Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)
In een recente column stelt Rob Wijnberg dat onze ‘meningen’ over de vluchtelingenkwestie of de dramatische aanslagen in Parijs van dezelfde soort zijn als onze meningen over het goud-witte of blauw-zwarte jurkje (voor de digibeten onder ons, het gaat om dit jurkje—zie ook deze post van Helen de Cruz). Volgens Wijnberg bestaat er wat betreft onze meningen over de jurk geen waarheid, en over de vluchtelingenkwestie evenmin. Wijnberg is niet de enige die hier zo over denkt. Dergelijk relativisme lijkt inmiddels salonfähig te zijn geworden.
Als ik naar de foto met de jurk kijk, zie ik hem als blauw-met-zwart, en ik krijg het niet voor elkaar om hem als goud-met-wit te zien. Wanneer ik naar een foto kijk van Syriërs achter hoge hekken in Hongarije, zie ik vluchtelingen, en krijg ik het niet voor elkaar om hen als gelukszoekers of terroristen te zien. Volgens Wijnberg zijn deze uitspraken dus wezenlijk hetzelfde.
Ik ben het daar grondig mee oneens. En dat is niet zomaar ‘een meningsverschil’.
Onlangs publiceerde Wijnberg zijn column ‘Waarom de vluchtelingenkwestie een goud-wit-zwart-blauw jurkje is’. Hij schrijft:
Het is een fenomeen dat mij al jaren mateloos fascineert: hoe kan het dat wij enerzijds een realiteit delen en anderzijds zulke waanzinnig uiteenlopende dingen zien als wij naar die realiteit kijken?
Zich beroepend op Nietzsche schrijft Wijnberg vervolgens dat wij allemaal, ‘menselijk, al te menselijk’, de neiging hebben om:
onze blik voor waar aan te nemen: de realiteit is wat ik zie. Journalisten, politici en opiniemakers hebben daar zelfs hun beroep van gemaakt: hun perspectief als het juiste propageren.
Wijnberg noemt dit, wederom in navolging van Nietzsche, ‘perspectivisme’. Zonder verdere kwalificaties is dit precies hetzelfde als relativisme*: de positie die stelt dat er geen punt bestaat waarvandaan je de wereld kunt bekijken ‘zoals hij op zichzelf is’. We kunnen de wereld alleen maar begrijpen vanuit ons eigen perspectief. Als we naar een foto kijken zien we volgens Wijnberg ‘ons hele wereldbeeld erin weerspiegeld’. Er is niet één realiteit, er is slechts de realiteit die ik zie.
Waarheid als constructie
Nu steekt Wijnberg niet onder stoelen of banken waar zijn filosofische voorkeur naar uitgaat. In een eerder filosofisch essay over ‘waarheid’ bespreekt hij met sympathie denkers die gemeen hebben dat ze ‘allemaal op hun eigen manier het geloof in een kenbare danwel vindbare Waarheid aan gruzelementen sloegen’. Hieronder schaart hij onder andere Nietzsche, Richard Rorty, Derrida, Heidegger en Wittgenstein (het ontgaat mij overigens waarom de laatste in deze categorie thuis hoort). Volgens deze denkers is ‘waarheid een constructie’:
Waarheid, was de rode draad in hun denken, wordt gegeven noch gevonden: waarheid… wordt door de mens gemaakt.
Volgens relativisten is er strikt genomen geen waarheid – noch over jurkjes, noch over de vluchtelingenkwestie of de aanslagen in Parijs. Als Abe en Bea een foto van asielzoekers in Hongarije bekijken is het heel goed mogelijk dat Abe calculerende gelukszoekers ziet terwijl Bea staart naar vluchtelingen die recht hebben op onze hulp. Abe en Bea kunnen dus slechts hun eigen perspectief rapporteren—hun eigen wereldbeeld.
Het perspectivisme vergelijkt onze opvattingen met onze smaken. Als je zegt dat citroenijs vies is, maak je geen objectieve claim over citroenijs, maar geef je aan dat jij citroenijs vies vindt. Het heeft dus ook geen zin om als kleine kinderen over deze smaken te debatteren. We hebben allemaal gewoon een ander (moreel) smakenpallet.
Het feit dat Abe’s mening diametraal tegenover die van Bea staat is volgens Wijnberg dan ook ‘geen kwestie van ‘domheid,’ ‘naïviteit’ of ‘gebrek aan medemenselijkheid’. ‘Rechtse’ mensen, schrijft hij, ‘koesteren gewoon een ander perspectief, gebaseerd op fundamenteel verschillende – maar daarom niet minder legitieme – waarden. Iets meer empathie voor de andere kant is dus op zijn plaats.’
Problemen met relativisme
Wijnbergs opvatting over de waarde van onze (morele) uitspraken lijken me incoherent en onwenselijk.
Ten eerste zijn de uitspraken van Abe en Bea niet slechts ‘meningen’ (zoals we meningen hebben over citroenijs). Het is niet zo alsof ik ‘vind’ dat we vluchtelingen moeten opvangen en dat Geert Wilders nu eenmaal ‘vindt’ dat dat niet zo is, en dat we maar wat ‘meer empathie’ voor elkaars perspectieven moeten opbrengen. Het zijn geen meningen over twee wereldbeelden; het zijn twee normatieve uitspraken over één en dezelfde wereld.
Dat slavernij, homofobie, seksisme, racisme, moord of mishandeling slecht zijn, is dan ook niet simpelweg iets waarover we simpelweg een ‘meningsverschil’ kunnen hebben . Het gaat hier om een morele uitspraak met een objectiviteitsambitie. Hoe die objectiviteitsambitie gedacht moet worden is een volgende vraag, maar dat dergelijke uitspraken slechts meningen zijn is een controversiële positie die op zijn minst argumentatie behoeft en niet simpelweg kan worden aangenomen als een filosofisch respectabele positie.
Het tweede probleem is nog fundamenteler: relativisme is incoherent. De uitspraak dat ‘relativisme waar is’ kan zelf namelijk nooit waar zijn. Immers, als alles slechts een kwestie van perspectief is, dan is een verdediging van relativisme op haar beurt ook slechts een van de vele perspectieven. Dat de relativist dus wel of niet van citroenijs houdt, is dan net zo ‘waar’ of ‘belangrijk’ als dat hij of zij wel of niet denkt dat relativisme waar is. Het is slechts een weerspiegeling van iemands eigen wereldbeeld—niets meer, niets minder.
De relativist kan dus bijvoorbeeld ook niet zeggen dat Terreur alles met geloof te maken heeft. Tenminste, in zoverre een column meer pretendeert te doen dan één perspectief te laten zien die verder geen enkele (epistemische of normatieve) waarde heeft. Het betekent ook dat het nooit kan volgen dat ‘iets meer empathie’ voor andere perspectieven op zijn plaats zou zijn, zoals Wijnberg stelt. Dat is een namelijk een normatieve uitspraak over wat we zouden moeten doen, of wat ‘goed’ zou zijn. Maar de relativist is helemaal niet in de positie om dergelijke uitspraken te maken. Of, preciezer: de relativist kan misschien wel dergelijke (normatieve) uitspraken doen, maar kan de grond van deze normativiteit niet rechtvaardigen. De relativist kan niet uitleggen waarom anderen zijn of haar standpunt zouden moeten innemen.
Anti-fundamentalisme zonder relativisme?
