Door Rutger Claassen (Hoogleraar Universiteit Utrecht)

Afgelopen donderdag schreef Marcel van Dam na 24 jaar onafgebroken dienst zijn laatste column voor de Volkskrant. Hij vertelt daarin over het wekelijkse diner met zijn vrienden, en hoe zij daar de wereldproblemen bespraken. De laatste alinea luidde:

Ik vertelde mijn vrienden dat ik als gevolg van de collectief gekozen race to the bottom en de aanpak van het klimaatprobleem het geloof in de vooruitgang was kwijtgeraakt. Zij konden zich wel vinden in de veronderstelling dat bij ons, en wellicht in het hele Westen, de mensheid tussen ongeveer 1960 en 1980 zijn beste tijd weleens gehad zou kunnen hebben. (lees hier de hele column)

We hebben onze beste tijd gehad. De rek is uit de vooruitgang. Het zijn passende slotwoorden voor de steeds pessimistischer geworden Marcel van Dam. Maar heeft hij gelijk? In ieder geval denk ik de laatste tijd steeds vaker dat we een ‘probleem van de vooruitgang’ hebben. Ik heb geen idee van de oplossing, maar ik denk dat het belangrijk is eerst het probleem helder te krijgen; ja, helder te krijgen óf dit überhaupt een probleem is. In deze blog wil ik een eerste poging doen. Ik zie uit naar reacties die mij – en ons allemaal – verder helpen!

Het algemene idee is goed verwoord door Van Dam. Wij hebben ons geloof in vooruitgang verloren, en daarmee is een diffuus soort onbehagen over onze samenleving gekomen, dat als een gezwel aan ons knaagt. Er was een tijd dat die vooruitgang vanzelfsprekend was. Dat werd vaak uitgedrukt met de frase dat ‘onze kinderen het beter zullen hebben dan wijzelf.’ Dit geloof is op de een of andere manier verloren gegaan. We modderen voort op de ingeslagen weg, maar zonder de bezieling die daar ooit deel van uitmaakte. Het grootste slachtoffer hiervan is de politiek: deze is verworden tot probleemmanagement, een krampachtig reageren op bedreigingen (van klimaatverandering tot immigratie) in plaats van zelfverzekerd sturen op weg naar een betere wereld.

Dat zijn de contouren van hoe het probleem vaak wordt beschreven. Laten we proberen het preciezer te maken. Mijn doel is: een ontleding van het vooruitgangspessimisme van Van Dam en vele anderen – en soms ook van mijzelf in bepaalde gemoedstoestanden. Mijn voorlopige diagnose is: het ‘probleem van de vooruitgang’ ontstaat alleen als we alle vijf de volgende stellingen accepteren:

Stelling (1) Wij hadden een idee van vooruitgang: groei van welvaart.

Met ‘wij’ bedoel ik hier het Westen; ik denk niet dat iets van wat ik hier zeg alleen karakteristiek is voor Nederland. Het Westerse vooruitgangsgeloof kan natuurlijk op verschillende manieren beschreven worden. Sinds de Verlichting heerst het idee dat mensen dankzij hun redelijke vermogens de samenleving stelselmatig kunnen verbeteren en zo een menswaardig bestaan voor iedereen kunnen bewerkstelligen. Daarbinnen zijn vele ingrediënten: opkomst van wetenschap en technologie, beheersing van de gevaren van de natuur, een humanere behandeling van gevangenen, een democratisch staatsbestel etc. etc. Alle pogingen van filosofen ten spijt om het centrale doel van de Moderne tijd te karakteriseren in verheven termen (menselijke vrijheid, humaniteit of compassie), denk ik dat het in de praktijk dominante element van deze ontwikkeling de welvaartsgroei is geweest. Wij geloven niet dat we de afgelopen eeuwen betere mensen zijn geworden. We zijn wel onomstotelijk rijker geworden. Zoals de econoom Galbraith ooit zei:

‘Some years ago, American statesmen, defending their stewardship under heavy opposition attack, were moved to protest that the current year was the second best in history. It was not, in all respects, a happy defense. Many promptly said that second best was not good enough – certainly not for Americans. But no person in either political party showed the slightest disposition to challenge the standard by which it was decided that one year was better than another. No one would be so eccentric as to suppose that second best meant second best in the progress of the arts and sciences. No one would assume that it referred to health, education or the battle against juvenile delinquency or even violent crime (…) Second best could mean only one thing – that the production of goods was the second highest in history.’ (The Affluent Society, p. 99).

De grote triomf van het welvaartsideaal kwam met de doorbraak van de consumptiemaatschappij, na de oorlog. De grootste veranderingen vonden plaats tijdens het leven van mijn grootouders (geboren rond 1920). De wereld van hun jeugd was onherkenbaar veranderd toen zij tachtig jaar later stierven.

Stelling (2) Dit idee van vooruitgang is niet adequaat meer.

Een adequate bespreking van deze reusachtige stelling kan ik hier onmogelijk geven, maar ik denk dat het debat op drie verschillende lagen wordt gevoerd. Allereerst zijn er hen die al sinds het begin der tijden beweren dat welvaart geen intrinsiek nut heeft. Plato en Aristoteles, Christelijke filosofen en hun talloze hedendaagse opvolgers zeiden en zeggen het: geld maakt niet gelukkig.

Meer specifiek voor onze tijd is een tweede observatie (die ook door Galbraith werd gedaan). Stel dat we accepteren dat welvaart tot op zekere hoogte wel degelijk iets goeds is, en dat iedereen terecht uit een toestand van bittere armoede wil ontsnappen. Dan nog is welvaartsgroei onderworpen aan de wet van de afnemende meeropbrengsten. Is een bepaald niveau bereikt dan maakt verdere groei niet meer veel gelukkiger. Het streven naar nieuwe rondes groei wordt daarmee telkens minder efficiënt.

Ten derde: niet alleen het nut neemt af, maar er ontstaan averechtse effecten. Tegenover verdere welvaartsgroei staan steeds hogere kosten. De CO2-uitstoot en andere indicatoren van vervuiling en overbelasting van de natuur zijn bijvoorbeeld sterk gekoppeld aan de groei van de productie.

Als ik zeg dat welvaart geen ‘adequaat’ vooruitgangsgeloof meer kan zijn, bedoel ik niet dat er geen mensen zijn die dit geloof aanhangen. Sterker, onze hele samenleving is er nog steeds op ingericht en van doordrenkt. Alle pogingen van politiek, het bedrijfsleven, het onderwijs en de universiteiten, de kinderopvang en de gezondheidszorg, de banken en verzekeraars, zijn er nog steeds op gericht om de arbeidsproductiviteit te verhogen en zo meer welvaart te creëren. Echter, tegelijkertijd lijken dit pogingen tegen beter weten in. We kennen de prognoses voor de komende decennia: 1 a 1,5% groei per jaar maximaal. In China zijn ze in paniek omdat de groei dit jaar gezakt (!) is naar 7,5%. Het is maar wat je gewend bent. Hoe dan ook, de gouden tijden komen nooit meer terug. In een zeer behartenswaardig boek schetst Jaap van Duijn de gevolgen voor het denken over de toekomst:

Het bereiken van de ongekend hoge materiële welvaart heeft als bijzonder, maar tevens verontrustend neveneffect gehad dat ons toekomstperspectief steeds beperkter is geworden. “Toekomst”, in economische zin heeft altijd betekend: de verwachting van, dan wel in ieder geval de hoop op, verbetering, bevrijding van armoede, meer welvaart en betere vooruitzichten, voor het bereiken waarvan mensen bereid waren offers te brengen. Zij spaarden, ontzegden zich bepaalde genoegens in de verwachting dat alles later wel zou komen. Er zat lengte in doen en handelen. Maar met het realiseren van zo’n grote welvaart in zo korte tijd lijkt die lengte verdwenen te zijn. Met het realiseren van die eeuwige ‘hoop op een betere toekomst’ is de toekomst zelf ook verdwenen. De wereld aan het begin van de eenenwintigste eeuw is er een van ‘instant gratification’ geworden. (De groei voorbij, p. 265).

Dit is een verontrustende diagnose natuurlijk. Het verdwijnen van de toekomst zelf slaat het tijdsperspectief helemaal plat. Tegelijkertijd is niet duidelijk wat het antwoord moet zijn. Stel dat we de toekomst weer ‘lengte’ weten te geven, en mensen weten aan te zetten tot sparen en uitstel van behoeftebevrediging, dan creëert dat alleen meer hogere welvaart in de toekomst. Zo komt het probleem van ‘toekomst-verdwijning’ op een later tijdstip in heviger mate terug. En inderdaad is Van Duijn’s boek voor de helft een overzicht van mogelijkheden om de groei (toch weer) te vergroten, en voor de andere helft een pleidooi voor een nieuw idee van welzijn (zie stelling 3 hierna). In die ambiguïteit, in dat hinken op twee gedachten, is zijn boek de perfecte illustratie van onze hedendaagse cultuur. Enerzijds geloven we niet echt meer in verdere welvaartsgroei als animerend beginsel, maar anderzijds:

Stelling (3) Er is geen nieuw idee van vooruitgang voor in de plaats gekomen.

De genoemde afnemende meeropbrengsten en averechtse effecten worden al decennia onderkend. In de tussentijd zijn er genoeg ideeën gelanceerd voor een nieuw idee van vooruitgang. Deze kunnen worden samengevat als: weg van welvaart, naar een breder idee van welzijn, of ‘kwaliteit van leven’. Als welvaart uiteindelijk dient om ons gelukkig te maken, en als die link tussen welvaart en geluk niet meer zo betrouwbaar is, kunnen we beter kijken naar robuustere indicatoren voor menselijk geluk. Sociologen als Richard Layard (zie zijn boek Happiness) vatten dat onderzoek samen, en laten zien hoe het hebben van stabiele relaties, goede gezondheid en andere zaken belangrijk daarvoor zijn.

Ik sympathiseer met deze pogingen tot het hervormen van de welzijnsagenda. Echter, na decennia van kritiek op de consumptiemaatschappij en pogingen om nieuwe utopia’s te ontwerpen, dringt de vraag zich wel op: waarom nestelt dit postmaterialistisch  vooruitgangsgeloof zich dan niet tussen de oren van Westerse bevolkingen? Daar zijn drie mogelijkheden. Of de bevolking is irrationeel in zijn hardnekkige hang naar welvaart, of gevestigde belangen weten de rationele wens van de bevolking te dwarsbomen, of de agenda van ‘kwaliteit van leven’ is gewoonweg niet zo aantrekkelijk als de voorstanders denken. Wie het weet mag het zeggen.

Stelling (4) Het is belangrijk of zelfs onmisbaar voor een samenleving om een geloof in vooruitgang te hebben.

Dit is een belangrijk onderdeel van het vooruitgangspessimisme. De eerste drie stellingen zouden van weinig waarde zijn als een vooruitgangsgeloof onnodig is. Spreekwoorden als ‘Hoop doet leven’, of in het Engels ‘Optimism is a moral duty’, lijken dat te weerspreken. Geloof in vooruitgang is zo noodzakelijk als de lucht die wij inademen. De conclusie van Van Dam lijkt voor ons onverteerbaar: dat onze beste dagen achter ons liggen. Het is een conclusie die bijna automatisch oproept tot rebellie: we zullen wel eens laten zien dat hij ongelijk heeft!

Het is goed om dit idee van vooruitgang als noodzakelijk niet te snel voor waar aan te nemen. Vooruitgang is zelf een notie met een geschiedenis. Hoewel met wortels in het Christendom, is het idee van vooruitgang toch voornamelijk gebonden aan de moderne Westerse beschaving van de laatste eeuwen. Het idee veronderstelt een lineair opgaand tijdsperspectief. Daar tegenover wordt vaak een meer cyclisch tijdsbesef geplaatst, waarin er geen wezenlijke verbeteringen of veranderingen optreden, maar dezelfde grondpatronen (‘leven met de seizoenen’) houvast geven aan het leven. Misschien moeten we dus wel terug naar zo’n cyclisch tijdsbesef – dan zijn we van het hele probleem af.

De onmiddellijke tegenvraag is natuurlijk: kan dat wel? Is de geest niet uit de fles? Is het niet onmogelijk, voor een mensensoort die eenmaal aan de vooruitgang heeft geroken, om de wens daartoe weer te laten varen? Maar misschien is ook die gedachte een valkuil, en is de tegenstelling tussen ‘lineair’ en ‘cyclisch’ tijdsbesef zelf wel te kunstmatig, en zijn er andere nog andere opties te vinden.

Stelling (5) Als gevolg van het verlies van een idee van vooruitgang is politiek een angstig reageren op bedreigingen geworden, in plaats van het streven naar vooruitgang.

Stelling (4) ging over de psychologische noodzaak om een idee van richting te hebben, een kompas om de toekomst actief vorm te geven. In stelling (5) openbaren zich de politieke gevolgen als zo’n kompas afwezig is. De politiek – althans de mainstream partijen die het zo goed deden in het tijdperk van de vooruitgang – dobbert lusteloos rond, rennend van brandje naar brandje. Zij is daarbij speelbal geworden van populistische partijen, die behendig de angst voor achteruitgang exploiteren. Grootste slachtoffer is de partij die van oudsher het meeste vooruitgang beloofde: de sociaal-democratie, die alle arbeiders een beter bestaan (auto voor de deur!) voorspiegelde. Maar ook de andere traditionele partijen lijden onder het verdwijnen van een helder richtsnoer voor de toekomst. In zo’n klimaat worden opiniepeilingen belangrijker dan idealen, en daadkrachtig leiderschap belangrijker dan vergezichten.

Dit zijn ruwe schetsen, maar bovenstaande stellingen lijken mij de noodzakelijke ingrediënten van het vooruitgangspessimisme. De grote vraag is: rest ons niets anders dan zo’n vooruitgangspessimist te zijn? Of kunnen we een of meer stellingen overtuigend weerleggen? Twee geheel tegengestelde opties lijken me daartoe het meest kansrijk. Of we beargumenteren alsnog dat er een overtuigend vooruitgangsideaal is (weerlegging van stelling 3) en worden weer vooruitgangsoptimist; of we zweren het idee van vooruitgang of als baarlijke nonsens (weerlegging van stelling 4) en worden vooruitgangsagnost. Daarover meer gedachten in de nabije toekomst – over een week of twee.


Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

10 Comments

  1. Beste Rutger Claassen, je snijdt hier een onderwerp aan dat mijn bijzondere belangstelling op dit moment geniet (misschien niet helemaal toevallig?). Ik zal de komende posts ook met graagte lezen. Op dit moment heb ik een reactie bij de opmerking bij stelling 3:
    “Echter, na decennia van kritiek op de consumptiemaatschappij en pogingen om nieuwe utopia’s te ontwerpen, dringt de vraag zich wel op: waarom nestelt dit postmaterialistisch vooruitgangsgeloof zich dan niet tussen de oren van Westerse bevolkingen? Daar zijn drie mogelijkheden. Of de bevolking is irrationeel in zijn hardnekkige hang naar welvaart, of gevestigde belangen weten de rationele wens van de bevolking te dwarsbomen, of de agenda van ‘kwaliteit van leven’ is gewoonweg niet zo aantrekkelijk als de voorstanders denken.”
    Ik neig ernaar een antwoord te geven dat er hier niet helemaal tussen staat, maar dat het meeste lijkt op de tweede optie, gevestigde belangen. Punt is alleen dat de macht niet ‘gevestigd’ is, eerder verandert, en juist steeds meer van flexibiliteit afhankelijk wordt. Hierover is een hoop geanalyseerd en getheoretiseerd, aan de hand van sleutelwoorden als ‘precariteit’, een conditie die typerend zou zijn voor de hedendaagse vorm van kapitalisme, een die niet langer gebaseerd is op langdurige werkverbanden. Dit idee van flexibiliteit en precariteit zelf zou direct samenhangen met het verdwijnen van een stabiele toekomst. (Eén voorbeeld van een op activisme gerichte analyse biedt deze link: http://www.weareplanc.org/we-are-all-very-anxious#.VM1Q2EvIX48) Ik vraag me af of dit soort ideeën ook een rol gaan spelen in je analyse. Hoe dan ook zie ik uit naar de vervolgen.

    1. beste Samuel
      dank hiervoor, ik ga het artikel in de link lezen. Ik ben er als gezegd nog helemaal niet uit wat precies de oorzaak is, maar je suggestie lijkt me heel waardevol. Het doet me denken aan Richard Sennett’s analyse van flexibiliteit als centrale deugd in het hedendaagse kapitalisme, en hoe dat bepaalde persoonlijke en gemeenschapswaarden onder druk zet. De toekomst wordt dan onzeker, maar “verdwijnt” hij ook? OF kan van hieruit toch een alternatief idee van vooruitgang ontwikkeld worden?
      groeten
      Rutger

  2. Hartelijk dank voor deze heldere analyse, Rutger. Zeggen dat we onze beste tijd hebben gehad is aan (oude) pessimisten die denken dat het verleden altijd beter was. Oude gedachten blokkeren nieuwe gedachten, tenzij die oude gedachten met pensioen gaan. Daarom ben ik blij dat Marcel stopt met somberen en dat jij de handschoen oppakt.
    Op jouw vraag ‘waarom nestelt dit postmaterialistisch vooruitgangsgeloof zich dan niet tussen de oren van Westerse bevolkingen?’ komt bij mij het woord angst op. Want het lijkt erop dat wij zijn gaan geloven dat voor onze primaire behoefte, ‘in ons bestaan volharden’, zoals Spinoza zegt, groei noodzakelijk is. En dan is de angst groot dat het stoppen van groei en vooruitgang onze ondergang gaat betekenen. En zonder goed, afdoende en geloofwaardig alternatief weigeren we iets los te laten wat ons houvast biedt voor ons geluk en de wil tot leven. We moeten af van de gedachte dat welvaart automatisch welzijn brengt.
    En anders denken begint ook bij de opvoeding van kinderen. Ze leren dat geluk niet in materie zit en ze niet opjagen tot ‘Working Class Hero” (John Lennon, 1970). Ik denk bij het alternatief ook aan wat je beschrijft in je boek ‘Het eeuwig tekort’ (2004).
    Succes met je denkwerk en ik volg je met belangstelling.

    1. beste Steef,
      dank voor je reactie. Ja, het klopt dat deze post weer een aantal thema’s van Het eeuwig tekort opneemt, nu in de sleutel van ‘vooruitgangsgeloof’. Ik denk dat angst zeker een rol speelt, in de gedaante van angst voor het onbekende. Maar ik weet niet meer of een nieuw vooruitgangsgeloof (zoals een bepaald idee van welzijn en kwaliteit van leven) de oplossing is, of dat het idee van vooruitgang zelf onderdeel is van een probleem. En dat is echt een heel principieel verschil…
      groeten
      Rutger

