Door Gertrudis Van de Vijver (Hoogleraar Universiteit Gent)

Stel u voor dat we in een wereld leven die louter tweedimensionaal is. Hoe gaat dat? Hoe onderscheiden we de dingen? Hoe bewegen we ons zonder tegen van alles en nog wat aan te lopen en ons leven te riskeren?

Volgens Edwin Abbott’s Flatland (1884) moeten we de zaak wiskundig zien: de onderscheidingen moeten geometrisch duidelijk worden. Zo is een vrouw een lijn, het meest eenvoudige schepsel, maar niet ongevaarlijk want ze kan dodelijk scherp uit de hoek komen. Als laagste in rang, moet ze dan ook continu wiebelen met haar puntje om haar geaardheid duidelijk te maken. De middenklasse bestaat uit gelijkbenige driehoeken – zoals ook de soldaten, gelijkbenige scherpe driehoeken. Gentlemen en professionals zijn vierkanten of vijfhoeken; de adel begint vanaf de zeshoeken en de meest eerbare titel is die van polygoon.

Allemaal goed en wel, maar hoe weten we wat/wie we zijn? Hoe weten we dat we met een vrouw, een naald die zich achter een puntje verbergt, dan wel met een simpel puntje te maken hebben? Of nog, hoe weten we dat we met een driehoek te maken hebben wanneer we pal op de punt van de rechte hoek kijken, dan wel met een vierkant? We bewegen immers alleen in een vlak, met lokale obstakels zoals lijnen, punten, of hoeken. Wat zegt ons het meest nabije deel over het geheel?

Zo een universum tekent Abbott dus voor ons uit, haaks op een perspectief dat zich verheft en overschouwt, haaks op een Cartesiaans perspectief dat, wel ja, nog altijd het onze is. Een ode dus aan wie het aandurft echt anders te denken.

Dit is een aflevering uit de rubriek ‘Een Kleine Ode Aan’. In ongeveer 250 woorden looft een Nederlandse of Vlaamse auteur een al dan niet vergeten filosofisch pareltje.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend