Door Thijs Menting (gepromoveerd aan Universiteit van Potsdam.)
Stel dat een kat in een afgesloten kist zit. In deze kist zit een explosief dat door het verval van een radioactief deeltje binnen een vastgelegde tijd kan ontladen. Volgens een dominante interpretatie van de kwantummechanica is het geheel onbepaald of het deeltje daadwerkelijk oplost en de dus kat sterft. Met andere woorden: de kat is volgens de kwantummechanica tegelijkertijd dood en levend zolang het vraagstuk niet definitief wordt beslist door het openen van de kist.
Dit gedachte-experiment ontwikkelt de natuurwetenschapper Schrödinger in 1935 om de absurditeit van een bepaalde interpretatie van de kwantummechanica aan te tonen. Volgens de klassieke binaire logica kan een kat immers niet dood en levend tegelijk zijn. Immers, deze logica bepaalt dat een uitspraak niet tegelijk waar en onwaar zijn kan.
Daarbij wijst Schrödinger op een verdere aanname die door wetenschappers gemaakt wordt: wetenschappers gaan ervan uit dat ze – in een ideale situatie – het gedrag van de natuur zonder onderbreking geheel kunnen bepalen en voorspellen. Binnen zo’n kader is het accepteren van een absolute onbepaaldheid niet mogelijk. Daarom is deze interpretatie van de kwantummechanica volgens Schrödinger onhoudbaar.
Het principe van doelmatigheid
Een kleine 150 jaar eerder argumenteerde de filosoof Immanuel Kant dat dit soort leidende principes voor ons onderzoek naar de regelmatigheden van de natuur gestut zijn op het principe van de doelmatigheid. Volgens dit principe reageert de natuur met haar oneindige vele wetmatigheden op de structuur van ons denkvermogen. Dat wil zeggen dat we veronderstellen dat de natuur zich organiseert op een manier die wij in begrippen, formules en theorieën kunnen vatten. We zijn niet tevreden met een theorie die een hardnekkige onbepaaldheid overlaat, zoals de genoemde interpretatie van de kwantummechanica. Het druist in tegen de wetten van ons denkvermogen.
Maar stel dat de natuur is georganiseerd op een manier die wij met onze beperkte hersens en apparaten niet kunnen vatten? Stel dat een goddelijk wezen wel degelijk een regelmaat kan ontdekken in het verval van het radioactieve deeltje? Kant zou de eerste zijn die die mogelijkheid zou toelaten, maar het draait in zijn onderzoek specifiek om de structuur van ons denkvermogen. Wij mensen kunnen volgens hem niet anders dan het principe van de doelmatigheid bij ons onderzoek hanteren. Doen we dat niet, dan raken we de draad kwijt in “het doolhof van de natuur.” Het is niet zozeer een optionele leidraad als wel een principe dat onze onderzoekende of “reflecterende” houding ten opzichte van de empirische natuur allereerst mogelijk maakt.
Het esthetische oordeel
Kant ontdekte het principe van de doelmatigheid van de natuur toen hij het esthetisch oordeel onderzocht. Een esthetisch oordeel heeft een opmerkelijke logische vorm: het is tegelijk subjectief en objectief. Weliswaar baseer je een esthetisch oordeel op niets anders dan je subjectieve gevoel, en niet op die geweldige recentie in de Volkskrant, toch eis je tegelijk dat iedereen de Berlijnse trilogie van David Bowie mooi moet vinden.
Dit is geen kwestie van puur subjectieve smaak. Indien je al etende opmerkt “deze chocolade is erg lekker,” dan heb je een interesse in het bestaan van het volgende stukje chocolade. In het geval van het esthetische oordeel toon je juist geen interesse in het bestaan van het object. Terwijl je onverwacht wordt gevoed met fascinerende indrukken die je geest blijven vervoeren en beleven, lijkt het alsof de situatie speciaal voor de rede is ingericht. Dat kan geen toeval zijn. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie van verrassing en fascinatie als een behendig vissende ijsvogel voor je opduikt. Zo’n esthetische vervoering is volgens Kants theorie niet mogelijk zonder het principe van de doelmatigheid.
In zijn analyse van esthetische oordelen ontdekt Kant dus dat er een fundamenteel principe ten grondslag ligt aan onze relatie tot de natuur. Hoewel schoonheid op het eerste gezicht niets met onderzoek te maken heeft, ligt ditzelfde principe eveneens aan de basis van een onderzoek, zoals Schrödingers gedachte-experiment illustreert. In beide gevallen gaan we er impliciet vanuit dat de natuur speciaal voor onze rede is ingericht. Zou dat niet het geval zijn, dan verliezen we de oriëntatie bij het onderzoek van de natuur en kunnen we geen mooie objecten meer beoordelen. Met andere woorden, het zou maar een kale boel zijn zonder het principe van de doelmatigheid van de natuur.
Verder lezen
Kant – Kritiek van het Oordeelsvermogen (Boom, Amsterdam, 2009)