Door Jeanne Peijnenburg (Hoogleraar Rijksuniversiteit Groningen)

Het verleden ligt vast, de toekomst is open, maar sommige dingen blijven hetzelfde. Althans, dat nemen we aan. Tot nu toe maakten lichamelijke oefeningen mijn spieren sterker, dus ik neem aan dat ze dat blijven doen. Iedere ochtend kwam de zon op, dus dat zal morgen ook wel gebeuren. 

Ons leven zou onmogelijk zijn zonder dit vertrouwen op stabiele regelmatigheden. Welke die regelmatigheden precies zijn is aan de wetenschap om uit te zoeken. Maar dat ze er zijn lijkt duidelijk. Zelfs de kwantummechanica, die zo veel van onze gewone aannames ondergraaft, kan niet  bestaan zonder het geloof dat reeds waargenomen waarschijnlijkheden ook in de toekomst zullen gelden.

De regelmatigheden waarop wij vertrouwen zijn geen analytische waarheden. Ze kunnen onwaar zijn. Het is mogelijk dat oefeningen onze spieren verslappen, dat morgen de zon niet opgaat, of dat, zoals is gebleken, een virusje plotseling de hele wereld platlegt. Hoe dan ons blinde vertrouwen te rechtvaardigen? In elk geval niet door te zeggen ‘In het verleden werd ons vertrouwen nooit beschaamd, dus in de toekomst zal dat ook niet gebeuren’. Zo’n antwoord veronderstelt immers wat moet worden bewezen.

In 1739 betoogde David Hume dat iedere poging tot rechtvaardiging uiteindelijk circulair is. Dit is het fenomenale inductie-probleem, dat het fundament onder de hele wetenschap dreigt weg te slaan. Als Hume gelijk heeft, dan verschilt het geloof waarop wetenschap is gebaseerd in niets van ieder ander geloof of bijgeloof. Kant, door Hume gewekt uit zijn gesluimer, probeerde het probleem op te lossen in zijn Kritik der reinen Vernuft (1781).

Rudolf Carnap, Hans Reichenbach en vele anderen beten en bijten hun tanden erop stuk. Vooralsnog blijft inductief redeneren echter, in de woorden van de Britse filosoof C. D. Broad, zowel “the glory of Science” als “the scandal of Philosophy”.

Verder lezen

De meeste filosofie-encyclopedieën bevatten wel een lemma ‘inductie’ of ‘inductief redeneren’. Een korte inleiding is ‘On induction’ door Bertrand Russell (hoofdstuk 6 van zijn The Problems of Philosophy uit 1912) of ‘Induction and the uniformity of nature’ door Colin Howson (hoofdstuk 28 uit A Companion to the Philosophy of Science onder redactie van W.H. Newton-Smith, Blackwell, 2000).

Geavanceerder en uitgebreider is ‘The Problem of Induction’ door Leah Henderson in The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Spring 2020 Edition), Edward N. Zalta (ed.), URL = <https://plato.stanford.edu/archives/spr2020/entries/induction-problem/>.

David Hume beschreef het inductie-probleem in The Treatise of Human Nature (1739) en later in An Enquiry Concerning Human Understanding (1748).

Terugkijkend op zijn Kritik schreef Kant in de ‘Vorrede’ van zijn Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik (1783): “Ik erken ronduit: het was de aansporing van David Hume die jaren geleden voor het eerst mijn dogmatische sluimer onderbrak en mijn onderzoek op het gebied van de speculatieve wijsbegeerte een totaal andere richting gaf.” (Ich gestehe frei: die Erinnerung des David Hume war eben dasjenige, was mir vor vielen Jahren zuerst den dogmatischen Schlummer unterbrach und meinen Untersuchungen im Felde der spekulativen Philosophie eine ganz andere Richtung gab.)

Carnap introduceerde zijn inductieve logica in zijn Logical Foundations of Probability uit 1950 en in The Continuum of Inductive Methods van 1952. Beide boeken zijn erg technisch. Hetzelfde geldt voor Reichenbachs geschriften over inductie.

Het citaat van Broad staat in The Philosophy of Francis Bacon (Cambridge University Press, 1926), de tekst van een lezing ter herinnering aan Bacons sterfdag in 1626.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Wetenschap is eerder een gereglementeerd proces dan een vaste uitkomst. De uitkomst ervan staat vast, tot er een nieuwe uitkomst is. Dat is inherent aan wetenschap.
    In die zin is wetenschap een ultieme poging tot het vinden de werkelijkheid, met als resultaat een vaak tijdelijke goed onderbouwde mening. De afspraak is dat we het daarmee kunnen doen, voor zo lang het duurt.
    Wetenschap is belangrijk, maar maak het niet tot de absolute waarheid. We kunnen daarnaast, zeker voor bepaalde gebieden zoals maatschappelijke vraagstukken, ook gewoon goed blijven nadenken, analyseren en goed interpreteren op basis van ervaring en een brede kennis. En het talent om dat goed en integer te kunnen en te beoordelen.

Comments are closed.