Door Marc Davidson (Radboud Universiteit Nijmegen)
In Parijs probeert de wereldgemeenschap momenteel tot mondiale afspraken te komen om klimaatverandering tegen te gaan. Een van de veelbesproken opties is een heffing per ton uitgestoten broeikasgas. Indien een dergelijke CO2-belasting hoog genoeg wordt gesteld, is hij zowel effectief als efficiënt. Door aan CO2-emissies een prijskaartje te hangen, wordt iedereen in de maatschappij geprikkeld om emissies te vermijden. Niet alleen Obama is een voorstander, maar ook Shell, Greenpeace en de Wereldbank. De vraag is dan ook waarom zo een prachtig instrument er niet van komt.
Volgens de Volkskrant zouden zowel het Amerikaans congres als opkomende economieën en ontwikkelingslanden tegen zijn. De laatsten zouden wel voor een CO2-belasting zijn, maar niet bij henzelf. Eerst zou de geïndustrialiseerde wereld het voortouw moeten nemen. Dat zouden de grote economieën echter weer afwijzen omdat landen als China en India dan een concurrentievoordeel zouden krijgen. Zonder CO2-belasting zouden ontwikkelingslanden immers goedkoper kunnen produceren. Het probleem is echter in de kern een verdelingsvraagstuk. Onder bepaalde voorwaarden zouden het Amerikaans congres, opkomende economieën en ontwikkelingslanden immers wel degelijk een CO2-belasting accepteren. Het probleem is alleen dat deze voorwaarden verschillen.
Ontwikkelingslanden zouden hoogstwaarschijnlijk een CO2-belasting accepteren indien deze mondiaal zou worden ingevoerd en de inkomsten gelijk per hoofd van de wereldbevolking zouden terugvloeien. Aangezien de uitstoot per hoofd van de bevolking in ontwikkelingslanden veel lager is dan in de geïndustrialiseerde wereld zou dit systeem een substantiële netto kapitaalstroom inhouden van Noord naar Zuid. Hoewel ook ontwikkelingslanden kosten zouden moeten maken om hun emissies te verminderen, zouden de financiële voordelen ruimschoots daartegen opwegen. Een dergelijke mondiale CO2-belasting waarvan de opbrengst gelijk per hoofd van de wereldbevolking wordt teruggesluisd, werkt hetzelfde als een systeem van verhandelbare emissierechten die evenredig naar bevolkingsomvang over de landen worden toebedeeld. Vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid valt daarvoor veel te zeggen. Waarom zou de ene wereldburger meer aanspraak kunnen maken op het recht om CO2 uit te stoten dan de andere wereldburger?
Onder het motto ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ kijkt het Amerikaanse congres daar toch anders tegenaan. Evenals de eerste vinder van een oliebron daarvan de rechtmatige eigenaar wordt, zou ook het eerste gebruik van de atmosfeer een verworven recht creëren. Wil de wereld een plafond aan klimaatemissies? Prima, maar dan wel met erkenning van de ruimte die ieder land al onder dat plafond heeft ingenomen. Vandaar dat het Amerikaanse congres hoogstwaarschijnlijk wel een CO2-belasting zou accepteren indien alle landen een gelijke belasting zouden invoeren, maar de inkomsten van die belastingen ook in de eigen nationale staatskassen zouden terugvloeien. Een dergelijk systeem consolideert de huidige mondiale verdeling van ‘emissierechten’.
Vanzelfsprekend verwerpen de opkomende economieën en ontwikkelingslanden dit principe van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. En voor het Amerikaanse congres is het uitgesloten om hun chequeboek te pakken en aan het buitenland te betalen voor het gebruik van een publiek goed waar zij toch eerder dan de rest al een vlag hadden geplant. Toch is dit de brug die moet worden geslagen. Alle rest is bijzaak.
Twintig jaar geleden introduceerde het Global Commons Institute een voorstel in de onderhandelingen om deze patstelling te doorbreken: begin met de status quo – het Amerikaanse systeem – en spreek een tijdspad af van bijvoorbeeld dertig jaar waarin men geleidelijk overgaat op een systeem van een gelijke verdeling per hoofd van de wereldbevolking. En verlaag tegelijkertijd het mondiale emissieplafond. De combinatie van deze twee variabelen – de duur van de overgangsperiode en de hoogte van het mondiale emissieplafond – moet voldoende onderhandelingsruimte bieden om overeenstemming te vinden.
Een mondiale CO2-belasting is het effectiefste en efficiëntste beleidsinstrument om klimaatverandering te bestrijden. De hoop is dat de geïndustrialiseerde landen snel realiseren dat deze belasting alleen ervan komt als zij bereid zijn met een deel van de opbrengsten de ontwikkelingslanden financieel te compenseren. Dat zou de mondiale CO2-belasting ook tot een rechtvaardig instrument maken.
* Dit artikel verscheen 5 december 2015 in de digitale Volkskrant