Volgens een naïeve conceptie van relativisme zijn alle meningen even goed of fout, en is de hele theorie in feite zelf-ondermijnend, zoals hierboven beschreven. Maar hoewel het soms wel zo lijkt, beweert Wijnberg een ander soort relativisme te verdedigen. In het artikel ‘Waarom de pedovereniging niet verboden had mogen worden’ schrijft Wijnberg dat omdat er niet één “juiste” of “goede” interpretatie bestaat, ons niets anders rest dan ‘het oneindig herinterpreteren van wat wij op dit moment, in deze context en volgens de nu geldende maatstaven als juist en goed beschouwen’. Wijnberg geeft echter expliciet aan dat het een fout is om te denken dat anti-fundamentalisme relativisme impliceert. (Zie b.v. ook deze tweet.) Wijnberg wil én zeggen dat onze uitspraken over vluchtelingen hetzelfde zijn als onze uitingen over de blauw-zwarte jurk, én hij wil het idee intact laten dat er zoiets kan bestaan als (morele) vooruitgang.Wijnberg wil dus een soort ‘normatief relativisme’ verdedigen:
Vooruitgang schuilt niet zozeer in het vervangen van de onjuiste ideeën of verkeerde opvattingen door de juiste en de goede, om zodoende steeds dichterbij het ‘eindpunt’ te geraken, maar in het oneindig uitbreiden van het palet aan ideeën en opvattingen dat we tot onze beschikking hebben. Of preciezer gezegd: vooruitgang bestaat eruit dat de mens niet zozeer steeds waardere, maar simpelweg steeds meer manieren van kijken naar (en dus begrijpen en beheersen van) de wereld heeft.
Helaas is Wijnberg’s versie van relativisme onhoudbaar. Want waarom zouden meer manieren van kijken tot grotere vooruitgang leiden? Hitler en Stalin hadden relatief ‘nieuwe’ perspectieven op de mens, maar dat bracht ons geen vooruitgang. Hoe je de zaak ook wendt of keert, we hebben uiteindelijk een maatstaf nodig die duidelijk maakt waarom het ene ‘perspectief’ juister of beter is dan het ander. Normativiteit haal je niet uit kwantiteit; normatief relativisme is dan ook een contradictie in termen.
De relativist, in welke hoedanigheid dan ook, kan het niet allebei hebben. Je kunt niet denken dat uitspraken over de vluchtelingenkwestie even ‘waar’ zijn als uitspraken over het blauw-zwarte jurkje en tegelijkertijd stellen dat zoiets vooruitgang bestaat. You can’t have your cake and eat it too.
Hoe dan wel?
De relativist lijkt als volgt te redeneren: omdat fundamentalisme (het idee dat er een objectieve waarheid is die ‘gevonden’ of ‘ontdekt’ kan worden) onacceptabel is, moeten we inzien dat waarheid uiteindelijk subjectief is; een kwestie van perspectieven. Ik ben het eens met de eerste stap (de afwijzing van fundamentalisme). Maar wat over het hoofd wordt gezien is dat de afwijzing van fundamentalisme meer opties overlaat dan de idee dat de ene uitspraak even ‘juist’, ‘waar’ of ‘gerechtvaardigd’ is als de ander. Relativisme volgt niet als fundamentalisme wordt afgewezen.
Als ik op de website van de Verenigde Naties lees: ‘homophobia is wrong’, dan denk ik: ‘juist!’ of: ‘dat klopt’. Hetzelfde geldt voor de uitspraak ‘Wat in Parijs gebeurde is gruwelijk’ of ‘Het is onacceptabel dat het aantal vrouwelijke hoogleraren nog maar 17 procent is’. In zekere zin kunnen we, denk ik, dergelijke uitspraken begrijpen als ‘waar’. Tegelijkertijd moeten we hier voorzichtig zijn: morele uitspraken hebben een speciale status. De uitspraak ‘je mag niet iemand vermoorden’ is op een andere manier ‘waar’ of ‘juist’ dan de uitspraak ‘voor mij staat een thermoskan’ of ‘Londen ligt ten westen van Amsterdam’.
Maar het feit dat morele uitspraken wezenlijk anders zijn dan uitspraken over de (fysieke) wereld, is nog geen reden om morele uitspraken relativistisch te begrijpen. Het is geen reden om het idee van objectiviteit dan maar te laten varen, maar een reden om objectiviteit anders te gaan begrijpen. Het lijkt mij dus veel eerder een reden om te proberen te articuleren op wat voor manier bovenstaande waarheidsuitspraken precies van elkaar verschillen, en meer specifiek, hoe ze verschillen van uitspraken over de wereld (thermoskan) aan de ene kant, en uitspraken over onze smaakbeleving (citroenijs) of jurkjesbeleving, aan de andere.
Opvallend is dan ook dat wanneer Wijnberg verschillende posities ten aanzien van het begrip ‘waarheid’ bespreekt, Kant en andere neo-Kantianen, die ‘objectiviteit’ precies proberen te herdefiniëren in het theoretische en praktische domein, schitteren in afwezigheid. De Kantiaanse positie past ook precies niet in Wijnberg’s schema waarin ‘subjectieve’ en ‘objectieve’ posities als enige mogelijkheid worden genoemd. Toen ik hem op Twitter hierover vroeg, gaf hij aan dat Kant er in eerste instantie in stond maar eruit moest door gebrek aan ruimte, en gaf toe dat Kant ‘feitelijk een brug vormt tussen Hume en Heidegger’ (ik weet niet precies wat dit betekent, maar Kant als ‘brug’ klinkt goed). Maar Kant zou de vluchtelingenkwestie beslist niet slechts beschreven hebben als een ‘social mess’.
Samengevat: onze morele uitspraken zijn, ten eerste, niet zomaar ‘meningen’. Ten tweede, relativisme ondermijnt zichzelf. Ten derde, als de relativist niettemin morele uitspraken doet, dan kan hij/zij hiervoor geen reden geven die door anderen geaccepteerd zouden moeten worden. We moeten niet al te gemakkelijk de relativist uit gaan hangen. Relativisme is bepaald niet evident, en ook niet ongevaarlijk. Het is nogal wat om te beweren dat vluchtelingenhaters en vluchtelingenhelpers even valide perspectieven hebben. En dat zou Wijnberg moeten weten.
Vind ik dan.
* Mijn punt is niet dat hiertussen geen onderscheid gemaakt kan worden; mijn punt is dat Wijnberg zichzelf niet als doel stelt om het onderscheid te verhelderen.
Heel goed dit denkwerk, het is namelijk gevaarlijk wat Wijnberg hier doet.
Ik denk dat er een onderliggend probleem de oorzaak is van het verschil in opvatting tussen Jongepier en Wijnberg. Beiden denken ze, en met hen wij nagenoeg allemaal, dat De Waarheid niet bestaat. Wij denken als de waarheid wel bestaat dan moet ze objectief zijn, maar dat is een vergissing. De Waarheid bestaat wel en is niet objectief, in de zin van onafhankelijk van menselijke waarneming, maar gemeenschappelijk subjectief.
Laten we niet bij de meningen beginnen, maar bij de feiten. De aarde was plat omdat de mensen dat toen zo waarnamen. Dat gold voor alle mensen, een voorbeeld van gezamenlijk waargenomen, gedeeld subjectief dus.
Nu is de waarheid dat de aarde rond is en materieel. Wij mensen nemen met onze zintuigen materie waar, dat doen we allemaal, dus is dat de waarheid. Met het kunstmatige zintuig de elektronenmicroscoop nemen we echter voornamelijk lege ruimte waar. Een nieuw, gemeenschappelijk menselijk inzicht is dat materie allemaal uit voornamelijk lege ruimte bestaat. Het gaat steeds om de gemeenschappelijke menselijke waarneming. De Waarheid is nooit objectief, maar altijd gemeenschappelijk subjectief. Het beeld dat wij hebben van de werkelijkheid is het gemeenschappelijke beeld dat voorafgaat aan eventuele meningen die er daarna op individuele wijze over gevormd worden.
De Waarheid bestaat wel en is de gemeenschappelijke waarneming. Wij zijn in dit opzicht geen individuen, maar de gemeenschappelijke oorzaak van onze feiten, ook al kunnen die door voortschrijdend inzicht veranderen.
Als we niet als individuen naar de werkelijkheid kijken, verandert het beeld van de wereld vanzelf en zullen we tot andere meningen komen.
Denk ik dan hè.
Hoi Sjaak,
Dank voor je reactie. Mijn reactie zou zijn om te zeggen dat wat jij ‘gemeenschappelijke subjectiviteit’ (ofwel intersubjectiviteit) noemt, objectiviteit niet uitsluit. Een zogenaamd ‘realistische’ lezing van objectiviteit–waarheid als ‘iets’ dat ‘ergens’ bestaat, los van mensen–lijkt me niet de enige optie. Het idee zou zijn dat er een notie van objectiviteit bestaat die uiteindelijk precies ‘menselijk’ is. Het is een maatstaf die we onszelf (noodzakelijk, zouden Kantianen zeggen) opleggen. De uitwerking daarvan gaat op het moment mijn eigen onderzoeksveld te boven moet ik gelijk bekennen.
Oja, en ik ben het oneens dat we geen individuen zijn, of dat dat uit gemeenschappelijkheid zou volgen, maar dat is weer een andere kwestie.
Fleur, ik ben het met de spirit van je stuk eens (en je hebt gelijk dat je Wijnberg corrigeert), maar je overtuigt niet als je claimt dat (moreel!) ‘relativisme incoherent is.’ Hier zijn drie zorgen: (i) een relativist hoeft helemaal niet te beweren dat ‘relativisme waar is’ om relativisme te verdedigen. (Hier is een simpele strategie: toon dat andere theorieën onredelijk, onwenselijk (enz.) zijn, en beweer dan dat relativisme tot nadere orde de enig overgebleven, werkbare morele theorie is.) Maar zelfs als je het soort relativist bent die beweert dat relativisme waar is, dan (ii) betekent dat nog niet dat ‘waar’ altijd (om in jouw termen) perspectiefloos gebruikt moet worden. Voor heel veel normale uitspreken is ‘waar’ juist gebonden aan context. Bij voorbeeld; ‘het is waar dat ik dit om 13:44 schrijf’ (enz.).
Een andere zorg dat ik heb is (iii) dat je beweert dat een “relativist niettemin morele uitspraken doet, dan kan hij/zij hiervoor geen reden geven die door anderen geaccepteerd zouden moeten worden.” Dat begrijp ik niet. Een beetje verstandige en creatieve relativist gaat ofwel juist op zoek naar (of construeert met de ander een) gemeenschappelijk perspectief waarbinnen wel redenen te geven zijn of geeft immanente argumenten die in het perspectief van de ander hetzelfde bereiken als wenselijk binnen eigen perspectief.
Hele interessante discussie! Eric, even een snelle reactie op jouw eerste punt. Ik zie niet hoe de ‘simpele strategie’ zou kunnen werken zonder je ergens te beroepen op een waarheidsclaim over moreel relativisme.
Ik begrijp moreel relativisme als de visie die stelt dat de rechtvaardiging van een moreel oordeel afhankelijk is van een contingente standaard (een cultuur, een religie, een politieke opvatting, etc). De eerste stap om voor een dergelijke visie te argumenten bestaat inderdaad uit het bekritiseren van alternatieven (concreet: het bekritiseren van posities die een claim maken over de objectiviteit van moraal, zoals moreel realisten en Kantianen).
Maar een dergelijk negatief argument is niet voldoende. De moreel relativist ontkent namelijk niet alleen dat morele objectiviteit bestaat, maar stelt tegelijkertijd dat er gerechtvaardigde morele oordelen bestaan (specifiek: dat deze oordelen gerechtvaardigd zijn tov een contingente standaard). Een moreel relativist is geen skepticus over moraal en hij of zij zal dus een argument moeten geven voor de claim dat er gerechtvaardigde morele oordelen kunnen bestaan ondanks het feit dat ze niet objectief zijn. Ik zie niet hoe je deze positieve claim zou kunnen maken zonder een claim te maken over de ‘waarheid’ van moreel relativisme.
