Door Romy Eskens (Universiteit Utrecht)

Verschillende landen, waaronder Nederland, leveren militaire steun aan Oekraïne, van materieel zoals gevechtsvliegtuigen en wapens tot het verzorgen van militaire trainingen en forensische opsporing. Aan die steun hangt een flink prijskaartje. Op 15 januari 2023 hadden de Verenigde Staten al 46,6 miljard dollar aan steun uitgegeven. Voor Nederland stond de teller op 24 mei 2023 op 1,6 miljard euro.

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

Ondanks het hoge prijskaartje is er veel draagvlak voor de steun, ook in Nederland. De bevolking en politiek lijken het eens te zijn dat we een morele verplichting hebben om Oekraïners te helpen en dat we als land bereid moeten zijn om hier aanzienlijke offers voor te brengen. Zoals minister Ollongren het onlangs verwoordde in een Kamerdebat: “Het steunen van Oekraïne is onze plicht en is helemaal conform het VN-Handvest, waarin staat dat […] zij het recht hebben om zichzelf te verdedigen. Het feit is dat, als wij Oekraïne niet meer steunen, ze dit niet kunnen volhouden.”

Zo bezien rechtvaardigen politici de militaire steun als voorbeeld van wat filosofen humanitaire plichten noemen. Dit zijn plichten om te helpen, die we hebben als internationale gemeenschap tegenover mensen die in extreme nood verkeren en van die gemeenschap afhankelijk zijn voor hulp. Het is duidelijk dat de Oekraïners aan deze omschrijving voldoen.

Oekraïners zijn niet de enigen die in extreme nood verkeren

Maar zij zijn lang niet de enigen. Eind 2021 waren er naar schatting 89,3 miljoen mensen ontheemd als gevolg van oorlog, vervolging, of ander geweld, en nog eens 1,2 miljard mensen leefden in 2022 in omstandigheden van extreme armoede. Daarnaast zijn er talloze mensen die niet ontheemd zijn maar wel de gevolgen van oorlog of ander conflict ondervinden, of die onderdrukt worden op basis van hun sekse, gender, seksuele oriëntatie, etniciteit, of religie.

Net als Oekraïners verkeren veel van deze mensen in extreme nood en zijn ze van de internationale gemeenschap afhankelijk voor hulp. En net als tegenover Oekraïners hebben we een humanitaire plicht tegenover deze mensen om hen te helpen. Maar is het dan wel acceptabel om zoveel geld uit te geven aan militaire steun voor Oekraïne, vergeleken met andere vormen van humanitaire hulp?

Minder schade

Met andere vormen van humanitaire hulp, zoals armoedebestrijding of noodhulp voor vluchtelingen, kunnen veel meer mensen geholpen worden voor veel minder geld. Bovendien richten deze andere vormen minder schade aan dan militaire steun. Ze riskeren geen bijdrage aan onnodig of buitensporig oorlogsgeweld, en hebben ook niet de schadelijke neveneffecten die militaire steun wel heeft, zoals de uitstoot van grote hoeveelheden CO2, of de onopzettelijke stimulatie van illegale wapenhandel.

Kort samengevat: het geld dat nu naar militaire steun gaat, had in plaats daarvan naar meer kosteneffectieve en minder schadelijke vormen van humanitaire hulp kunnen gaan. Daarom dringt zich de morele vraag op of de militaire steun voor Oekraïne wel gerechtvaardigd is.

Er zijn alternatieve manieren om humanitaire plichten te vervullen die goedkoper, effectiever en minder schadelijk zijn

Deze vraag is niet alleen relevant voor mensen die geloven dat de morele juistheid van handelen volledig wordt bepaald door de gevolgen (een opvatting die filosofen consequentialisme noemen). Ook als je dat niet gelooft, zijn bovengenoemde punten moreel gezien van belang. Zoals Kieran Oberman laat zien in zijn paper over humanitaire militaire interventie hebben die punten namelijk implicaties voor twee principes uit de just war theory, de stroming binnen de moraalfilosofie die zich bezighoudt met de vraag wanneer en voor welk doeleinde oorlogsvoering gerechtvaardigd is.

Het eerste principe betreft proportionaliteit. Dit vereist dat het verwachte leed dat een oorlogshandeling zal aanrichten niet onevenredig is aan het leed dat ermee voorkomen wordt. Het tweede principe is het principe van noodzaak. Dit vereist dat er geen minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn om hetzelfde doel te behalen. In andere woorden, de oorlog is het laatste redmiddel.

Oberman betoogt dat humanitaire militaire interventies vaak beide principes schenden, omdat er alternatieve manieren zijn om humanitaire plichten te vervullen die goedkoper, effectiever, en minder schadelijk zijn. De alternatieve kosten—het leed dat nu niet voorkomen wordt maar met het oorlogsgeld voorkomen had kunnen worden—maken de interventies disproportioneel. Het feit dat er alternatieven zijn die hetzelfde doel—het helpen van mensen die in nood verkeren en van de internationale gemeenschap afhankelijk zijn voor hulp—op een minder schadelijke manier bereiken, maakt ze onnodig.

