Door Ignaas Devisch (Hoogleraar Universiteit Gent)
Als kind haatte ik lezen. Ik kon maar niet begrijpen waarom mensen een boek ter hand nemen terwijl er ondertussen heel wat andere zaken te beleven zijn. Toen was dat voor mij: voetballen op pleintjes, meisjes kussen en nog enkele andere stichtende activiteiten. Zoals kijken naar voetbal of naar films waarin jongens meisjes kussen.
Maar toen was er Elsschot. Verplichte literatuur was dat in het derde jaar secundair onderwijs. Met grote tegenzin begon ik aan Kaas (1933), een kleinood uit de Nederlandstalige literatuur. Vanaf de eerste pagina fascineerde het mij hoe Elsschot de beklagenswaardige Frans Laarmans in beeld brengt. De klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company in Antwerpen die zich laat verleiden om groothandelaar in Nederlandse kaas te worden. Laarmans werkt zich al snel in nesten en het hele verhaal draait rond zijn onvermogen om de bollen volvette Edammer aan de man te brengen en zich te gedragen naar de normen van de hogere kringen waarin hij stoemelings in verzeild is geraakt. De kaas raakte niet verkocht maar ik wel. En de trein was vertrokken.
Toen ik enkele jaren later naar goeie gewoonte samen met mijn grootvader op zondagmiddag naar het voetbal luisterde op Radio 1, maakte sportcoryfee en grandioze verteller Jan Wouters tijdens het verslag van een voetbalwedstrijd – het was Anderlecht tegen ik weet niet meer welke ploeg – even een omweg naar Kaas en sprak plots over Laarmans. Toen wist ik het helemaal: sport en boeken sluiten elkaar niet uit. Ik heb mijn liefde voor boeken evenveel aan Jan Wouters te danken als aan Willem Elsschot. Mijn ode is daarom aan hen beiden gericht. En ook aan mijn grootvader natuurlijk.
Dit is een aflevering uit de rubriek ‘Een Kleine Ode Aan’. In ongeveer 250 woorden looft een Nederlandse of Vlaamse auteur een al dan niet vergeten filosofisch pareltje.