Sorry Sem, maar je maakt het jezelf (net als Fleur) veels te makkelijk. (En ik vrees dat veel recente discussies over relativisme eigenlijk niet instaat zijn relativisme serieus te nemen.) Zoals ik aangaf de relativist kan beweren dat gegeven de (lokaal gegeven) omstandigheden, haar theorie de enige werkbare/nuttige/bloeiende (enfin verzin het maar), enz. is. Dus die rechtvaardige oordelen worden gegeven in de context van die lokale standaarden–die standaarden kunnen lokale (mogelijke) optima zijn. (Ik moet trouwens zeggen: zoiets is volgens mij een gesimplificeerde versie van de positie van Aristoteles, en dus niet zomaar een verzinsel.) Dus, de mogelijkheidsvoorwaarden (of randvoorwaarden) van de lokale standaarden zijn wel objectief en dat is eigenlijk het enige wat nodig is..
Een andere manier dat een relativist mogelijk is, om morele perspectieven als Carnapianse linguistic frameworks te behandelen. Dan kun je ‘waar’ gewoon binnen die frameworks gebruiken zonder vrees over objectiviteit.
Ubrigens, is de discussie over relativisme door MacFarlane op een veel hoger niveau gebracht en wat ik hier allemaal zeg is vrij simplistisch in verhouding tot zijn werk (dat, geloof ik, nog niet over moreel relativisme gaat)–maar hij laat heel mooi zien dat men op verschillende manieren coherente relativist kan zijn.
Volgens mij gaat een groot deel van deze tekst niet zo zeer in op Wijnbergs tekst als wel een aanval op een vorm van relativisme die Wijnberg in ieder geval niet aan lijkt te hangen.
Wijnberg stelt namelijk nergens dat er geen waarheid is met betrekking tot het grote ‘probleem’, sociale wanorde, dat hij wil bespreken. Hij lijkt veel meer media aan te vallen die, in een kort tijdsbestek, nooit en te nimmer de problematiek in zijn geheel (of zelfs maar een benadering van het geheel) weten te bevatten. In een kort tijdsbestek, 6 minuten, probeert men in een artikel of op tv de ‘waarheid’ te tonen. Een waarheid die, aldus Wijnberg, veel genuanceerder ligt, veel omvattender, dan men in dat tijdsbestek kan tonen. Daarmee lijkt Wijnberg vooral de journalistiek te willen aanvallen, niet zozeer de vraag of er een waarheid bestaat met betrekking tot het probleem dat hij lijkt te erkennen en waar wel degelijk iets zinnigs, waars, over te zeggen valt. Echter niet puur en alleen vanuit één invalshoek. Let daarbij vooral op de eerste stelling mbt ‘social mess’, waar men stelt dat er geen ‘juiste’ kijk op het probleem is. Een ‘juistere’ blik kun je, volgens deze theorie, dan wel creëren door meerdere invalshoeken mee te nemen. Iets wat ook Nietzsche en met name denkers in die lijn zoals bijvoorbeeld José Ortega y Gasset mee te nemen. Volgens mij impliceert in dat geval perspectivisme niet direct relativisme. Sterker: ondoordachte meningen worden dan direct neergesabeld als onwaar, ook al is ‘de waarheid’ dan nog onbekend.
Ik weet niet of het wel zo zinvol is om inhoudelijk op het stuk van Fleur Jongepier in te gaan. Ik lees het hoofdzakelijk als een wat merkwaardige vorm van ‘Hineininterpretierung’. Lezers die geïnteresseerd zijn in de concrete discussiebijdrage van Rob Wijnberg aan het vluchtelingenvraagstuk verwijs ik naar het artikel ‘Gelukzoekers? gelukbrengers, zul je bedoelen’
Eric, dank voor je reactie. Interessant.
Over je eerste punt. Ik kan me vinden in Sem’s reactie. Meer in het algemeen: ik vind het argument van exclusie hier niet bijzonder plausibel, tenminste niet zo lang de relativist geen argumenten heeft gegeven waarom het alternatieve concepties van objectiviteit hopeloos zouden zijn. Het doel hier was vooral om het theoretische landschap te schetsen en dus juist te laten zien dat relativisme niet the only game in town is. Los van al dit bovenstaande vind ik dat nooit zo’n overtuigend argument voor een positie. Relativisme is dan een soort defaitisme. Maar gezien wat er op het spel staat (geldigheid van morele uitspraken) vind ik dat er op z’n minst wat harder nagedacht mag worden naar alternatieven.
