Door Marc Davidson (Radboud Universiteit Nijmegen)
Er is al heel wat geklaagd over de toenemende vraag vanuit overheid en maatschappij om economisch nut van universitair onderzoek. De kritiek dat nutsdenken niet binnen de muren van de universiteit thuishoort, is terecht maar daarover later meer. De andere kant van de medaille krijgt in deze tijden van studentenprotesten echter veel minder aandacht: dat ook het leeuwendeel van de huidige studenten niet op de universiteit hoort. Deze post zal me dan ook geen populariteitsprijs opleveren.
De eerste taak van de universiteit is het verleggen van de grenzen van onze kennis. Omdat de mens nieuwsgierig is en wil weten om het weten. Wetenschap is dan ook evenmin als kunst slechts een bijproduct van de samenleving. Integendeel, het vormt juist een van de hoofdproducten van het partnerschap tussen de generaties, een van de meest waardevolle zaken die onze voorouders aan ons hebben overgeleverd en wijzelf weer aan de toekomst doorgeven. Juist een bloeiende en levende samenleving is immers nieuwsgierig: ze stelt bestaande inzichten ter discussie en verlegt de grenzen van kennis in plaats van deze enkel te reproduceren.
Omdat wetenschap een collectief goed is – kennis staat eenmaal gecreëerd iedereen gratis ter beschikking – dient het door de overheid te worden gefinancierd en niet door de markt. Juist onderzoek dat economisch nuttig is en patenten oplevert, kan prima door het bedrijfsleven worden betaald. Vandaar dat ik het pleidooi van harte ondersteun dat universitair onderzoek volledig wordt gevrijwaard van de eis aan te tonen welk nut het heeft, anders dan het nut van het weten om het weten zelf. Ik laat me even niet uit over de vraag hoe vervolgens gemeenschapsmiddelen over wetenschappers te verdelen. Zie daarvoor bijvoorbeeld de post van Peter-Paul Verbeek of mijn eerdere artikelen hier en hier.
De tweede taak van de universiteit is nieuwe generaties wetenschappers op te leiden. De voor de hand liggende kwaliteitseis waaraan elke student die aan een universiteit afstudeert zou moeten voldoen, is dan ook het vermogen om wetenschap te bedrijven: kritisch en analytisch denkvermogen, de creativiteit om de grenzen van kennis te verleggen en kennis van de wetenschappelijke onderzoeksmethoden. Elk universitair diploma behoort te betekenen dat de afgestudeerde is gekwalificeerd om aan de universiteit met promotieonderzoek te beginnen. Vanzelfsprekend hebben de universiteiten onvoldoende plek om elke afgestudeerde ook werk te bieden. Jaarlijks zijn er enkele duizenden promotieplaatsen te verdelen. Maar ook niet elke wetenschapper wíl aan de universiteit werken. Vele afgestudeerden die voor wetenschappelijk onderzoek zijn gekwalificeerd, vinden hun weg naar het bedrijfsleven of elders. Het aantal wetenschappers is dan ook veel groter dan dat aan de universiteit aan de slag gaat.
In de opleiding tot wetenschapper verschilt de universiteit van de hogeschool die professionals opleidt, de hogere beroepsuitoefenaars die op een hoog niveau bestaande kennis in praktijk brengen. Nota bene: het gaat hierbij niet om een lagere maar een andere opleiding die andere talenten vereist. Een goede wetenschapper hoeft geenszins een goede professional te zijn. Ondanks het grote belang van de wetenschap zijn vraag naar en aanbod van professionals natuurlijk vele malen groter. Er is maar behoefte aan een beperkt aantal wetenschappers en ook niet iedereen heeft specifiek onderzoekstalent. Men zou daarom verwachten dat de omvang van het onderwijs aan de universiteiten slechts een kleine fractie zou zijn van het totale hoger onderwijs. Toch studeerden in 2013 ruim 240 duizend studenten in het wetenschappelijk onderwijs, tegen ruim 420 duizend in het hoger beroepsonderwijs. Dit massale onderwijs aan de universiteiten duidt op een onwenselijke versmelting van universitair en hoger beroepsonderwijs. Hoe groot het potentieel aan wetenschappers ook is, het is in ieder geval veel kleiner dan de kwart miljoen studenten die momenteel de Nederlandse universiteiten bevolken. De maatschappij heeft noch behoefte aan zoveel onderzoekers, noch kan de maatschappij zoveel onderzoekers leveren.
Dat de universiteiten zich ervan bewust zijn dat niet in elke huidige universitaire student ook een onderzoeker schuilt, blijkt wel uit de introductie van de research master naast de reguliere masteropleiding: een tweejarige opleiding volgend op de driejarige bachelor voor studenten met een onderzoeksmentaliteit. Het bestaan van een research master is een brevet van onvermogen van de universiteiten. Slechts 4% van de studenten stroomt naar deze research master door. Wanneer alle universitaire studenten vanaf de eerste dag van de bachelor op onderzoekskwaliteiten zouden worden getoetst, zou daarom slechts een fractie hun diploma halen. Veel studenten zijn weliswaar zeer getalenteerd in de praktische toepassing van kennis, maar het leeuwendeel mist de onderzoeksvaardigheden voor het verleggen van kennisgrenzen. Praktijkgerichte studenten zitten vaak ook niet te wachten op lange verhandelingen over wetenschappelijke onderzoeksmethodes. Dat geeft op zich niet; deze studenten zoeken ook geen baan aan de universiteit, maar gaan als praktijkgerichte professional aan de slag. Maar de vraag is wel of hun opleiding dan een universitaire opleiding moet heten. Nota bene: het gaat niet om een diskwalificatie van het leeuwendeel van de huidige universitaire studenten, maar om een onderscheid tussen verschillende talenten en vaardigheden.
Dat de bachelor aan de universiteiten niet vanaf de eerste dag een werkelijke research bachelor is, heeft een aantal grote nadelen. Ten eerste leidt het tot inflatie van zowel de titel die men aan de universiteit behaalt als aan de hogeschool. De huidige universitaire titel waarborgt bij lange na geen wetenschappelijke capaciteiten meer, terwijl een hbo-titel nu de indruk wekt dat men weliswaar hoger beroepsonderwijs heeft genoten, maar niet het hoogste. Belangrijker echter is dat de inrichting van de huidige universitaire bacheloropleiding en haar massaliteit ten koste gaat van de werkelijke onderzoeksscholing. Het is zeer moeilijk om tijdens de driejarige bacheloropleiding de paar procent studenten met onderzoeksambities uit te dagen tot het ter discussie stellen van kennis, als tegelijkertijd negentig procent van de studenten vooral talent en de wens heeft om bestaande kennis op hoog niveau toe te passen. Hier gaat dus drie jaar prikkeling van onderzoekstalent verloren. Tenslotte trekt onderwijs voor honderdduizenden studenten een grote wissel op de tijd die de universitaire staf overhoudt voor wetenschappelijk onderzoek (zie ook de post van Ingrid Robeyns).
De oplossing is een zeer groot deel van het universitaire onderwijs over te dragen aan de hogescholen. Wanneer de lat op de universiteit weer op wetenschappelijk niveau wordt teruggelegd, zal niet alleen het totale aantal studenten sterk afnemen ten gunste van de hogescholen, maar zullen wellicht ook gehele universitaire opleidingen verdwijnen. Er lijkt immers weinig reden om praktijkgerichte beroepsopleidingen aan de universiteit aan te bieden. Kleinere universiteiten kunnen zich weer concentreren op hun hoofdtaak: het bedrijven van wetenschap en het opleiden van wetenschappers. De universiteit hoort geen onderwijsfabriek te zijn, maar een plek waar kennis ter discussie wordt gesteld. Ook bieden hogescholen dan weer de best gekwalificeerde professionals in plaats van een trede lager dan de universiteit.
En de financiering? Maak het hoger onderwijs weer gratis. Hoger onderwijs is immers niet alleen een persoonlijke investering maar ook een investering in de maatschappij als geheel. Hoewel er een verwaarloosbaar aantal afgestudeerden hun heil in het buitenland zullen zoeken, betaalt het gros gedurende hun gehele werkzame leven een veelvoud van de opleidingskosten terug via een hogere afdracht aan inkomstenbelasting dan wanneer ze die opleiding niet hadden genoten. Een hobbel opwerpen voor hoger onderwijs via een leenstelsel is dus erg kortzichtig. Maar gekoppeld aan gratis hoger onderwijs hoort dan wel strenge selectie aan de poort.
Beste studenten, zijn jullie kortom ook bereid erover te praten dat aan de Nieuwe Universiteit slechts een fractie van de huidige studentenpopulatie studeert?
Waarom is het potentieel van Nederlandse wetenschappers kleiner dan een kwart miljoen? Je argumentatie hiervoor ontbreekt enigszins.
Natuurlijk is er geen objectieve maat voor wie een wetenschapper mag heten. Wat ik onder een wetenschapper versta, is iemand die in staat is onderzoek te doen op een niveau dat het wordt gepubliceerd in peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften of boeken. Ik ga daarbij uit van de huidige situatie. Ik doe geen uitspraken over het potentieel aan wetenschappers in een situatie van volledige toegang voor ieder kind tot perfect lager en middelbaar onderwijs. Ik ga daarnaast ervan uit dat het merendeel (ten minste een groot deel) van de mensen met wetenschappelijke ambities en talenten aan de universiteit studeert. Vervolgens signaleer ik dat slechts een klein percentage voor de research master kiest, dan wel daartoe wordt toegelaten. Ook signaleer ik dat hoewel een 6 ‘voldoende’ heet te zijn, docenten en onderzoekers die promovendi aannemen eigenlijk pas een 8 en hoger werkelijk voldoende vinden om erop te mogen hopen dat het van die peer-reviewed wetenschappelijke publicaties zal komen (bijvoorbeeld tot uitdrukking komend in een succesvolle promotie). Ik geef toe dat dat is gebaseerd op observaties in mijn directe omgeving, maar ik neem aan dat dat breder geldt. Omdat het aantal studenten dat een research master volgt en een 8 of hoger haalt zo veel minder is dan het huidige aantal studenten, neem ik ook aan dat het potentieel van Nederlandse wetenschappers kleiner is dan een kwart miljoen.
Wil je daarmee dan ook zeggen dat het ten alle tijden beter is om ‘professionals’ op te leiden aan de hogescholen? Met andere woorden, is er geen voordeel te behalen aan het opleiden van wetenschappers die na hun (research) master het bedrijfsleven in gaan?
In mijn stuk schrijf ik dan ook dat vele afgestudeerden die voor wetenschappelijk onderzoek zijn gekwalificeerd hun weg vinden naar het bedrijfsleven of elders. Dat is alleen al wenselijk omdat het bedrijfsleven naast professionals ook behoefte heeft aan wetenschappelijk geschoold personeel. Waar het mij om gaat is het primaire doel van de opleiding. Aan de universiteit hoort dat een wetenschappelijke opleiding te zijn waarin niet wordt voorgesorteerd op het feit dat velen na hun (research) master het bedrijfsleven ingaan. Ik denk niet dat Philips en AkzoNobel daarover anders zullen denken.