Door Sem de Maagt (Universitair docent Universiteit Utrecht)

Op 1 januari 2017 is de Britse filosoof Derek Parfit (1942) overleden. Parfit, die vooral heeft geschreven over persoonlijke identiteit en moraal, is één van de meest invloedrijke filosofen van de laatste halve eeuw. Parfit is de grootmeester van de filosofische gedachte-experimenten – soms informatief, soms komisch en soms totaal bizar. Het is droevig nieuws dat hij dood is.

Vind ik althans. Maar Parfit zelf dacht daar anders over.

In zijn bekende boek Reasons and Persons (1984) kwam Parfit op basis van zijn filosofische werk over persoonlijke identiteit tot de voor hemzelf ook verassende conclusie dat hij zijn onvermijdelijke dood helemaal niet zo erg vindt. Voordat hij begon na denken over persoonlijke identiteit zag Parfit op tegen zijn dood. Na het uiteenzetten van zijn nieuwe, revisionistische theorie over persoonlijke identiteit, dacht hij daar echter anders over. Nu hij, tenminste naar eigen zeggen, de ‘waarheid’ achterhaalde over persoonlijke identiteit, schreef hij: “my death seems to me less bad” (p. 251). Wat is deze ‘waarheid’ die Parfit tot conclusie deed komen dat zijn dood helemaal niet zo erg is?

Parfits Theorie van Persoonlijke Identiteit

Reasons and Persons gaat over de metafysische vraag over persoonlijke identiteit, dat wil zeggen, de vraag naar wat iemand dezelfde persoon maakt door de tijd heen. Wat maakt bijvoorbeeld dat de kleine Derek Parfit die in 1942 geboren werd in China dezelfde persoon is als de Derek Parfit die in 1984 Reasons and Persons publiceerde en die in 2011 zijn laatste, vuistdikke boek On What Matters de wereld in bracht?

Deze vraag klinkt wellicht in eerste instantie als een van de realiteit losgezongen filosofische hobbyhorse (en dat is het deels ook) maar tegelijkertijd heeft deze vraag duidelijke praktische dimensies. Denk bijvoorbeeld aan vragen rondom dementie en wisverklaringen: is de persoon die een wilsverklaring opstelt wel dezelfde persoon als de dementerende persoon? (Patrick Delaere schreef hier een proefschrift over dat helder laat zien waarom het vraagstuk van persoonlijke identiteit er praktisch  toe doet, en zie ook deze blogpost).

Parfit verdedigt een zogenaamde ‘psychologische’ of ‘Lockeaanse’ theorie over persoonlijke identiteit. Iemand is dezelfde persoon, zo stelt Parfit, als er bepaalde psychologische connecties blijven bestaan door de tijd heen. Bijvoorbeeld als je herinneringen hebt over wat je in het verleden hebt gedaan, maar ook door een continuïteit van karaktereigenschappen, overtuigingen, verlangens en intenties. Je kunt natuurlijk iets vergeten uit het verleden en je karakter kan door de tijd veranderen, maar dit maakt persoon volgens Parfit nog niet perse een ander persoon. Parfit stelt zich deze continuïteit namelijk voor als een ketting van ‘overlappende’ psychologische connecties: je herinnert je wellicht niet wat je deed toen je een kleuter was, maar je herinnert je wellicht wel wat je deed toen je 18 was, en je 18-jarige zelf had wel herinneringen van de kleutertijd.

Essentieel voor Parfits theorie is dat deze psychologische continuïteit gradueel is: er kunnen in meer of mindere mate psychologische connecties bestaan door de tijd heen. Parfit illustreert dit door middel van een gedachte-experiment. Stel, je wordt gevangengenomen door een kwaadaardige hersenchirurg die je karakter en je herinneringen vervangt door het karakter en de herinneringen van Napoleon door middel van het manipuleren van hersenen. De hersenchirurg heeft drie schakelaars klaargezet die dit mogelijk maken. Door slechts één van die schakelaars om te zetten, zou hij ervoor zorgen dat je een paar herinneringen van jezelf vergeet, en een aantal nieuwe herinneringen van Napoleon opdoet (je herinnert je plots de slag bij Waterloo) of dat een deel van je karaktereigenschappen vervangen worden door die van Napoleon (je krijgt plotseling aanvallen van grootheidswaanzin). In dit geval ben je volgens Parfit nog jezelf, alleen ben je wat herinneringen kwijt en heb je er wat nieuwe bijgekregen.