Jouw punt ii, over dat het niet zo is dat ‘waar’ perspectiefloos gebruikt moet worden. Dat ben ik met je eens en daarin ben ik onvoldoende duidelijk in het stuk. Ik denk dat als je een (niet moreel-realistische) notie van objectiviteit zou hanteren, dit niet hoeft te betekenen dat perspectief verdwijnt. Er zou dan dus wel dergelijk een verschil bestaan tussen relativisme en perspectivisme. De taak zou dan zijn om relevant verschillende soorten perspectivisme uit elkaar te halen, contingente en universele. Maar dat moet voor een andere keer worden bewaard.
Je derde punt. Ik beweer dat een “relativist niettemin morele uitspraken doet, dan kan hij/zij hiervoor geen reden geven die door anderen geaccepteerd zouden moeten worden.” Volgens jou zou een ‘verstandige relativist’ op zoek gaan naar een gemeenschappelijk perspectief. Volgens mij is Wijnberg precies een verstandige relativist, zo begrepen. Het is volgens duidelijk dat hij uiteindelijk niet echt denkt dat Geert Wilders b.v. even gelijk heeft, en dat er b.v. zoiets als (gedeelde?) menselijke waardigheid bestaat. Mijn zorg, wat ik bespreek in het deel over vooruitgang, is: maar waar halen we dit idee van menselijkheid (oid) dan vandaan? Belangrijker, wat rechtvaardigt dit idee? Moeten heel veel mensen het eens zijn? Alle mensen? Als er zoiets is, wat Wijnberg e.a. lijken te suggereren, als ‘onze’ waarden, wie is dan de ons? In elk geval niet Geert Wilders. Dus wat zeggen we tegen (de niet onaanzienlijke) groep mensen die het niet met deze waarden van ‘ons’ eens zijn?
@ Niels Hagen: dank voor je reactie. Ik ben het niet met je oneens dat Wijnberg’s boodschap waarschijnlijk aan de journalist gericht is. (Misschien dat Wijnberg dat hier zelf maar het beste kan toelichten als hij deze discussie volgt.) Ik gebruik hem dan, misschien volgens jou onterecht, als stokpaardje, vooral omdat relativisme (in naïeve en gesofisticeerde vormen) als tamelijk respectabel wordt gezien. Wijnberg is een van de weinigen die met zijn filosofie-achtergrond, zijn denkkaders articuleert. Daarvoor enkel lof—aan het expliciteren van denkramen is een groot gebrek als je het mij vraagt. Gevaar is tegelijkertijd, omdat Wijnberg een prominente publicist en verantwoordelijk is voor veel van de filosofie in het publieke debat (hier moeten wij filosofen onze hand in eigen boezem steken—vandaar ook BNI), het idee rijst dat relativisme de enige optie is (zie Schliesser) ofwel een prima optie. En dat is gewoon niet zo, en dat verdiende vond ik een ander perspectief (pun intended).
Zoals ik al zei, Fleur, ik kan me wel in de geest van je stuk vinden. Ik beweer niet dat relativisme de enige mogelijke of zelfs de beste positie is. Ik beweer alleen dat het simpel beweren dat relativisme volstrekt onhoudbaar is net zo onverantwoordelijk is als het soort amateur-filosofie van Wijnberg. En hoewel ik weet dat moraal-filosofen de laatste tijd vaak denken dat relativisme volledig achterhaald is, is het duidelijk dat de recente ontwikkelen in semantiek en epistemologie (zie m.n. het werk van MacFarlane) iedereen dwingen om veel voorzichtiger te zijn.
Ik vind dat niet helemaal eerlijk. Aan het eind geef ik expliciet aan dat het als uitdaging bedoelt is. Dat is voor mij niet simpele retoriek — ik meen dat. Ik vind het leuk hier over te discussiëren, eigenlijk vooral op een iets laagdrempeliger platform zoals een blog. In zekere zin heb je gelijk dat mijn kritiek op relativisme hier te makkelijk is. Maar het is een blog, geen academisch artikel, en ik vind dat scherpe uitspraken daar, binnen redelijke grenzen, geoorloofd zijn. Ik vind dat geen amateur-filosofie, althans, niet als dat een negatieve connotatie heeft, wat je lijkt te suggereren.
Update: dat van die uitdaging stond in de draft versie van deze blogpost en is gesneuveld, dus dat klopt niet. Maar het uitdagende element van de blog (misschien blogposts in het algemeen) is denk ik duidelijk.
Fleur. Ik ben ook voor scherpe uitspraken op een blog en ik vind dit ook een mooi stuk. Maar ik ken geen overtuigende argumentatie dat relativisme incoherent is. (Ik geloof trouwens ook niet dat alle versies van scepticisme incoherent zijn, maar ik begrijp beter waarom dat vaker door filosofen beweerd wordt.)
Eric, dank voor de verheldering (ik zie trouwens niet direct in waarom ik me er te makkelijk van af zou maken als ik aangeef niet te begrijpen hoe een suggestie die jij maakt zou kunnen werken en ik inhoudelijk op jouw suggestie in ga).
Op basis van wat je schrijft kan ik nog niet direct zien hoe deze ‘oplossing’ werkt – hoe voorkomt dit een oneindige regressie van lokale standaarden en/of het veronderstellen van een fundamentele (lokale) standaard (of geef je dit laatste gewoon toe als je zegt: “de mogelijkheidsvoorwaarden (of randvoorwaarden) van de lokale standaarden zijn wel objectief”?)
Ik heb MacFarlane niet gelezen en dat ik ga ik zeker doen. Recente relativisten in de meta-ethiek verdedigen trouwens oftewel een heel ander soort moreel relativisme dan hier ter discussie staat (David Velleman’s boekje over relativisme) of hebben m.i. precies geen antwoord op de vraag die ik in mijn vorige reactie stelde (dit geldt m.i. bv voor Sharon Street’s werk, die overigens wel hele interessante dingen te zeggen heeft over waarom relativisme een minder ‘crazy’ positie is dan vaak wordt aangenomen)
Sem, zelfs als er een oneindige regressie van lokale standaarden is dan is de positie nog niet incoherent (het zou dan niet stabiel zijn, maar so what).
Je maakt het je veels te makkelijk door te doen alsof de positie de je verwerpt incoherent is zonder zelf met bewijs te komen dat dit zo is.
En ja, er is een manier van relativist zijn (inderdaad zeker niet de enige) die lokaal een fundamentele standaard veronderstelt. Daar is niks incoherents aan.
Ik heb trouwens je oorspronkelijke opmerking herlezen. En ik geloof dat het verduidelijkt als ik beweer dat de meta-ethische of semantische claims over een relativistisch systeem niet relativistisch gemaakt kan worden. (Dus meta-ethisch realisme, en normatief relativisme.)
Fleur,
1. Het tegenovergestelde van juist is fout.
1.1 “Fout” is een synoniem van “niet-juist”.
1.1.1 Juist kan nooit fout zijn omdat juist nooit niet-juist kan zijn.
1.1.2 Juist volgt als fout wordt afgewezen.
2. Het tegenovergestelde van goed is slecht.
2.1 “Slecht” is een synoniem van “niet-goed”.
2.1.1 Goed kan nooit slecht zijn omdat goed nooit niet-goed kan zijn.
2.1.2 Goed volgt als slecht wordt afgewezen.
3. Het tegenovergestelde van relativisme is absolutisme.
3.1 “Absolutisme” is een synoniem van “niet-relativisme”.
3.1.1 “Relativisme” kan nooit “absolutisme” zijn omdat “relativisme” nooit “niet-relativisme” kan zijn.
3.1.2 Relativisme volgt als absolutisme wordt afgewezen.
4. “Fundamentalisme” is zonder verdere kwalificaties precies hetzelfde als absolutisme*
* Mijn punt is niet dat hiertussen geen onderscheid gemaakt kan worden; mijn punt is dat Fleur (mag ik Fleur zeggen?) zichzelf niet als doel stelt om het onderscheid te verhelderen.