Door Emanuel Rutten (Universitair docent Vrije Universiteit Amsterdam)

Wat is waarheid? Er zijn weinig wijsgerige vragen die vaker zijn gesteld dan deze. In wat volgt ga ik er niet rechtstreeks op in. In plaats daarvan wil ik een mijns inziens cruciaal onderscheid introduceren waaraan veel filosofische opvattingen over wat waarheid is voorbij lijken te gaan. Het onderscheid wat ik op het oog heb duid ik aan als dat tussen feitelijke en niet-feitelijke waarheden. Bestaande noties van waarheid in de filosofie richten zich uitsluitend op de een of de ander en menen daarmee ten onrechte volledig te zijn.

Feiten

Om genoemd onderscheid te introduceren moeten we ons eerst afvragen wat een feit is. Met de vroege Wittgenstein van de Tractatus zouden we kunnen zeggen dat feiten standen van zaken zijn. Standen van zaken zijn configuraties van voorwerpen. Deze voorwerpen en configuraties zijn er eenvoudigweg. Ze zijn wat ze zijn los van wat wij denken. Voorbeelden uit onze alledaagse ervaringswereld zijn het feit dat Delft ten noorden van Breda ligt en het feit dat mijn dochter in Amsterdam woont.

Wanneer wij een feit correct of adequaat representeren, zoals bijvoorbeeld met de beweerzin “Water is H2O” het feit dat een watermolecuul uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom bestaat, dan noemen we de desbetreffende representatie waar. Een beweerzin of uitspraak die adequaat correspondeert met een feit is een ware uitspraak. Het gaat hier om feitelijke waarheid, namelijk waarheid in de zin van het correct weergeven van de feiten van de werkelijkheid. De feiten van de wereld leiden zo tot evenveel feitelijke waarheden die we met beweerzinnen kunnen weergeven.

Tonen

In zijn Tractatus stelt Wittgenstein dat er ook fenomenen zijn die niet gereduceerd kunnen worden tot één of meerdere feiten. Deze fenomenen behoren eveneens tot de werkelijkheid. Ze kunnen niet verwoord worden. In plaats daarvan tonen ze zich. Zo stelt hij bijvoorbeeld in Tractatus 6.522: “Er bestaan stellig onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich, het is het mystieke”. Wittgenstein denkt hierbij vooral aan existentieel geladen fenomenen zoals die van ethische, esthetische of religieuze aard. Precies omdat ook deze zich tonende fenomenen tot de werkelijkheid behoren, moeten ze in een bepaald opzicht eveneens betrokken zijn op waarheid. Iets toont zich aan ons en brengt ons in contact met de werkelijkheid. Het tonen maakt daarom deel uit van de waarheid erover. Dit lijkt mij een onvermijdelijke implicatie van wat Wittgenstein in zijn Tractatus uiteenzet. De Tractatus impliceert dus dat de waarheid in sommige situaties deels niet feitelijk is. De waarheid omvat soms meer dan het alleen maar corresponderen met feiten. De werkelijkheid van bepaalde situaties laat zich anders gezegd niet reduceren tot een collectie van tot die situatie behorende feiten. Net zoals de betekenis van een bepaald begrip altijd meer betreft dan de collectie van de eronder vallende objecten, zo betreft de waarheid van sommige situaties meer dan het corresponderen van uitspraken met tot die situaties behorende feiten.

Een ruimer waarheidsbegrip

We krijgen zo een meer omvattend waarheidsbegrip. Er ontstaat een concept van waarheid waarbij waarheid voor sommige situaties niet uitsluitend feitelijk is, maar naast een feitelijke component deels ook bestaat uit een niet-feitelijke component. Iets in dergelijke situaties toont zich, om in het woordveld van de Tractatus te blijven, en laat zich niet reduceren tot feiten. Kortom, waarheid bestaat conceptueel uit een feitelijke en een niet-feitelijke component. Voor situaties waarin het gaat om de tweede component kunnen we dan spreken over niet-feitelijke waarheden.

Deze niet-feitelijke waarheden kunnen we volgens Wittgenstein in tegenstelling tot feitelijke waarheden niet onder woorden brengen. Dit laat echter onverlet dat ze wel degelijk bestaan. Ik verwees al naar Tractatus 6.522 en in zijn oorlogsdagboeken uit de periode 1914-1916 lezen we bijvoorbeeld: “In God geloven betekent inzien dat de feiten van de wereld niet het eind van de zaak zijn.”

Spreken over niet-feitelijke waarheid sluit eveneens goed aan bij Heideggers notie van waarheid als aletheia oftewel ontberging in zijn hoofdwerk Zijn en Tijd en latere geschriften. Wanneer Heidegger spreekt over waarheid als onverborgenheid gaat het eveneens om situaties die we kunnen beschrijven als situatie waarbij naast feitelijke ook niet-feitelijke waarheden in het geding zijn. De gehele waarheid in dergelijke situaties bestaat dus uit zowel een feitelijke als een niet-feitelijke component. Wat als werkelijkheid onthuld wordt in die situaties en dus de niet-feitelijke waarheid ervan bepaalt, is precies datgene in de situatie wat zich niet laat reduceren tot feiten. Het is bij Heidegger zelfs het zijn zelf dat onderscheiden wordt van de afzonderlijke zijnden waarop de afzonderlijke feiten van de situatie betrekking hebben. We hebben volgens Heidegger in en door de taal weliswaar toegang tot niet-feitelijke waarheden, maar alleen wanneer we “dichterlijk” in plaats van “feitelijk” taalgebruik hanteren.

Dit ruimere waarheidsbegrip lijkt naast het denken van de Wittgenstein van de Tractatus en Heidegger ook te passen bij Kierkegaards bewering in zijn boek Of/Of dat de waarheid is gelegen in de subjectiviteit. Kierkegaard was een existentialist en geen relativist. Dat hij zich primair richt op het concrete menselijke bestaan laat onverlet dat ook hij gelooft in het bestaan van feiten en het naar waarheid kunnen representeren ervan. Maar waarom zou hij dan de waarheid ineens subjectief willen duiden? Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ook Kierkegaard een onderscheid maakt tussen feitelijke en niet-feitelijke waarheden. In sommige existentieel geladen situaties gaat het dan vooral over niet-feitelijke waarheden en die zijn in tegenstelling tot feitelijke waarheden subjectief omdat onze persoonlijke verhouding tot de wereld ze mede constitueert. De niet-feitelijke waarheid voor jou hoeft dan in een bepaalde situatie niet gelijk te zijn aan die van mij. Kierkegaard stelling dat de waarheid is gelegen in de subjectiviteit heeft dan precies betrekking op dergelijke situaties.

Alternatieve feiten?

Niet-feitelijke waarheden dienen overigens niet verward te worden met alternatieve waarheden of alternatieve feiten. Er bestaan namelijk geen alternatieve feiten. Onze opvattingen over wat de feiten zijn kunnen onderling uiteraard verschillen en doen dat vaak ook, maar dan hebben we het over alternatieve opvattingen over wat de feiten zijn en niet over alternatieve feiten. Met alternatieve feiten heeft niet-feitelijke waarheid dus niets te maken. In de eerste plaats gaat het immers om niet-feitelijke waarheid. In de tweede plaats is er niets alternatiefs aan niet-feitelijke waarheden. Ze vormen geen alternatief voor feitelijke waarheden. Ze vullen slechts de feitelijke waarheden van sommige met name existentieel geladen situaties aan.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

6 Comments

  1. Dag Emanuel,
    Het onderscheid dat je maakt is een feitelijke waarheid. Indien het een niet-feitelijke waarheid zou zijn, zou het niet onder woorden gebracht kunnen worden. En dat lijkt me hier om evidente redenen duidelijk niet van toepassing. Is het dan niet een beetje jammer dat je naast de bestaande noties van waarheid een nieuwe notie van waarheid introduceert die zich beperkt tot de feitelijke waarheid?

    1. U lijkt te denken dat men iets onder woorden brengt zodra hij erover spreekt, met andere woorden, als een object behandelt in een talige uitdrukking. Daaruit zou volgen dat we het bestaan van niet onder woorden te brengen ervaringen compleet moeten ontkennen, aangezien we erover kunnen stellen dat ze niet onder woorden te brengen zijn; maar door deze stelling brengen we ze toch onder woorden, en daarmee loopt uw opvatting uit op een tegenspraak.
      Onder woorden brengen behelst toch meer, lijkt me, dan een referentie, wellicht dat een expliciete definitie verwarring kan voorkomen.

  2. Habermas noemt de fenomenen die ‘niet feitelijk waar zijn’ geen waarheid, maar juistheid.
    Waarom zou je een waarheidsbegrip dat een min of meer vast begrip is binnen de wetenschappen moeten oprekken?

  3. Dag Emanuel,
    Dit is een belangrijk debat. Bij mijn (online) ontmoetingen (hier en elders) met filosofen van allerlei komaf heb ik geprobeerd ze te laten inzien dat uiteindelijk de waarheid (ook?) een materiele, feitelijke basis zou moeten hebben. Het lukte meestal niet; de waarheid van de redeneringen mocht niet ten onder gaan in feitelijkheden.
    Zijn die er altijd? Zijn de genoemde, niet-feitelijke, waarheden werkelijk niet feitelijk, niet materieel? Dat lijkt op het eerste gezicht wel, maar ook deze waarheden berusten op een materiële basis, in onze geest, in ons brein. Uiteindelijk zijn ethische, esthetische of religieuze waarheden een uiting van in het brein opgeslagen informatie. Ik denk dat het goed is dat te bedenken en dit gegeven mee te nemen in deze discussie.
    Wat betekent dat? Ik wil daarvan een voorbeeld geven. Esthetiek: simpel gesteld, of iemand iets mooi vind of niet, hangt af van factoren als ouders, omgeving, waaronder opleiding, toevalligheden (in Gleickiaans perspectief) van onbestemde aard – zoals de vriendin die hij tegenkomt, enz. Je zou zo’n analyse ‘platvloers’ kunnen noemen, maar dan ga je voorbij het feit dat het hier gaat over de verschillende gezichtspunten op dezelfde kwestie. Hier zijn dat de ongelooflijke complexiteit van ons denken door de eveneens ongelooflijke complexiteit van ons brein, en, niet daartegenover, maar daarnaast, de wonderbaarlijke uitwisseling van gedachten en emoties die ons eigen is. We kunnen de ene benadering absoluut niet los zien van de andere.
    Groet, Hans van den Berg

  4. Beste mensen,
    Dat zijn nogal wat vragen tegelijkertijd zo! Eerder kreeg ik langs andere wegen ook al een aantal reacties op mijn stuk. Mede naar aanleiding daarvan schreef ik deze nadere toelichting erop: https://t.co/Y8SM6t5aw0
    Mogelijk wordt in elk geval een deel van bovenstaande vragen daarin ondervangen. Mocht ik later deze week meer tijd hebben, dan zal ik wellicht nog wat meer precies op bovenstaande vragen ingaan.
    Groet,
    Emanuel
    Groet,
    Emanuel

  5. Emanuel, ik denk graag met je mee.
    Het lijkt mij goed kort aandacht te besteden aan het woord adequaat ten opzichte van twee niveaus van ervaren.
    Bij jou gelezen: “Wie niets moet hebben van een ontologische differentie tussen de zijnden en het zijn, moet vaak ook niets hebben van het idee dat ook niet-talige en niet conceptuele ervaring al dan niet ADEQUAAT kunnen corresponderen met de werkelijkheid.”
    Adequaat betekent volgens het woordenboek zoiets als correct of passend.
    Op individueel niveau kan volgens mij een ervaring inderdaad adequaat corresponderen met de werkelijkheid, en zoals je stelt kan dat een niet-feitelijke waarheid worden genoemd.
    Maar op het niveau van het collectief, de publieke ruimte waarin we alles delen, gaat dit adequate corresponderen met de werkelijkheid niet op. Als voorbeeld van hoe het collectief wel adequaat ervaringen kan delen, kunnen we de wetenschap nemen. Deze gaat uit van de ‘grootste gemene deler’. Pas als iedere wetenschapper waar ook op aarde het experiment met hetzelfde resultaat kan herhalen is het geldig. We doen dan een geldigheidsaanspraak op waarheidsniveau. Alleen deze coherente aanspraken op een gedeelde werkelijkheid beschouwen we als (tijdelijke) waarheid.
    Individuele ervaringen van niet-feitelijke waarheden kunnen waarachtig aanvoelen, maar toch deel uitmaken van een psychose: wat is echt en wat niet? De openbaringen; echt of niet? Delen we de niet-feitelijke waarheid met één ander of met een groep dan is er sprake van een geldigheidsaanspraak op het gebied van de juistheid. Dus alleen geldig voor die groep!
    Het verruimen van het waarheidsbegrip vind ik te makkelijk! Het gaat bij niet-feitelijke waarheden niet om waarheid, maar om juistheid.
    Waarheid: we spreken af dat iets tastbaars een vaste naam heeft. Een kat is voor iedereen een kat en valt van een hond te onderscheiden. Er is overeenstemming tussen uitspraak en waarneming. Het gaat over standen van zaken in de objectieve wereld.
    Juistheid: We spreken af dat we een idee (ontastbaar, bijv. rechtvaardigheid) samen delen. Maar wat goed is voor onze groep, hoeft niet goed te zijn voor jullie groep. Abortus, voltooid leven, een god, KI. Het zal gaan over ethische kwesties. Over belangrijke zaken: of we moeten boeren, of bidden, als dank voor het heerlijke eten? Er is overeenstemming over rationele argumentatie. Het gaat over aanvaardbaarheid van handelingen in de sociale wereld.

Comments are closed.