Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)
Een raadsel: Een vader en zijn zoon komen terecht in een auto-ongeluk. De vader overlijdt terplekke en de zoon raakt ernstig gewond. Hij wordt naar het ziekenhuis gebracht, waar de aanwezige chirurg zegt: “Ik kan hem niet behandelen, want deze jongen is mijn zoon.” Hoe kan dit?
Als het juiste antwoord je niet direct te binnen schiet, zijn er vermoedelijk een aantal genderbevestigende stereotypes ingeslopen.
De vraag waarop ik wil inzoomen: Hoe moeten we eigenlijk omgaan met seksisme of racisme als we ermee worden geconfronteerd?
In een recente column in de Volkskrant schrijft Bert Wagendorp een ode aan Beatrice de Graaf. Hij sluit zijn column af met de woorden: “De enige over wie ik me wel eens zorgen maak, is meneer De Graaf. Hoe houdt hij het vol?” Wagendorp vroeg zich af: zou meneer De Graaf weleens de neiging voelen om met een eierdopje of pannenlap te smijten?
Er ontstond #ophef. Boze twitteraars nagelden Wagendorp aan de seksistische schandpaal en een boze brievenschrijfster in de Volkskrant stopte hem in het laatje male chauvinist pig. Anderen zagen daarentegen het hele probleem niet en vonden de feministen die hun zorgen uitten eigenlijk een stel pikeerde aanstellers.
De column van Wagendorp staat niet op zichzelf. Er is een trend van digitaal lynchen als seksisme of racisme in het spel is. Maar dit soort polarisatie staat een echt gesprek over genderongelijkheid of racisme in de weg. De strategie om het op de man te spelen maakt het onmogelijk, of op zijn minst veel moeilijker, om aandacht te besteden aan waar het eigenlijk om zou moeten gaan. Namelijk: wat seksisme precies is, hoe we het kunnen herkennen, wat we eraan kunnen doen, en wat de verantwoordelijkheden zijn van bijvoorbeeld respectievelijke de media en de overheid ten aanzien van seksisme.Deze vragen kan ik in dit stuk niet allemaal beantwoorden; in plaats daarvan wil ik ingaan op de vraag wat (in)effectieve manieren zijn om met impliciet seksisme om te gaan.
Zelf kiezen?
We zijn inmiddels gelukkig op het punt aangekomen dat het onomstreden is om te stellen dat bepaalde columns, films of nieuwsartikelen onwenselijke stereotypen bevestigen wat betreft gender, etniciteit, homoseksualiteit, leeftijd, lichaamsomvang, enzovoorts.
Let wel: het is geen mening of een column, film, tv-programma of nieuwsartikel wel of niet stereotype-bevestigend is. Dit is een empirische kwestie. Dat zoiets als impliciete oordelen bestaan is een feit onder de meeste psychologen en inmiddels gelukkig ook daarbuiten. Om één voorbeeld te noemen: wanneer vrouwelijke studentes gewezen worden op het feit dat ze vrouw zijn, vertonen ze meer stereotype gedrag en verkiezen bijvoorbeeld de geesteswetenschappen boven de wiskunde (vergeleken met de controlegroep). Als ze werden ‘geprimed’ met mannelijke stereotypes, bleef dit effect uit.
Als we dergelijk onderzoek tot in den extreme zouden doortrekken, zou het betekenen dat, bijvoorbeeld, je dochtertje in roze jurkjes steken en barbies cadeau doen mogelijk inhoudt dat je het haar moeilijker maakt om in te zien dat ze bijvoorbeeld wiskunde leuk vindt. Maar ook: jongens erop wijzen dat ze jongens zijn maakt het mogelijk moeilijker voor hen erachter te komen dat ze koken, barbies of kunstgeschiedenis leuk vinden. Deze extrapolaties zijn uiteraard niet wetenschappelijk bewezen, maar het zet wel aan het denken.
Seksisme zonder intenties
Neem een folder van de speelgoedwinkel. Blauwe tractors voor jongens, roze strijkijzers voor meisjes. Je kan wel zeggen dat de kinderen uiteindelijk alsnog ‘zelf’ mogen kiezen, maar als het ‘zelf’ al zo ver is ingevuld (namelijk: ‘meisjes’ + ‘keukens’), dan is het knap lastig (hoewel niet onmogelijk) om als jongen alsnog voor het kinderkookeiland te kiezen. Het zal beslist zo zijn dat de speelgoedwinkel niet de expliciete intentie heeft om genderdiscriminatie in stand te houden, maar dat dergelijke intenties afwezig waren, maakt het niet minder problematisch. Het zal ook niet de intentie zijn van Matthijs van Nieuwkerk om ‘experts’ te associëren met ‘mannen’, maar als de meeste vrouwen die hij uitnodigt vrouwen zijn die bijvoorbeeld over mode komen praten, dan is dit niettemin de impliciete boodschap.
Of neem Wagendorp’s column. Zijn column brengt, op bewust dan wel onbewust niveau, mogelijk de boodschap over dat slimme vrouwen zoals Beatrice de Graaf doorgaans (thuis of elders) dominant zouden zijn, of dat mannen niet met een vrouw zouden willen samenzijn die dominanter of slimmer is dan hij.
Hier zouden we echter opnieuw kunnen beginnen met moddergooien. Brengt Wagendorps column eigenlijk wel echt die boodschap over? Brengt het onwenselijke associaties met zich mee? De één vindt van niet, de ander van wel. En we zijn weer terug bij af.
Maar er is ook een andere manier om hiermee om te gaan. Gezien wat er op het spel staat kunnen we ons namelijk maar beter risicomijdend opstellen. Daarom staat er ook dat Wagendorps column mogelijk een dergelijke boodschap overbrengt. Dus: tenzij er zwaarder wegende redenen zijn om bijvoorbeeld een anekdote over pannenlappen, eierdopjes en de man van Beatrice de Graaf te noemen, dient dit achterwege te worden gelaten. Tenzij er zwaarder wegende redenen zijn om vooral mannelijke experts uit te nodigen, dient de crew van Matthijs wat meer zijn best te doen om vrouwen aan tafel te krijgen.
We zijn het eens dat zowel expliciete als impliciete varianten van seksisme, racisme, enzovoorts, schadelijk en onwenselijk zijn. De keuze is dan tussen een flauwe anekdote (Wagendorp) of gemakzucht (DWDD) versus het potentieel in stand houden van genderongelijkheid.
Dan is de keuze snel gemaakt.
Het belang van humor
Moeten we dan altijd op onze tenen lopen en ons bij alle uitspraken afvragen of er stereotype-bevestigende associaties in het spel zijn? Mag je dan nooit meer grapjes maken over vrouwen? Moet alles dan maar politiek correct?
Nee.
Het punt is slechts dat er redenen zijn waarom iemand die een publieke functie bekleedt—een journalist of columnist, bijvoorbeeld—dat zou moeten doen. Het betekent dus geenszins, zoals Simone van Saarloos recentelijk terecht opmerkte, dat we voor een ‘humorloze maatschappij’ zouden moeten vrezen. Saarloos zegt niet waarom, maar de reden lijkt me duidelijk. Juist het extra aanzetten van allerlei stereotypes kan in sommige gevallen juist veel (meer) doen om van deze stereotyperingen af te komen. Simpelweg omdat we met onze neus op de feiten worden gedrukt en onze eigen impliciete oordelen pijnlijk duidelijk worden gemaakt.
Om een voorbeeld te noemen: de huiscabaretier van De Wereld Draait Door, Peter Pannenkoek (zelf blank) kwam een keer als zwarte man het podium op (in werkelijkheid werd er geplaybackt, en stond Pannenkoek achter de schermen), en begon hij met de zin: “Ik zie jullie denken: waar ben ik op vakantie geweest? En vooral: hoe lang heb je onder de zon gelegen?” Waarop de zaal wat ongemakkelijk begon te lachen.
Of de grap geslaagd was of niet, de sketch maakt duidelijk dat niet elke vorm van stereotype-bevestiging per definitie uit den boze is. In het geval van humor geldt vaak juist het tegenovergestelde. De bedoeling van de sketch was om precies racisme aan de kaak te stellen. “Laten we het eens hebben over perceptie,” gaat Pannenkoek verder, “Deze week werd duidelijk dat allochtonen maar half zo vaak worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek (…) maar we hebben een premier die zegt: ‘is niet mijn probleem, kan ik niet oplossen; allochtonen moeten zich invechten’. (…) Hoe kun je je invechten tegen mensen die jou alleen om je naam weigeren?” Voor het hele fragment, klik hier.
We hoeven degenen die het impliciete seksisme van een column, artikel of uitzending ‘niet zien’ niet te bestempelen als (fe)male chauvinist pigs. Maar net zo min zijn degenen die het probleem aan de kaak stellen gepikeerde aanstellers. Laten we ophouden eierdopjes naar elkaars hoofd te gooien (hoezeer iemand het misschien ook verdient), en teruggaan naar de onderwerpen die aan deze ophef ten grondslag liggen: schadelijke stereotype-bevestigende associaties.
En om tot slot terug te komen op het raadsel: de chirurg is zijn moeder. (Of zijn vader, als hij bijvoorbeeld twee vaders heeft – zie comments onderaan deze blog.) Als deze conclusie enige moeite kostte, dan is er nog genoeg werk aan de winkel.
Er is een probleem met het antwoord op dit zeer bekende raadsel. Het toont namelijk ook aan hoe heteronormatief onze wereld is. We zien twee ouders als een man en een vrouw, niet als twee vrouwen, twee mannen, of twee mensen die zich niet per se identificeren binnen dit binair onderscheid.
Een feministische blik op dit vraagstuk mist dus dat het antwoord net zo goed had kunnen zijn: deze jongen heeft twee vaders.
Als dit inzien moeite kost, dan is er ook nog genoeg werk aan de winkel.
Bedankt voor je reactie — heel terecht.
In feite maak ik me schuldig aan precies datgeen waar ik Wagendorp en co van beticht: iemand in een publieke functie (waartoe ik mezelf reken bij het schrijven van een blogpost) moet voorkomen om een gemakkelijke anekdote (raadsel) te bespreken die stereotype-bevestigend is, gezien wat er op het spel staat. Dit onderstreept volgens mij precies mijn punt dat implicit biases diep zitten en moeilijk uitroeibaar zijn.
Ik zou zeggen dat je daarmee juist niet precies het punt onderstreept dat implicit biases diep zitten. Wel dat je vrijwel iedereen met dit soort raadseltjes altijd wel vals kunt beschuldigen van implicit bias, domheid of anderszins van een diskwalificerende diagnose kunt voorzien.
Want raadseltjes zijn met opzet bedoeld om mensen te laten raden naar het antwoord. Ze bevatten of missen informatie die erop is gericht mensen te laten raden naar het antwoord. Niet zelden misleidend voor de lol.
Wat ik nog niet begrijp: een vals dilemma wordt vaak als drogreden getypeerd. Wat is hier het valse dilemma?