Door Patrick Loobuyck (Hoogleraar Universiteit Antwerpen)
U hebt het vast ook al opgemerkt: niet iedereen hecht evenveel waarde aan feiten. Zeker wanneer ze indruisen tegen hun morele of politieke kompas gaan mensen gemakkelijk feiten verdraaien, negeren of verdacht maken. Zo gebeurt het wel eens dat ook academici die met ongewenste feiten komen aanzetten in het verdomhoekje worden gezet.
Het is verontrustend dat deze tendens ook bij politici ingang vindt. Trump voert alternatieve feiten aan en doet ongegeneerd aan post-truth politics. Tijdens de Brexit-campagne zei de toenmalige Minister van Justitie Michael Gove: ‘people in this country have had enough of experts’. Ook in de Lage Landen zijn er politici die openlijk twijfelen aan de integriteit van academici – met name als ze dingen zeggen die ingaan tegen hun politieke overtuigingen. Begin 2017 debatteerde de Nederlandse Kamer nog over de zogenoemde linkse bias van academici[1]. Anderen zijn dan weer van mening dat de wetenschap eerder bijdraagt aan de agenda van rechts of het kapitalisme in de kaart speelt. Het hangt er dus maar vanaf met wie je spreekt, maar de waarschuwing is duidelijk: let op met academici want ze komen zogezegd met feiten over armoede, klimaatverandering, migratie, kernenergie of belastinghervorming, maar eigenlijk brengen ze een ideologisch gekleurd verhaal.
Academici maken het hun publiek ook niet gemakkelijk. Ze zijn vaak ook geëngageerde burgers die al dan niet samen met ideologisch of politiek gekleurde organisaties voor een betere wereld ijveren. Dat maakt hen kwetsbaar voor het verwijt dat hun wetenschappelijk werk niet objectief zou zijn.
Er zijn bovendien (sociale) wetenschappers die expliciet aangeven dat waardenvrije wetenschap niet bestaat of onwenselijk zou zijn. Naakte feiten zijn betekenisloos, het is pas interessant als feiten geïnterpreteerd worden, zo klinkt het dan. In postmoderne kringen vernemen we zelfs dat feiten sociale constructies zijn die eerder gedeconstrueerd dan verdedigd moeten worden. Alsof er plots van feiten/waarheid geen sprake meer kan zijn en er ons alleen nog machtsvertogen, contexten en interpretaties resten. Iedereen zit als het ware gevangen in een subjectief web van betekenissen waaruit elkeen de eigen waarheid haalt.
Taak van academici
Het is zaak nu om deze post-truth context niet verder terrein te laten winnen. Zowel het postmoderne kennisrelativisme als de politiek-ideologische verdachtmakingen verdienen gepast weerwerk. Facts matter – en daar moeten we met zijn allen blijven op hameren.
Er is een verschil tussen feiten en meningen, tussen waarnemingen en opinies, tussen beschrijvingen en morele evaluaties. En in alle disciplines geldt dat er opvattingen zijn waar (veel) meer evidentie voor is dan voor andere. Het is belangrijk dat die onderscheidingen ook in de publieke ruimte duidelijk blijven. Daar worden immers meningen gevormd die in een democratisch bestel mee aan de basis liggen van politieke beslissingen. Academici publiceren daarom maar beter niet alleen in wetenschappelijk tijdschriften maar zoeken met hun kennis best ook de weg naar het bredere publiek. Wanneer de feiten in het geding zijn, zou eigenlijk elke academicus zich geappelleerd moeten weten om tussen te komen waar nodig – ook in het publieke debat. Want als feiten er niet meer toe doen, kunnen we er maar beter mee ophouden.
In welke mate academici zich in het publieke en politieke debat engageren met normatieve standpunten, behoort tot de vrijheid van de academicus. Elk vogeltje zingt hier zoals het gebekt is. Sommigen houden zich graag ver van het gewoel en genieten van de rust en de diepgang die de studeerkamer biedt. Anderen treden net graag naar buiten en doen beroep op (sociale) media om hun opinies voor een breder publiek kenbaar te maken. Academici hebben het voordeel dat ze vanuit een onafhankelijke positie kunnen spreken en hun ongebonden standpunten zijn vaak zuurstof voor het debat. We mogen ook verwachten dat wanneer academici normatieve standpunten verdedigen ze voldoende oog hebben voor de wetenschappelijke stand van zaken en dicht bij de feiten zullen blijven.
Lessen van Weber
Ik grijp voor dit onderwerp graag even terug naar de beroemde voordracht die Max Weber in 1919 heeft gehouden over Wissenschaft als Beruf[2]. Volgens hem is het de eerste taak van een academicus om studenten ongemakkelijke feiten te leren aanvaarden. Wetenschappelijke feiten zijn vaak contra-intuïtief en kunnen indruisen tegen onze politieke en morele overtuigingen. ‘Voor elke politieke overtuiging’, zo stelt Weber, ‘bestaan er zulke uiterst ongemakkelijke feiten’. Een academicus die erin slaagt zijn toehoorders daaraan te laten wennen levert volgens hem niet alleen een intellectuele, maar ook een ‘morele prestatie’.
Weber pleit in die toespraak voor een messcherp onderscheid tussen de academische context en de wetenschappelijke bedrijvigheid enerzijds en het politiek, moreel en religieus engagement anderzijds. De (hoog)leraar heeft een andere rol dan de demagoog, de profeet, de politicus, de activist, de opiniemaker en de publieke intellectueel. Weber is uiterst streng en zegt dat ‘overal waar de man van de wetenschap met zijn eigen waardeoordeel op de proppen komt het volledig begrijpen van de feiten ophoudt’. Waardeoordelen hebben geen plaats in de collegezaal. Wie een profeet, leider of demagoog wil zijn, moet de straat op en in het openbaar spreken.
Weber verdedigt een idee van waardevrije wetenschap gebaseerd op de onderscheiding die we sinds David Hume (1711-1776) kennen als de is/ought kloof. Wetenschap is beschrijvend en zoekt hoe de wereld in elkaar zit. Wetenschap schrijft niets normatief voor en zegt niet hoe we moeten leven. Ze kan voor ons geen morele of politieke keuzes maken. Ze kan enkel de mogelijkheden zichtbaar maken en ons informeren over de mogelijke consequenties van onze keuzes.
Weber zegt hiermee niet dat academici geen morele en politieke stellingen mogen verdedigen en geen publieke rol kunnen opnemen. Hij zegt alleen dat dit een activiteit is die strikt genomen buiten het wetenschappelijke bedrijf valt. Wie zich geroepen voelt om ‘in te grijpen in de strijd van de wereldbeschouwingen en partijopvattingen’, moet dat maar ‘op de markt van het leven doen: in de pers, tijdens bijeenkomsten, in verenigingen, waar hij maar wil’.
Alle academici zijn vrij om zich met politiek, ethiek, zingeving en publiek debat bezig te houden. Maar de morele pose mag het vrij en kritisch argumenteren op basis van feiten niet in de weg staan. Academici die er niet in slagen om het onderscheid tussen feiten/kennis en waarden/opinies glashelder te houden, bewijzen zichzelf en het academische en publieke debat geen dienst.
De geëngageerde academicus botst hier op een lastige asymmetrie: in de rol van geëngageerde burger of activist kan je laten doorklinken dat je ook academicus bent, maar in de rol van academicus laat je idealiter niet doorklinken dat je ook activist bent. Een politiek of moreel geladen opiniestuk in de krant onderteken ik dus met verwijzing naar mijn academische functie, maar in het auditorium geef ik beter les alsof ik dat opiniestuk niet geschreven heb.
Democratie
Op één punt verschil ik mogelijks van mening met Weber. In het auditorium maak ik op voorhand duidelijk op twee punten niet neutraal te zullen zijn. We bevinden ons op de universiteit dus ik zal de studenten laten kennismaken met datgene wat we weten over de onderwerpen die we behandelen. Onderwijs dient niet om mensen dom te houden, maar om jongeren met de voorlopig beste kennis die we hebben over de wereld, de mens en het samenleven te confronteren. Creationisme, het geloof in de verrijzenis van het lichaam, negationisme inzake de holocaust of klimaatsverandering horen daar niet bij. Er is daar immers geen evidentie voor. Op dat punt ben ik dus niet neutraal, maar geëngageerd. Feiten doen ertoe en jongeren kritisch informeren is onze morele plicht. Tot hier zou Weber mij wel kunnen volgen.
Maar ik ben ook niet neutraal op vlak van mensenrechten en democratie. Hier overtreed ik Webers strenge voorschrift. Als filosoof en menswetenschapper zal ik ook in het auditorium het samenleven op basis van grondrechten, scheiding tussen kerk en staat en liberaal-democratische rechtsbeginselen verdedigen boven andere niet-democratische, totalitaire of religieus geïnspireerde samenlevingsvormen. Ook dat zijn we als wetenschappers aan onszelf verplicht. Zonder vrijheid van onderzoek en vrije meningsuiting geen wetenschappelijk bedrijf. De mensenrechten en de liberaal democratische vrijheden zijn de normatieve mogelijkheidsvoorwaarden om op een gezonde manier aan wetenschap te kunnen doen. Die politieke context beschermen, inzichtelijk maken, onderzoeken en doorgeven aan volgende generaties is een legitiem onderdeel van het academische bedrijf en wat mij betreft ook een legitiem middel om het post-truth tijdperk mee te lijf te gaan. Wie feiten belangrijk vindt maar de democratie niet verdedigt, is inconsequent. Totalitaire regimes staan er immers niet om bekend veel lastige feiten en kritische academici toe te laten.
De verdediging van kennis, feiten, vrij onderzoek, vrije meningsuiting en democratie verdraagt geen bescheidenheid. Academici die dat niet ernstig nemen, bezondigen zich aan een eigentijdse Trahison des Clercs.
Donderdag 7 december 2017 organiseert de Universitaire Stichting in Brussel een Ethisch Forum over de vraag What place (if any) for academics in our post-truth era?
Meer info en inschrijven op http://www.ethicalforum.be/node/100
[1] Voor discussie op deze blog: https://bijnaderinzien.org/tag/linkse-wetenschap/
[2] Ik maak gebruik van Wetenschap als beroep / Politiek als beroep, Vantilt, Nijmegen, 2012.