Door Laura Govers (Radboud Universiteit Nijmegen)

“Not all heroes wear capes.” Klopt, sommige hebben een vacht, vier poten of veren. Een hond redt een andere hond door deze na een aanrijding van de snelweg af te slepen. Een kat redt een peuter die wordt aangevallen door een hond. In een experiment is een resusaapje bereid om zichzelf uit te hongeren door 12 dagen lang geen eten aan te nemen omdat hij leert dat een soortgenoot een pijnlijke elektrische schok krijgt wanneer hij eten aanneemt. Een gorilla tilt het lichaam op van een jongen die in zijn verblijf is gevallen en draagt hem naar de poort om hem aan de verzorger over te dragen.

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

Kortom, dieren kunnen goede dingen doen. En toch zijn we geneigd om te denken dat de hond, de kat, het resusaapje en de gorilla instinctief handelen en daarmee helemaal niet goed of slecht handelen. Dieren hebben in tegenstelling tot mensen geen echte moraliteit, zo is de gedachte. Maar is dat verschil tussen mensen en dieren wel echt zo groot?

Zonder reflectie geen moreel besef?

Volgens de filosoof Immanuel Kant vereist moreel gedrag controle over je handelingen. Die controle hebben wij mensen, in tegenstelling tot dieren, omdat we kunnen reflecteren op onze handelingen. Na een succesvolle jacht op een ree vraagt de wolf zich niet af of hij de ree slecht heeft behandeld. Niet vreemd, want het is natuurlijk niet handig voor een roofdier om je druk te maken over het welzijn van je prooi. Een wolf is dan ook amoreel volgens Kant: het dier heeft geen enkel besef van goed en kwaad. En daarmee was de kous af.

Wij mensen hebben onszelf opgehemeld

We ervaren vandaag de dag nog steeds de naweeën van dit hardnekkige onderscheid. De moedige, liefdadige of juist kwaadaardige acties van dieren worden al snel afgedaan als uitingen van instincten, waarbij het dier geen besef heeft van goed en kwaad. Dit terwijl aan dezelfde handelingen bij mensen vaak wel moraliteit wordt toegekend. Waarom doen we dat en is dat wel eerlijk?

Morele motieven

Met ons verfijnde bewustzijn kunnen we als mensen onze daden direct onder ogen zien en kunnen we beoordelen of ze wenselijk zijn of niet. Zo kunnen we onszelf dwingen om dat ongezonde gebakje soms toch te laten liggen in de winkel, hoewel het er toch wel erg aantrekkelijk uitziet. En zo kunnen we bepaalde neigingen onderdrukken of juist aanmoedigen als we dat willen.

Dieren zijn niet zulke piekeraars als wij. Hoewel sociale normen ook een belangrijke rol spelen bij veel diersoorten, reflecteren ze niet zo uitbundig als mensen. Volgens filosoof Christine Korsgaard gaan dieren de motieven van hun eigen daden niet na. Ze kunnen weliswaar de complexe normen van hun samenlevingen in acht nemen – en overtreden als ze dat net even beter uitkomt. Maar wat ze niet doen is nadenken over waarom ze doen wat ze doen. Daarmee hebben ze niet de soort van zelfsturing die nodig is om moreel te kunnen handelen.

Om deze reden maakt filosoof Mark Rowlands een onderscheid tussen ‘morele patiënten’ en ‘morele agenten’. Morele patiënten kunnen goed en kwaad ondergaan, terwijl morele agenten in staat zijn hun eigen morele motieven te begrijpen en hun handelingen daarop aan te passen. Volgens Korsgaard bestaat er geen enkel bewijs dat dieren dit laatste kunnen en dus ook niet dat ze echt moreel kunnen handelen.

Hier zit echter het probleem: bij mensen is dit bewijs er evenmin. Althans, niet in de mate waarin dat we zelf graag geloven. Verschillende experimenten, waaronder een experiment van Schnall en collega’s, laten zien dat morele oordelen van mensen vaak niet gebaseerd zijn op bewuste en rationele argumenten, maar op gevoelens, emoties en andere onderbuikgevoelens.

We moeten het zwart-witdenken over dieren en mensen terzijde schuiven

Daar komt bij dat we als mensen ook nog eens opmerkelijk slecht zijn in het achterhalen van onze eigen motieven, zoals psychologische onderzoeken keer op keer hebben aangetoond. We bedenken achteraf redenen voor onze handelingen die vaak helemaal niet de werkelijke aanzet voor deze handelingen waren, zoals psycholoog Dan Ariely laat zien.

Als het bewustzijn van onze eigen motieven helemaal niet zo’n grote rol speelt in de morele oordelen van mensen, waarom zouden we die voorwaarde dan wel moeten stellen aan dieren? Het lijkt erop dat Korsgaards argument er alleen maar toe leidt dat wij mensen zelf door de mand vallen.

Moeten we dan concluderen dat wij onszelf hebben opgehemeld en stiekem toch niet zo moreel bekwaam zijn als we onszelf doen geloven?

Moreel handelen zonder te reflecteren

Hoewel we niet direct kunnen concluderen dat dieren morele wezens zijn, geeft het genoemde empirische bewijs op zijn minst aanzet om onze opvatting van moraliteit te heroverwegen. Wellicht is het een goed moment om ook hier het zwart-witdenken over dieren en mensen terzijde te schuiven en te kijken naar wat we wél gemeen hebben.

Zo kunnen we ons bijvoorbeeld richten op andere manieren om goede handelingen te onderscheiden van slechte. In het dagelijkse leven krijgen we immers constant feedback van onze omgeving en deze feedback helpt ons om verstandigere keuzes te maken. Steken we onze hand in het vuur, dan worden we onmiddellijk gestraft door de brandende pijn en trekken we hem onmiddellijk terug, nog voordat we beseffen wat er zojuist gebeurde.

Zijn onze morele handelingen eigenlijk wel gemotiveerd door onze opvattingen over wat goed is?

Over zulke levenslessen denken we niet zo uitgebreid na, maar toch beïnvloeden ze ons toekomstige handelen wel degelijk. En ze gaan verder dan alleen onze reflexen. Angst, stress, jaloezie, ons vermogen om emoties af te lezen bij anderen en nog veel meer lichamelijke processen zorgen ervoor dat we in de toekomst bepaalde situaties vermijden of juist opzoeken.

Ze zijn daarmee van grote waarde. Vaak zijn ze er om onszelf te beschermen, maar soms ook de ander. Zulke processen vormen onze ‘onderbuikgevoelens’ die belangrijk zijn voor onze morele oordelen. En deze emoties, evenals het vermogen om ze af te lezen bij groepsgenoten, zijn aangetoond bij verschillende sociale gemeenschappen van dieren, onder andere door de bioloog Frans de Waal.

Men kan zich blijven afvragen of het hier wel echt om moreel besef gaat. Het dier handelt immers niet vanuit het idee om goed te doen, vanuit een moreel principe. Maar dan kunnen we wederom naar onszelf wijzen. Zijn onze morele handelingen eigenlijk wel gemotiveerd door onze opvattingen over wat goed is? Of handelen we toch stiekem vaak op een bepaalde wijze omdat het belonend werkt, omdat het ons een goed gevoel geeft, of misschien juist omdat we ergens bang voor zijn?

Waarom zou een emotionele betrokkenheid op de mentale of fysieke gesteldheid van een ander geen moreel motief zijn? Wanneer we aan zulke emoties gehoor aan geven, kan dat wellicht al voldoende zijn om te kunnen spreken van morele of immorele handelingen.

Neem bijvoorbeeld Nasty Nick, een baviaan die zijn naam te danken heeft aan zijn pestgedrag naar anderen in zijn groep. Bioloog Robert Sapolsky beschrijft zijn gedrag als volgt:

Op een gedenkwaardige dag maakte hij bezwaar tegen iets wat die arme, nerveuze Ruth had gedaan en achtervolgde haar een boom in. […] Ruth springt naar een veilige kant. Nick klimt prompt op een sterkere, dikkere tak recht boven haar. En plast vervolgens op haar hoofd.

Wat moeten we nu vinden van deze pestkop?

Laura Govers is masterstudent aan de Radboud Universiteit Nijmegen.


Verder lezen

Ariely, D. (2009). Predictably irrational: The hidden forces that shape our decisions. New York: Harper Collins.

Ariely, D. (2012). The (honest) truth about dishonesty: How we lie to everyone—especially ourselves. New York: Harper Collins.

De Waal, F. (2014). Evolved Morality: The Biology and Philosophy of Human Conscience. Leiden, Nederland: Brill.

Korsgaard, Christine M. (2006) “Morality and the Distinctiveness of Human Action”. Primates and Philosophers: How Morality Evolved. Princeton: Princeton University Press, 98–119.

Rowlands, Mark (2012). Can Animals Be Moral? New York, Verenigde Staten: Oxford University Press.

Sapolsky, R.M., 2002. A Primate’s Memoir. New York, Verenigde Staten: Touchstone Books.

Schnall S, Haidt J, Clore GL, Jordan AH (2008). “Disgust as embodied moral judgment”. Personality and Social Psychology Bulletin. 34(8): 1096–1109.


Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend