Door Eveline Groot (Erasmus Universiteit Rotterdam)
In mijn herinnering was mijn oma’s doodnormale rijtjeshuis kolossaal. Kamers vol hoekjes om te ontdekken: dozen, laatjes, deuren die openden en vol bleken te zitten met oude schatten. Het trappenhuis was als een museum: muren gevuld met blauw-witte borden, schilderijtjes van mijn tante, mijn ingelijste tekening met een gedicht over een kikker.
Er was een slaapkamer die ik mijn eigen mocht noemen. Al gaf, in retrospectief, mijn oma iedereen die daar sliep waarschijnlijk het gevoel dat die kamer speciaal voor hen was ingericht.
Ze woonde er alleen, het huis ademde haar, maar ze richtte het tegelijkertijd in voor bezoek – voor haar geliefde vriendinnen, broers, kinderen en kleinkinderen: potten vol karamel en salmiaktongen op het aanrecht; sigaretjes in een zilveren doosje; de koelkast gevuld met roomboter en Alkmaarse metworst; altijd verse bloemen.
Het was mijn thuis van huis, waar ik zomers alleen met haar doorbracht. Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik het tot in het kleinste detail voor me. Ik zou er nog steeds willen wonen.
Een vleugje Laura Ashley
Toen mijn oma overleed, wilde ik haar thuis voelen in mijn eigen slaapkamer en keukenkastjes. Ik voel me geborgen als ik ‘s ochtends naar haar oude vloerlamp kijk (die het overigens niet doet), en als ik haar soepservies vasthoud (dat ik overigens te broos vind om te gebruiken). Zoals ik haar ketting draag, probeer ik ook de geest van haar thuis te dragen.
Zoals mijn oma ooit van haar huis een thuis maakte, zo wilde ik ook mijn huis thuismaken. Niet alleen voor mijzelf, maar voor al haar (tijdelijke) bewoners.
Van een plek waar ik als student huisfeestjes gaf, werd mijn huis een thuis voor mijn gezin – een setting waarin, in mijn dromen althans, mijn oma’s thuis-esthetiek floreert. Met eigengemaakte decoraties, uitgestalde foto’s en ansichtkaarten van geliefden, een zachte velours bank, een babykamer met een vleugje Laura Ashley, en altijd verse bloemen.
Het slagen in het creëren van een passende thuis-esthetiek draagt bij aan een goede thuis-ethiek: het draagt bij aan het floreren van de bewoners, het draagt bij aan het goede leven.
Een passende thuis-esthetiek draagt bij aan een goede thuis-ethiek
Terwijl ik dit essay schrijf, kijk ik met een schuldgevoel naar de lege vaas op tafel. Geen bloemen, en vorige week ook al niet. Thuismaken is ogenschijnlijk eenvoudig, maar in de wervelwind van het dagelijkse bestaan blijkt thuismaken een hogere kunde te zijn.
Een thuis is als de prima ballerina. Al haar sprongen lijken vederlicht, maar achter haar stralende optredens schuilt jaren van intensieve training en competitie, doorzettingsvermogen en opofferingsgezindheid. De prima ballerina leidt een leven van bloed, zweet en blaren, zoals de gelijknamige reality-serie over het Nationale Ballet zo mooi toont. Welke offers vergt de kunst van het thuismaken? Wat zijn de kosten van het thuismaken eigenlijk?
Bloed, zweet en niet worden gezien
In het tweede deel van haar autobiografische trilogie, The Cost of Living, reflecteert auteur Deborah Levy op de pijn van het ontmantelen en deconstrueren van het thuis dat ze zelf heeft gecreëerd. Na haar scheiding moet zij zichzelf actief ‘onthemen’ van haar voormalige thuis, van ‘The Family Home’. Zij schrijft hierover:
“To strip the wallpaper off the fairy tale of The Family House in which the comfort and happiness of men and children have been the priority is to find behind it an unthanked, unloved, neglected, exhausted woman. It requires skill, time, dedication and empathy to create a home that everybody enjoys and functions well. Above all else, it is an act of immense generosity to be the architect of everyone else’s wellbeing.”
Het is een passage die mij diep ontroerde. Met een paar woorden illustreert Levy niet alleen wat de vereiste vaardigheden zijn voor succesvol thuismaken, ze verwoordt ook wat de psychische en emotionele kosten ervan zijn voor de maker.
Om met het eerste aspect te beginnen. De activiteiten van het decoreren, het huishouden en het zorg dragen voor een familie (drie belangrijke aspecten van het thuismaken) worden in onze maatschappij nauwelijks op waarde geschat.
Over het huishouden in economische zin wordt in de geschiedenis van de filosofie nog wel veelvuldig van gedachten gewisseld, bijvoorbeeld over de relatie tussen het runnen van het huishouden en de economie van de natiestaat. Daarentegen lees je amper filosofische theorieën over het belang van het kiezen van een goed kleurenpalet en wat dit betekent voor iemands woonervaring, of over een goede indeling van ruimtes in een huis waardoor de bewoners zich geborgen voelen en zich gesteund voelen om goed te functioneren in het dagelijkse bestaan.
Dit terwijl buiten de filosofie de theorieën over opruimen en inrichten welig tieren. Er is een grote behoefte aan handvatten om een succesvol thuis te creëren: lessen uit de Feng Shui, de populaire boeken en Netflix-serie van Marie Kondo, de aanbevelingen van Martha Stewart en de Libelle.
Er is een grote behoefte aan handvatten om een succesvol thuis te creëren
Waar het huismaken (het bedenken van ruimtes door een architect en het realiseren en materialiseren hiervan door de fysieke bouwers) een zekere status geniet, blijft de waardering voor het thuismaken onzichtbaar – zowel in emotionele als in financiële zin.
Dit brengt mij op het tweede aspect uit de passage van Levy: de generositeit en het empathische vermogen van de zwoegende vrouw die zelf niet wordt gezien en beloond. Levy toont in haar biografie deze pijnlijke paradox: de vrouw creëert een thuis voor anderen ten koste van haarzelf. Er is geen plek voor haar. Niet voor haar productiviteit en niet voor haar creativiteit.
Het is een mythe dat vrouwen in een post-feministisch tijdperk zijn beland – een mythe dat de mentale en fysieke lasten voor het zorgen voor een familie in het bijzonder, en de medemens en overige levende en niet-levende medebewoners in het algemeen, evenredig verdeeld zijn over de geslachten. In The Cost of Living volgen we de hoofdpersoon die het keurslijf van het traditionele familiebestaan ontvlucht en zoekt naar een nieuwe vorm van bestaan waarin ze haar creatieve zelf kan ontplooien.
Van Virginia Woolf leerden we al hoe essentieel het kan zijn een kamer, ruimte, voor jezelf te hebben. Een kleine honderd jaar geleden schreef zij A Room of One’s Own en haar essay heeft weinig aan actualiteit ingeboet. Zeker ten aanzien van haar pleidooi voor onafhankelijke financiële middelen voor de vrouw. Want het grootste probleem is misschien niet eens het gebrek aan een eigen ruimte.
A Room of One’s Own heeft weinig aan actualiteit ingeboet
Levy ontdekt dat haar nieuwe balkonnetje wonderwel voor haar denken kan werken en dat ze ook aardig schrijft in een klein bedompt tuinhuisje dat onder de spinraggen zit. De huiselijke omgeving kan zelfs inspireren om te schrijven. Neem bijvoorbeeld Mary Midgley, die wild gefascineerd door de relatie tussen mensen en dieren, haar eigen zonen en hun dierlijke gedragingen nauwgezet bestudeerde en deze observaties kon gebruiken voor haar baanbrekende boek Beast and Man.
Een groter probleem is wat tegenwoordig als werk wordt beschouwd en gewaardeerd. Het is een streven en geen gegeven om de thuis-esthetiek van mijn oma te evenaren. Een oneindig proces. Als ik het goed wil doen, heb ik er een halve dagtaak aan; een parttimebaan naast mijn al bestaande baan. Maar: huismaken is ‘werk’ en thuismaken is dit niet. En iedereen die thuismaakt, wordt hierdoor ondergewaardeerd.
Bloed, zweet en onbetaald werk
Het feministische discours kent een uitgebreide kritiek op de scheiding tussen verschillende vormen van werk en de toegekende waarderingen aan deze verschillende vormen. Het onderwerp is ook in Nederland actueel, maar richt zich voornamelijk op de inkomensongelijkheid tussen de geslachten. Anja Meulenbelt verwoordde onlangs de eenzijdigheid van dit perspectief in haar bespreking in De Nederlandse Boekengids van recent uitgekomen publicaties, waaronder Liesbeth Staats’ Waarom vrouwen minder werken dan mannen (en dat ook jouw probleem is) en Sophie van Gools Waarom vrouwen minder verdienen en wat we eraan kunnen doen.
Vanuit een intersectionele benadering, en met name een socialistisch perspectief, beschrijft Meulenbelt dat we radicaal anders moeten nadenken over wat wij als werk beschouwen in onze maatschappij. Werk is niet synoniem aan betaald werk. Werk is ook al het onzichtbare zorgwerk: taken die vrouwen alleen naast een fulltimebaan kunnen uitvoeren als ze hiervoor andere vrouwen inhuren, bijvoorbeeld om de badkamer te poetsen, of de kinderen van school te halen. Ik schrijf hier vrouwen, want dit type werk komt in de praktijk voornamelijk op vrouwenschouders terecht.
Werk is ook al het onzichtbare zorgwerk
Dit lijkt vooruitgang, maar deze is paradoxaal, aldus Meulenbelt. In de jaren 50 had je geen keuze: óf je ambieerde een (traditioneel) gezinsleven, óf een carrière buitenshuis. In allebei de gevallen werkte je: ofwel onbetaald thuis waardoor de man in staat werd gesteld al zijn tijd aan de betaalde baan te besteden, ofwel je was ongehuwd en verantwoordelijk voor je eigen inkomen.
Zeventig jaar later hebben vrouwen meer keuzevrijheden verworven, maar zijn we ook in een schrijnende nieuwe situatie beland: alléén het werk buiten de deur wordt financieel gewaardeerd. Werkzaamheden die voorheen onbezoldigd door vrouwen binnenshuis werden uitgevoerd, blijven dat grotendeels. Sectoren die zich bezighouden met ‘vrouwenwerk’ (de zorg, de opvoeding en ontwikkeling van kinderen, de schoonmaak) worden ondergewaardeerd.
‘Vrouwenwerk’ wordt ondergewaardeerd
De ongelijkwaardige last; die ligt bij de vrouw. In de hedendaagse situatie moet de vrouw alle werkzaamheden synchroon uitvoeren, en omdat dit niet kan, buit zij (en mannen die dit werk uitbesteden overigens ook, het is immers een maatschappelijk probleem) onbewust andere vrouwen uit door hen werktaken over te laten nemen. Onzichtbaar werk, door onzichtbare uitvoerders, ondergewaardeerd en onderbetaald. Terwijl de recente gezondheidspandemie heeft onthuld hoe essentieel deze sectoren zijn. Hoe cruciaal voor het functioneren van onze maatschappij en haar burgers.
In NRC’s Spitsuur stond onlangs een portret van een gezin met vier kinderen: “Ondernemer […] en arts […] hebben de handen vol aan hun werk. Maar hun vier kinderen, tussen de vijf en twaalf jaar oud, vragen ook veel aandacht. De Filipijnse au pair vangt al tien jaar veel op in het huishouden.” De au pair, de cruciale spil in het gezin, ontbrak op de familiefoto.
Nu weten we natuurlijk niet of de desbetreffende vrouw voldoende financieel wordt gecompenseerd voor haar essentiële werk, maar haar afwezigheid toont de onzichtbaarheid en onderwaardering. En door het gebrek aan goede wetgeving rondom de positie van au pairs en de handhaving hierop, zijn zij moderne slaven in onze samenleving geworden.
Een feministisch pleidooi voor thuismaken
In de context van educatie betoogt de 18e-eeuwse Britse filosoof Mary Wollstonecraft dat vrouwen recht zouden moeten hebben op educatie omdat dit bijdraagt aan de algehele vooruitgang van de maatschappij. Als vrouwen niet de juiste ontwikkeling doormaken, hoe kunnen zij dan hun kinderen op de juiste manier laten opgroeien tot ontwikkelde, verlichte burgers? Het privébelang van goede educatie draagt bij aan het publieksbelang van goed burgerschap.
In Nederland is 25% van de inwoners laaggeletterd. Velen kunnen Wollstonecrafts tekst niet lezen of de meeste zinnen niet begrijpen. Dit probleem begint thuis. Als de zorg voor de ontwikkeling van kinderen, de zorg voor opvoeding en educatie, de zorg voor het algehele welzijn van een nieuwe generatie, blijft leunen op overbelaste vrouwen en onderbetaalde werknemers, miskennen we het belang van goed thuismaken.
Het probleem van laaggeletterdheid begint thuis
Want in het verlengde van Wollstonecrafts pleidooi voor educatie voor vrouwen, is het maken van een thuis niet alleen van privébelang maar ook van publieksbelang. Het draagt bij aan een goede inbedding van de jongste burgers in onze maatschappij. Het zorgt ervoor dat zij een plek hebben waar ze toe behoren. Het biedt enerzijds een toevluchtsoord en anderzijds een plek die hen draagt: waar ze kunnen opladen, tot zichzelf kunnen komen, mogen zijn – en daardoor steun vinden. Een plek die ook speciaal voor hen is ingericht en waar ze kunnen floreren. Of als we het in psychologische termen willen vatten: het draagt bij aan gezonde hechting, persoonlijke ontwikkeling en weerbaarheid.
Het mag frivool lijken: een vrolijk, opgeruimd huis, waar de spullen die een rol spelen in het leven van de bewoners een vaste plek hebben. Dat dient als een veilige schulp, zoals mijn oma’s thuis dit voor mij was. Maar thuismaken is allesbehalve lichtzinnig of oppervlakkig. Het is essentieel. Zonder een goed thuis staat het individu in deze maatschappij op grote achterstand. Zonder gewaardeerde thuismakers doen we onze samenleving als geheel tekort.
Eveline Groot is Promovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Haar essay verscheen eerder in Twijfel, het tijdschrift van de Erasmus School of Philosophy. Het stilleven op de afbeelding is gemaakt door de auteur tijdens een workshop van Louise te Poele.
Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie. |