest van geesteswetenschappers aan de UvA, die zich beknot voelen in de zeggenschap over hun werk, en die worden afgerekend op grond van verkeerde normen, in een ondemocratische en sterk hiërarchische universitaire wereld.
Dit alles is nu in the open en het resoneert en het is prachtig. De uitkomsten van dit politieke event zullen van de duur en de verspreiding door Nederland afhangen, maar zeker is dat een reeks van problemen, van lokaal (Profiel 2016 voor de UvA geesteswetenschappen), nationaal (Wetenschapsvisie 2025, herstructurering NWO en MUB), tot en met mondiaal (neoliberalisering van de universiteiten) met grote kracht aan de orde is gesteld – en ook dat wat er in Amsterdam gebeurt in heel Nederland, en ook daarbuiten, door velen met enthousiasme is ontvangen.
Interdisciplinariteit en de talen
Directe aanleiding voor het protest zijn de plannen van de UvA om de Faculteit Geesteswetenschappen te herstructureren, en bijvoorbeeld een aantal ‘kleine’ talenopleidingen op te splitsen en in brokken te verdelen over een taalverwervingsinstituut en interdisciplinaire, cultuurgeoriënteerde opleidingen. Over interdisciplinariteit valt van alles te zeggen, en er zijn genoeg zelf-kritieken op de disciplinaire grenzen in de geesteswetenschappen te vinden. Die discussie moet echter inhoudelijk gevoerd worden, in plaats van op basis van rendement, waarbij overigens het ‘rendement’ van onderzoek in de betrokken velden buiten de discussie is gelaten, evenals de vraag hoe je dit nu eigenlijk zou kunnen bepalen.
De consensus onder studenten en wetenschappers die het protest zo enorm heeft doen verbreden, is dat het CvB van de UvA, in naam van een kortzichtige economisering, bezuinigingen en vernieuwingen van buitenaf wil opleggen, zonder naar de betrokken kennisvelden te luisteren. Dáártegen richt zich het protest. En tegen het feit dat alle plannen al zijn dichtgetimmerd voordat inspraakorganen ernaar hebben kunnen kijken, laat staan dat ze er daadwerkelijk inspraak in hebben gehad. Andere kennisvelden is dit evenzeer overkomen, en het zal ze ook overkomen als er niets verandert. Vergelijkbare processen vinden plaats aan andere Nederlandse universiteiten, maar het betreft uiteindelijk een probleem van de ‘global corporate university’.
De Nieuwe Universiteit eist autonomie van de universiteit en haar democratisering. Dit is een steen des aanstoots voor sommige critici, die vinden dat autonomie met te oude, idealistische opvattingen over de universiteit verbonden zijn, en dat democratie te representatief en klassiek wordt ingevuld, zoals Huub Dijstelbloem (Science in Transition), socioloog Willem Schinkel en genderhistorica Mieke Aerts.
In een open brief aan De Nieuwe Universiteit, de bezetters van het Bungehuis, suggereert Huub Dijstelbloem dat autonomie in tegenspraak met de publieke rol van de universiteit zou kunnen zijn, en eigenlijk ouderwets is. Dit is ook zo wanneer de conceptie van autonomie gehanteerd wordt die we vinden in de klassieke humaniora: als de verheven wereld van cultuur, theorie en contemplatie. In die wereld kunnen we ons terugtrekken, reflecteren, kennis opdoen, en daarin ligt onze individualiteit en onze creativiteit. Volgens dit begrip betekent autonomie terugtrekking uit het publieke leven. Deze opvatting van autonomie is echter juist binnen de geesteswetenschappen uitgebreid bekritiseerd. Wat de Nieuwe Universiteit aankaart, is wélke publieke rol de universiteit nu eigenlijk moet vervullen, in het licht van de neoliberalisering van universiteiten wereldwijd.
Hun zorg is in lijn met wat schrijver (en literatuurwetenschapper) John Coetzee als de ‘onafhankelijkheid’ van de universiteit benoemt. In een reactie op een boek over de vrijheid van onderzoek aan de universiteiten in Zuid-Afrika stelt hij de zaken op scherp, en leest de vragen over de publieke rol van de universiteit in het licht van de neoliberalisering van universiteiten wereldwijd:
All over the world, as governments retreat from their traditional duty to foster the common good and reconceive of themselves as mere managers of national economies, universities have been coming under pressure to turn themselves into training schools equipping young people with the skills required by a modern economy.
Dit is kortzichtig en verkeerd beleid, zegt Coetzee: ‘Indispensible to a democratic society – indeed, to a vigourous national economy – is a critically literate citizenry.’ Zulke burgers zijn niet alleen nodig vanwege hun kritische vermogen. Een belangrijke functie van de geesteswetenschappen is het herformuleren van problemen – niet in eerste instantie om ze op te lossen, maar om ze in het vizier te krijgen en te agenderen: dus ook om nieuwe publieken te vormen. Geesteswetenschappers leveren kritische perspectieven en ‘doorwrochte en innovatieve syntheses’ (Hans Radder), en daarmee verdiepen ze het debat.
Wanneer we ons zorgen maken over de onafhankelijkheid van universiteiten dan gaat dat niet over de bedreiging van een elitair isolement, maar over de bedreiging van de universiteit als onafhankelijke voedingsbodem voor fundamentele kritiek en nieuwe visies. Natuurlijk zal dit werk altijd ingebed zijn in praktijken en daar ook weer in uitmonden. Waar het om gaat, is zeggenschap bij de onderzoekers en docenten zelf – autonomie betekent ook zelfbeschikking, en om een niet door de disciplinaire mechanismen van de hedendaagse maatschappij gedetermineerde positie. De geesteswetenschappen leveren een groot deel van de publieke intellectuelen, journalisten, leraren geschiedenis, maatschappijleer, talen en filosofie van de toekomst. Hen helpen het vermogen tot parrhèsia te ontwikkelen, om vrijuit te spreken over en tegen de powers that be, is een cruciale publieke functie van de geesteswetenschappen.
Democratische universiteit
Andere eisen die duidelijk met de onafhankelijkheid en de publieke functie van de universiteit verbonden zijn, zijn democratie en decentralisatie. Een pijnpunt voor veel geesteswetenschappers – studenten en medewerkers – is de centralisering van de zeggenschap over het curriculum: uit naam van interdisciplinariteit en efficiëntie wordt de beslissing over een groot deel van de programma’s en vakken niet meer door de opleiding, maar door de faculteit genomen, door het College of Humanities en de Graduate School om precies te zijn, of, om nog preciezer te zijn, door de twee directors en de decaan. Deze beslissing was een volgende stap in het centraliseren van de zeggenschap en het verzwakken van de democratie, zoals bewerkstelligd met de invoering van de MUB (Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie) in 1997, ook wel gekscherend de RUB – refeodalisering Universitair bestuur – genoemd. Universiteitsraden veranderden in raden voor medezeggenschap en de macht verschoof naar het bestuur, en in steeds sterkere mate ook naar secundaire instituties als NWO en de overheid. Van meer dan puur symbolische medezeggenschap kan nauwelijks meer sprake zijn.
Dit heeft grote veranderingen veroorzaakt in de bestuurscultuur en het debat aan de universiteit, naast de uiterst reële afname van grip op eigen onderwijs en onderzoek. De kritiek op die cultuur gaat niet alleen over top-down bestuur, maar ook over het gebrek aan brede discussie over de fundamentele keuzes die een universiteit moet maken.
Te vaak krijgen wij ook binnen de universiteit te horen: There is no alternative. Dit plaatst de universiteit in het debat over het neoliberalisme. Centraal in het concept van neoliberalisme is dat collectieve problemen geïndividualiseerd en aan de markt gedelegeerd worden, en dat alle onderdelen van de samenleving worden begrepen in bedrijfsmatige termen. Problemen worden vervolgens gemanaged door semi-publieke, semi-private organen: ze worden gedepolitiseerd en niet langer erkend als publiek, al blijven ze de facto collectief (zoals ook onderwijs en zorg). Neoliberalisme voedt ons zelfbegrip als concurrerende consumenten, waardoor we alleen naar individuele oplossingen voor problemen zoeken en vergeten dat we misschien liever samenwerken dan concurreren – en nieuwe problemen kunnen formuleren, in plaats van te reageren op problemen die langs neoliberale lijnen aangedragen worden.
Deze cultuur heeft zijn weerslag op de situatie van wetenschappers, die vaak jarenlang in onzekerheid verkeren over hun positie en hun onderzoek in alle fasen van hun carrière moeten afstemmen op de criteria van geldverstrekkers en beoordelingscommissies. De neoliberale cultuur verheerlijkt ook onderlinge competitie die in de wetenschappen een ‘winner takes all’ vorm heeft aangenomen. Sommigen zijn bijna volledig vrijgesteld van onderwijs, en anderen moeten hun onderzoek in de avonduren en weekenden doen, als die niet al volledig gevuld zijn met het schrijven van peer reviews en andere activiteiten die door de doorgeschoten competitie zijn ontstaan. Het ontbreekt aan onderling vertrouwen en op velerlei plaatsen zijn controle- en vergelijkinsmechanismen ingevoerd die onderzoek en onderwijs enkel schaden. Neoliberalisering bepaalt ook het debat over het onderwijs, waar voortdurend nieuwe maatregelen worden geïntroduceerd om het probleem van het rendement op te lossen.
Het is zaak weer grip te krijgen op eigen onderwijs en onderzoek. DNU eist betere institutionele instrumenten – een gekozen College, referenda, verandering van het allocatiemodel –waarop het College hen doorverwees naar Den Haag; konden ze dáár niet iets gaan bezetten? Inderdaad is veel protest niet alleen tegen de interne bestuurscultuur gericht maar ook tegen de groeiende controle op de universiteit vanuit de overheid, die de publieke waarde van de universiteit verdraait tot een ideaal van vooraf bepaalde valorisatie en een onderzoeksagenda die niet door wetenschappers zelf is bepaald – terwijl dit de enigen zijn die dat daadwerkelijk kunnen. Deze beweging is internationaal en kan overal op veel kritiek rekenen, al is de Nederlandse variant – ‘Kennis Kunde Kassa’ – van een platheid die met onze voetbalsupporters in den vreemde kan wedijveren.
Maar hoewel protest op nationaal niveau zeker op zijn plaats is, is het huidige, lokale protest daarmee niet misplaatst. Niet alleen is er het praktische probleem van de zware beveiliging van ‘Den Haag’, die het een weinig geschikte plek maakt voor vredig studentenprotest. Deze bezetting is ook een expressieve daad, een die zijn kracht niet ontleent aan politieke macht maar aan de zeggingskracht die uitgaat van het symbool; net als het bezetten van Wall Street. Een die ook uitdrukt dat het Bungehuis en het Maagdenhuis publieke ruimtes zijn, en dat de universiteit de publieke waarde van die ruimte – voor het ontwikkelen van kennis – moet beschermen. Misschien zijn symbolische daden op dit moment wel het belangrijkste middel dat jongere generaties hebben om op verandering aan te dringen. Dankzij de studenten is de discussie gedeblokkeerd.
Het bestuur had zich kunnen scharen aan de kant van de studenten, had met hen naar Den Haag kunnen gaan, maar het vervreemdde zich van hen met klachten over werkverstoring, een gang naar de rechter en absurd hoge dwangsommen. Het ziet oplossingen in wekelijkse discussies en een ‘debatmarathon’ die, volgens de collegevoorzitter, ‘niet vrijblijvend’ zullen zijn. De institutionele veranderingen waar om gevraagd is blijven daarmee vooralsnog uit en dus ook, zo valt te verwachten, een echte democratisering: het teruggeven van de grip op eigen onderwijs en onderzoek. Het is de vraag of het bestuur voor zulke veranderingen Den Haag werkelijk nodig heeft, maar ook daar schuilt een mooi perspectief: een College van Bestuur dat lobbiet in Den Haag voor een verschuiving van macht naar studenten en medewerkers. We wachten af – en het protest gaat door.
Deze column is een bewerking van de Think! Humanities lezing van Yolande Jansen, uitgesproken op 23 februari in het Bungehuis
Mooi stuk! Hulde.
Wat ik echter niet lees in dit stuk is dat de UvA al tientallen jaren geplaagd wordt door verschrikkelijke slecht management (sorry dat ik dat woord gebruik), waarbij megalomane fusies, vastgoeddeals en de natte dromen van opeenvolgende CvB voorzitters belangrijker waren dan het faciliteren van goed, intensief en inspirerend onderwijs en onderzoek. Het is juist de combinatie van bestuurlijke incompetentie al die jaren door samen met de idiote organisatie van de Nederlandse universiteiten waarin alle vormen van inspraak en ruggespraak gemarginaliseerd zijn die maakt dat uitgerekend aan de UvA de vlam in de pan slaat.
Dank voor je reactie, Bruno! Je noemt belangrijke punten. Het is zeker een combinatie van structurele problemen en slecht bestuur die tot de crisis en nu de protesten geleid heeft.
er is nu ook een ‘companion piece’ in het engels, andere auteursgroep maar met overlap: https://www.opendemocracy.net/can-europe-make-it/nicholas-vrousalis-robin-celikates-johan-hartle-enzo-rossi/why-we-occupy-dutch-un
Complimenten, Yolande, Robin e.a. voor jullie goed geïnformeerde en (in vergelijking met sommige eerdere bijdragen op dit blog) meer fundamentele duiding van deze – in mijn ogen – meest hoopgevende politieke gebeurtenis in Nederland sinds jaren.
Hoi Yolande & co., ik weet dat jullie niet willen concurreren, maar dit is wel het beste stuk dat ik de afgelopen weken over deze materie heb gelezen – en een stuk dat ik ook aan licht argwanende buitenstaanders kan doorsturen om uit te leggen wat er speelt. Bravo!
Thank you for this interesting essay — I’ve recently been appointed at UvA, having come from the University of Cape Town in South Africa. I’m pleased to see you quoting J.M. Coetzee’s preface to John Higgins’s book, Academic Freedom.
Heel mooi stuk, Yolande, Robin & co.! Wat betreft het gesteggel over ‘autonomie’: misschien is het duidelijker en minder ivoren-torenachtig om te spreken van ‘professionele autonomie’. Dat maakt het ook mogelijk om de positie van universitaire wetenschappers niet alleen te vergelijken met hun collega’s elders in de wereld, maar ook met professionals in andere (semi-)publieke organisaties als de zorg, de volkshuisvesting, de politie, het basis- en middelbaar onderwijs, et cetera, die met dezelfde bestuurscultuur en hetzelfde redndementsdenken te maken hebben – het gaat in feite om een soort neoliberalisering of mcdonaldisering van zo ongeveer alles (in de publieke sector)…..
Een mooi stuk. Mag ik jullie attenderen op een stuk over de functie van de Universiteit door Peter Scott uit 1989, toenmalig hoofdredacteur van de Times Higher Education Supplement, waarin hij onder het hoofdje “pluralism” uitvoerig de verschillende functies van een universiteit bespreekt. Zie: Universiteit en Hogeschool, september 1989, jaargang 36 – waarin nog verschillende andere interessante bijdragen – ter gelegenheid van 375 bestaan Universiteit Groningen.