Echter, wanneer de hersenchirurg ervoor kiest om in één keer alle drie de schakelaars om te zetten, verlies je al je eigen herinneringen en karaktereigenschappen, en krijg je alle herinneringen en karaktereigenschappen van Napoleon. In dat geval, zo stelt Parfit, is het duidelijk dat je niet langer jezelf bent (ondanks dat je dus nog hetzelfde lichaam hebt). Kortom, jij bestaat in dat geval niet meer.

Parfit beschrijft bovenstaande scenario’s als een ‘spectrum’: aan het ene uiterste, wanneer de hersenchirurg slechts één schakelaar omzet, ben je gewoon jezelf. In het andere uiterste geval, wanneer alle drie de schakelaars om zijn gezet, ben je niet meer jezelf. Waar het Parfit nu met name om te doen is, zijn de gevallen in het midden van het spectrum. Stel dat de hersenchirurg twee schakelaars omzet. In dat geval heb je voor de helft je eigen herinneringen en karaktereigenschappen en voor de andere helft die van Napoleon. Dan is de vraag: houd jij in dat geval op te bestaan of niet? Met andere woorden, ben jij de persoon in het midden van het spectrum of is dat iemand anders? Het antwoord is volgens Parfit simpel maar heeft volgens hem tegelijkertijd radicale consequenties.

Het antwoord is namelijk simpelweg dat er geen antwoord is op deze vraag. De vraag ‘Ben ik er nog in het midden van het spectrum?’ noemt Parfit een ‘lege vraag’. Lege vragen zijn vragen waarop geen betekenisvol antwoord bestaat (zie ook deze blog). Wanneer we weten dat we in het midden van het spectrum voor de helft psychologisch continu zijn met onszelf, en voor de andere helft met iemand anders, weten we gewoon alles wat er te weten valt: er is geen verder feit over de persoon in kwestie. Of je het midden van het spectrum beschrijft als (1) een geval waarin jij er nog bent, of (2) er iemand anders in beeld is gekomen, zijn volgens Parfit niet meer dan twee verschillende beschrijvingen van één en dezelfde situatie.

Parfit noemt zijn theorie daarom ook wel een ‘onpersoonlijke’ theorie. Hoewel Parfit een boek schrijft over persoonlijke identiteit is het volgens hem uiteindelijk helemaal niet belangrijk of je dezelfde persoon bent door de tijd heen – dat is namelijk in sommige gevallen een lege vraag – maar enkel en alleen of er bepaalde psychologische connecties bestaan door de tijd heen. Persoonlijke identiteit doet er niet toe, het enige dat ertoe doet is psychologische continuïteit.

Parfits Dood

Wat heeft dit te maken met Parfits relatie tot zijn dood? Parfits idee is dit: als psychologische continuïteit hetgeen is dat belangrijk is, en niet identiteit, dan is zijn dood eigenlijk helemaal niet zo erg. Hoewel Parfit dan niet meer bestaat, bestaan er namelijk nog wel allerlei (indirecte) psychologische connecties met zijn leven. Parfit schrijft:

There will later be some memories about my life. And there may later be thoughts that are influenced by mine, or things done as the result of my advice. My death will break the more direct relations between my present experiences and future experiences, but it will not break various other relations (250-251).

Met andere woorden: Parfit leeft dan misschien niet verder, maar zijn gedachtes en ideeën leven wel degelijk verder. En dat is (het enige) dat er volgens Parfit toe doet.

Wat moeten we hiervan denken? Aan de ene kant sluiten Parfits opvattingen over de dood perfect aan op het vaak gehoorde idee dat iemand ‘voorleeft’ in onze herinneringen. Parfit geeft hiervoor een filosofische onderbouwing.

Tegelijkertijd wringt er iets. Ja, Parfit lijkt gelijk te hebben dat niet alles wat relevant is aan ons leven stopt met onze biologische dood. Dat lijkt een open deur. Maar Parfit gaat veel verder. Hij stelt dat persoonlijk identiteit, het feit dat jij doodgaat, helemaal niet belangrijk is, maar alleen in zoverre het wellicht een (negatieve) invloed heeft op de hoeveelheid psychologische connecties die er zijn met jouw leven. Dat lijkt ook de reden te zijn waarom Parfit niet zegt dat zijn dood hem koud laat, maar slechts dat hij tot de conclusie is gekomen dat zijn dood ‘less bad’ is dan hij in eerste instantie dacht. Hoewel persoonlijke identiteit (en daarmee zijn eigen dood) niet belangrijk is, lijkt  hij aan te nemen dat er na zijn dood minder psychologische connecties zullen zijn met zijn leven.

Hoewel dit voor de meeste mensen inderdaad op lijkt te gaan, kun je hier in het geval van Parfit je vraagtekens bij zetten. Er zijn door alle stukken die op dit moment over Parfit worden geschreven* wellicht meer herinneringen over zijn leven en werk dan ooit tevoren. Reasons and Persons zal de komende jaren misschien beter worden verkocht dan toen Parfit nog leefde. Ironisch genoeg zou je dus kunnen denken dat het vanuit het perspectief van zijn eigen theorie voor Parfit beter is dat hij dood is. Of in ieder geval op de middellange termijn. Dat lijkt een absurde conclusie.

Parfits revisionisme

Deze absurditeit is terug te leiden tot de manier waarop Parfit filosofie bedrijft. Parfit denkt dat je door middel van bizarre gedachte-experimenten (zoals het gedachte-experiment over Napoleon) toegang krijgt tot waarheden over persoonlijke identiteit die in het dagelijks leven voor ons verborgen blijven. Dat we opzien tegen de dood moeten we terzijde schuiven omdat zo’n gedachte-experiment zou laten zien dat psychologische continuïteit belangrijker is dan persoonlijke identiteit. Zelfs als we aannemen dat het gedachte-experiment dit inderdaad laat zien (wat ik overigens betwijfel), roept het de fundamentele methodologische vraag op waarom we meer vertrouwen in bizarre gedachte-experimenten zouden moeten hebben dan in onze common sense.

Parfit was niet ongevoelig voor het belang van deze vraag. In de inleiding van Reasons and Persons legt hij zijn filosofische kaarten op de volgende manier op tafel:

[Peter] Strawson describes two kinds of philosophy, descriptive, and revisionary. Descriptive philosophy gives reasons for what we instinctively assume, and explains and justifies the unchanging central core in our beliefs about ourselves, and the world we inhabit. I have great respect for descriptive philosophy. But, by temperament, I am a revisionist. […] I try to challenge what we assume. Philosophers should not only interpret our beliefs; when they are false, they should change them. (4)

Dat is natuurlijk geen argument voor zijn stijl van filosofie, dat wil zeggen, geen argument voor revisionisme op basis van gedachte-experimenten. Maar het is wel eerlijk en consequent. En alleen daarom is het al droevig dat Parfit dood is.


Deze blogpost is deels gebaseerd op hoofdstuk 1 van het boek ‘IK. Filosofie van het Zelf’ dat ik samen schreef met Fleur Jongepier en Leon de Bruin. ‘IK’ komt in maart uit bij Boom.
* voor een overzicht van stukken die de afgelopen weken over Parfit zijn verschenen zie http://dailynous.com/2017/01/02/derek-parfit-1942-2017/
Save
Save


Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Beste Sem,
    fijn stuk om te lezen. Verhelderend ook voor wat betreft het begrip ‘lege vraag’. Kleinigheid: de verwijzing naar Fleurs stuk in de 4e alinea werkt niet. De URL bevat een ‘)’ teveel.
    Groeten, Jeroen.

  2. Leuke en interessante blog, maar wat een rare vraag, die fundamenteel-methodologische, aan het eind. Als filosoof moet je natuurlijk meer vertrouwen hebben in bizarre gedachte-experimenten dan in common sense – dat is nu juist de quintessence van filosofie, anders kan je er wel mee ophouden, en je overleveren aan de common sense, de vanzelfsprekendheden van aangeleerde, veronderstelde identiteiten, het alledaags vermeende weten, en de waan van de tijdsgeest. Maar goed, ik begrijp dat er mensen zijn die menen dat wat Parfitt “descriptive philosophy” noemt, ook werkelijk als onderdeel van filosofie zien – in plaats van als managementtheorie, of sociale vaardigheidstraining ;-).
    Die term ‘bizar’ toegevoegd aan “gedachte-experiment” is trouwens een predicaat van de common sense – en niet van de filosofie..

    1. De vraag is wel wat je kan bereiken met enkel gedachtenexperimenten. Zoals ik het zie draait filosofie ook om het bevragen van praktijken en veronderstellingen die men in deze tijd en samenleving als vanzelfsprekend beschouwd. Gedachtenexperimenten kunnen daar mogelijk aan bijdragen, maar ‘common sense’ geheel wegschuiven als irrelevant voor filosofen lijkt me daarom niet heel verstandig. 🙂 (niet per se een kwestie van vertrouwen dus, maar wel van aandacht)

Comments are closed.