  3. Realisten zouden het best wel met van Dam eens kunnen zijn. Onze manier van leven kan zo niet doorgaan, maar enerzijds wil het gros van de mensen die nog niet opgeven en anderzijds snakken nog veel mensen naar gewoon een menswaardig leven. Optimisten denken nog aan een technologische oplossing voor de toenemende problemen, het menselijk vernuft lijkt daar ontoereikend voor te zijn.
    Het enige lichtpuntje is misschien kunstmatig vernuft dat de mens overstijgt.
    Op de keper beschouwd kan de mens al niet meer zonder machinaal vernuft, kunstmatige intelligentie is daar alleen maar een logische voortzetting van.
    Zeker, AI kan worden gebruikt om nóg efficiënter te produceren, maar zij kan de mens misschien de ogen openen en met creatieve ideeën komen om de problemen het hoofd te bieden.
    Als de nood het hoogst is, is de redding nabij, zegt het spreekwoord. Daar moeten we wel zelf aan werken met alle middelen die te bedenken zijn.
    Het is duidelijk dat er op het gebied van AI allerlei ontwikkelingen te zien zijn.
    Er wordt zelfs van “self-aware” machines gesproken en het lijkt erop dat die aanhalingstekens straks gaan verdwijnen. Zou dat allemaal maal toevallig juist nu aan het gebeuren zijn?
    Referentie
    http://se.informatik.uni-wuerzburg.de/news/single/artikel/dagstuhl-s-5/
    Seminar dat deze maand gehouden is met allerlei documentatie.
    Uiteraard is er veel meer te vinden.
    Nederland lijkt achter te blijven.

    1. beste Bert
      dank voor je reactie! Je spreekt een groot vertrouwen uit in een techno-utopie! Nu ben ik geen techniekpessimist (ik maak net als de meesten driftig gebruik van computers, smartphones etc. etc.), en de toekomst heeft ongetwijfeld nog hele spectaculaire dingen voor ons (en onze nazaten) in petto qua technologische ontwikkeling. Maar ik denk wel dat er een kern van waarheid zit in de oude Kritische theorieen, waarin de techniek ook – naast de positieve effecten – als onderdeel van het probleem wordt gethematiseerd. (De steeds verdere beheersing van de natuur, maar ook overheersing van medemensen etc.). Hoe denk je dat AI daarin een oplossing kan betekenen?
      groeten
      Rutger Claassen

      1. Beste Rutger,
        De oorzaak van mondiale problematiek bij het toepassen van techniek leggen is niet reëel.
        Techniek is niet meer weg te denken in de wereld. De oorzaak van techniek ligt bij de mens, die er geen zin in had om zijn voedsel achterna te reizen, een vaste woonplaats koos en dus middelen nodig had om zijn voedsel naar hem te laten komen. Die middelen en de schaal waarop deze worden gebruikt zijn te complex geworden om te kunnen voorspellen wat het effect van een specifieke maatregel is, laat staan het effect van hele reeksen van maatregelen die weinig samenhang hebben. Maatregelen zorgen voor variatie in een mondiaal proces dat daardoor evolueert naar een andere globale situatie, waarover feitelijk alleen speculatie mogelijk is.
        De mensheid als geheel beschikt over veel meer informatie dan waar individuele mensen over kunnen beschikken. Als je de ontwikkeling van AI zou volgen, dan zou het nu al duidelijk moeten zijn dat die praktisch niet aan deze menselijke beperking onderhavig is. 1)
        Bovendien kan AI patronen ontdekken in deze voor de mens ontoegankelijke hoeveelheid informatie die de mens een minder speculatief inzicht kan geven in de werkelijke globale situatie waarin wij verkeren en hoeven we niet blind te varen op de mening van al dan niet pessimistische goeroes, zoals van Dam.
        AI wordt vaak gezien als iets dat altijd in de toekomst zal liggen, maar er zijn al heel wat bekende en onbekende mensen die daar anders over denken. 2)
        Referenties
        1. Mensen die de weg naar dit blog kunnen vinden, moeten dit met wat Googlen zelf kunnen ontdekken.
        Ik volsta met de volgende link naar “The Smartest Machine On Earth”.
        http://youtu.be/tAzeGkuQmUU
        2. What do you Think about machines that Think?
        http://edge.org/annual-questions
        http://edge.org/responses/q2015

  4. Is het vooruitgangsgeloof passé? Zeker niet in alle sectoren van de samenleving. Laat ik me beperken tot het denken over milieu, klimaat, natuur, biodiversiteit, duurzaamheid etc., waarmee ik tamelijk vertrouwd ben. Op dit gebied, waar de vooruitgang van oudsher in een kwade geur staat, is het vooruitgangsdenken allerminst op zijn retour maar is het juist bezig aan een indrukwekkende (en wat mij betreft ook wel zorgwekkende) comeback.
    Als startschot tot deze revival van het vooruitgangsgeloof geldt het essay The death of environmentalism uit 2004, geschreven door Michael Shellenberg en Ted Nordhaus, oprichters van het Breakthrough Institute. Zij staan bekend als ‘new environmentalists’, ‘neo-greens’ of ‘ecomodernisten’. Een andere spraakmakende voorvechter van de nieuwe groene beweging is Peter Kareiva, wetenschappelijk hoofd van de The Nature Conservancy, de grootste natuurorganisatie ter wereld. Inmiddels heeft het ecomodernisme ook in Nederland voet aan de grond gekregen, getuige het omslagartikel Waarom milieuactivisten zich bekeren tot ecomodernisme in Vrij Nederland van 13 december 2014.
    De ecomodernisten keren zich fel tegen het doemdenken dat zo kenmerkend is voor de traditionele milieubeweging. Deze kritiek wordt krachtig verwoord in The fanaticism of the apocalypse: Save the earth, punish human beings uit 2011 van de filosofische bestsellerauteur Pascal Bruckner, niet toevallig senior fellow van het Breakthrough Institute. Een Nederlands evenknietje van Bruckners boek is Wie is er bang voor de vooruitgang uit 2014 van Jaffe Vink.
    In flagrante tegenstelling tot de traditionele milieubeweging verwelkomt de nieuwe groene beweging het antropoceen, het huidige tijdperk van de dominantie van de mens over de planeet. De ecomodernisten willen die dominantie zelfs vergroten; ze zijn ervan overtuigd dat de mensheid – deze ‘god species’ – dankzij haar oneindige creativiteit en inventiviteit een schitterend groene toekomst tegemoet gaat. Tenminste voorzover ze haar romantische illusies laat varen: de vermeende zegeningen van het landleven moeten plaatsmaken voor de weldaden van dichtbevolkte, bruisende megasteden; het geloof in organische, biologische of ecologische landbouw moet het veld ruimen voor de productie van genetisch gemodificeerd voedsel; de ontwikkeling van zonne-energie, windenergie en andere hernieuwbare energiebronnen moet worden vervangen door meer kernenergie en schaliegas; klimaatverandering moeten we niet bestrijden door het beteugelen van economische groei maar door geo-engineering.
    De eco-modernisten beschouwen het bedrijfsleven niet langer als grote boosdoener maar juist als bondgenoot. Grote multinationals zijn de ‘keystone species’ van de huidige globale ecosystemen, waarmee je dus moet samenwerken om iets te bereiken. Onder het voorzitterschap van Mark Tereck, een voormalig directeur bij Goldman Sachs, zoekt The Nature Conservancy actief naar samenwerking met grote bedrijven zoals Dow Chemicals.
    Wie het doopceel van prominente ecomodernisten licht, komt al snel tot de ontdekking dat velen vroeger zelf actief waren in de meer radicale takken van de milieubeweging. Het gaat om typische bekeerlingen of renegaten, die van het ene uiterste in het andere vervallen: van de romantische droom van een pre-industrieel paradijs in de pragmatische droom van een technologische Utopia. Het wordt tijd dat we beide dromen achter ons laten en een meer evenwichtige visie op vooruitgang ontwikkelen.

    1. Beste Jozef
      dank hiervoor! Ik ga je referenties zeker een keer nazien als ik met dit thema verderga. Wat je beschrijft in het ecologische denken klinkt net als de ex-Marxisten die doorslaan en neo-conservatief worden, in beide gevallen even bevlogen (sommigen zouden zeggen fundamentalistisch) maar dan met een diametriaal tegengestelde inhoud. Ik kan alleen maar eens zijn met idee van ‘ evenwichtige visie op vooruitgang’ – vraag is wel wat dat kan zijn; en…hoe het aan de man/vrouw te brengen in een (media-)wereld waarin uitersten “lekker makkelijk communiceren”.
      groeten
      Rutger

  5. Boeiende bijdrage, Rutger. Ik wil er wel een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste ontwaar ik het pessimisme van waaruit jij vertrekt vooral bij wat ik noemen zal de generatie ’68-ers en weet ik dus niet of we deze visie breder zouden moeten trekken. Het pessimisme van Van Dam, maar ook van bijvoorbeeld een Freek de Jonge, lijkt gevoed te worden door een teleurstelling in het politiek activisme van de huidige jongvolwassenen, welke een tegenstelling vormt met hun eigen, inderdaad haast utopisch activisme van de jaren 1960-1980. Mondiale problemen vormen allicht een bedreiging – maar dat is van alle tijden; het is de in hun ogen apathische (of zo je wil ironische) reactie van de huidige twintigers en dertigers op die problemen die het idee voeden dat we deze niet het hoofd zullen (kunnen) bieden. Ik vraag mij dus af of in het licht van de geschiedenis deze twijfel aan het vooruitgangsgeloof van werkelijk belang zal blijken te zijn, of eerder weer eens een uiting zal blijken van het uit-de-gratie-geraakte-oude-mannen-syndroom. Of we daarmee kunnen zeggen dat we überhaupt geen ‘probleem van de vooruitgang’ hebben, weet ik niet. Maar als we al zo’n probleem hebben, dan zou ik het eerder zoeken in de invulling van de idee van vooruitgang dan in het concept ‘vooruitgang’ zelf.
    Ik ben het dus eens met stelling (4), al zou ik het geen psychologische noodzaak noemen. Voor die empirische stelling is denk ik geen afdoende bewijs. Filosofisch lijkt mij echter dat er het een en ander te zeggen valt over de impliciete vooronderstellingen die altijd al een rol spelen wanneer wij zaken als toekomst, geschiedenis, agency, en vrijheid op begrip proberen te brengen. Zonder een enigszins ingevuld idee van de toekomst kunnen we ons niet oriënteren bij het bepalen van onze handelingen. En zonder een hoopvol gestemde invulling lijkt mij de motivatie voor het handelen weg te vallen, al belanden we dan al ras in een debat over de vraag in hoeverre overtuigingen handelingen kunnen motiveren. Ik zie – in tegenstelling tot Van Dam en co. – niet dat wij massaal in een depressie zijn beland die ons belet om in actie te komen. In tegendeel, ik zie erg veel ondernemerschap om mij heen. Zou Van Dam echt geloven dat al die ondernemende mensen als kippen zonder kop handelen? Het lijkt mij dat ook de huidige jongvolwassenen een zeker vooruitgangsgeloof belijden. Misschien niet expliciet tot uiting komend in een of ander politiek program, maar een die hen wel noodzakelijk richting, doel en zin geeft.
    Kortom, stelling of premisse (1) lijkt mij problematisch. Het is een feit dat wij steeds welvarender zijn geworden, maar of meer welvaart op zichzelf hetgeen is wat ons vooruitgangsgeloof heeft bepaald, waag ik te betwijfelen (al doel ik dan met ‘ons’ natuurlijk niet op de Jordan Belforts van deze wereld). Ik denk eerder dat welvaart gezien werd als middel voor andere, meer verheven doelen of idealen, waarvan de belangrijkste veruit: vrijheid. De vraag zou dus moeten zijn of we, nu met ons huidige welvaartspeil de materiële condities voor vrijheid grotendeels lijken te zijn vervuld, inderdaad zien dat onze aandacht verschuift naar andere nog te vervullen condities.

Comments are closed.