Dezelfde argumenten zijn van toepassing op het leveren van militaire steun, zolang we dit begrijpen als vervulling van humanitaire plicht.

Onrecht

Je zou kunnen denken dat er morele verschillen zijn tussen militaire steun aan Oekraïne en andere humanitaire activiteiten die de focus op militaire steun rechtvaardigen. Wellicht is er een verschil tussen onrecht en ongeluk, of een verschil in wat er naast het redden van mensenlevens verder nog op het spel staat. Als we hier dieper op ingaan zien we al snel dat dit geen wezenlijke verschillen zijn.

Is het te rechtvaardigen dat we grote aantallen mensen laten sterven die we met weinig middelen zouden kunnen redden?

Oekraïners zijn overduidelijk het slachtoffer van onrecht. Maar dit is niet anders voor slachtoffers van conflict en geweld in andere delen van de wereld of mensen die onderdrukt worden in het eigen land. En ook armoede is een onrecht. Het komt voort uit historische onrechtvaardigheden zoals kolonialisme en imperialisme, oneerlijke economische structuren tussen en binnen landen, en politieke corruptie en nalatigheid.

Hoewel het klopt dat er in Oekraïne meer op het spel staat dan ‘slechts’ het redden van mensenlevens (zoals politieke zelfbeschikking en territoriale integriteit) is dit voor veel andere mensen die in nood verkeren ook het geval. Veel humanitaire projecten zijn bedoeld om autonomie te bevorderen, of politieke en sociale rechten te verwezenlijken.

En zelfs als er wel een relevant verschil bestond, dan nog is niet duidelijk dat de ‘extra’s’ die voor Oekraïners op het spel staan het zouden kunnen rechtvaardigen om grote aantallen mensen te laten sterven die we met weinig middelen kunnen redden.

Partijdigheid

De enige moreel relevante verschillen die er zijn dwingen ons tegelijkertijd om de framing van de militaire steun als humanitaire plicht op te geven.

Ten eerste zou je kunnen stellen dat het prioriteren van Oekraïners vergeleken met andere hulpbehoevenden gerechtvaardigd is op basis van toegestane partijdigheid. Het is een breed gedragen idee in de ethiek dat we partijdig mogen zijn naar degenen die ‘dichter bij ons staan’ dan anderen. Als je bijvoorbeeld moet kiezen tussen het redden van een vriend of het redden van iemand die je niet kent (je kunt ze niet allebei redden), dan mag je je vriend redden in plaats van die andere persoon.

We zijn het verplicht aan de mensen die we nu verkiezen niet te helpen om deze discussie te voeren

Oekraïners zijn geografisch dichter bij ons dan veel andere hulpbehoevenden, en ook cultureel en politiek gezien zijn er nauwere banden. Maar dit zou wel tot een heel andere rechtvaardiging leiden dan de humanitaire rechtvaardiging die nu dominant lijkt.

Daarnaast is het idee dat niet alleen individuen maar ook staten moreel partijdig mogen zijn controversieel, en iets wat veel uitvoeriger overdacht en bediscussieerd zou moeten worden in het publieke debat. We zijn het verplicht om die discussie te voeren, zeker aan de mensen die we nu verkiezen niet te helpen, door het geld in plaats daarvan aan militaire steun uit te geven.

Onszelf verdedigen

Een tweede mogelijk verschil is dat we in het militair steunen van Oekraïne niet alleen de Oekraïners helpen zichzelf te verdedigen, maar ook onszelf. De onderliggende gedachte kan hier zijn dat de Russische invasie van Oekraïne tegelijkertijd ook een symbolische invasie is van Nederland en de rest van Europa, en dat we ons daartegen mogen verdedigen, of dat een zegevierende Poetin in de toekomst een directe militaire bedreiging voor het eigen land zou kunnen vormen.

Maar als dit de werkelijke rechtvaardiging is voor de militaire steun, dan heeft dit niet veel meer te maken met humanitaire plichten. Bovendien zou het verregaande morele implicaties hebben voor onze eigen plaats in de oorlog, omdat militaire steun dan begrepen moet worden als een zelf-verdedigende oorlogshandeling, in plaats van een hulpactie.

Hoe we de militaire steun aan Oekraïne ook rechtvaardigen—als humanitaire plicht, partijdige morele aandacht, of zelfverdediging—ieder van deze opties draagt complexe morele vraagstukken met zich mee die we omwille van onszelf, en omwille van al die personen die we verkiezen niet te helpen, voldoende aandacht moeten geven in onze debatten.

Romy Eskens is universitair docent aan het Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht.


Verder lezen

Kieran Oberman, ‘War and Poverty’. Philosophical Studies 176 (2019): 197–217.


Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend