Door Chantal Bax (Onderzoeker Radboud Universiteit Nijmegen)

Een Super Tuesday die aan Republikeinse kant weer overtuigend door Donald Trump gewonnen is; een peiling vlak na het tienjarig bestaan van de PVV waarin de partij van Geert Wilders op 39 virtuele zetels komt; een aankomend referendum over het associatieverdrag met Oekraïne na een handtekeningenactie van Geenpeil – enkele recente voorbeelden waaruit volgens velen blijkt dat de zogenaamde “stem van het volk” zich niet langer het zwijgen laat opleggen. Deze voorbeelden suggereren bovendien dat de vox populi maar één enkel geluid kent: het volk is kennelijk onverdeeld isolationistisch, bij voorbaat afkerig van vreemdelingen en automatisch gecharmeerd van politici of opiniemakers die met plezier grof in de mond zijn. Je zou gaan denken dat het volk heel letterlijk volks is en dat ook steeds luider wil vocaliseren.

We kunnen ons echter afvragen wie of wat nu precies dat volk is waar in zulke gevallen steeds naar gebaard wordt, en of het wel klopt dat de gewone man of vrouw altijd maar één soort van geluid kan laten horen. Enkele inzichten uit de taalfilosofie laten zien dat het wat al te kort door de bocht is om te stellen dat Trump, Wilders en Geenpeil als vanzelf de stem van het volk vertegenwoordigen.

Hoewel het om te beginnen misschien lijkt alsof “volk” een term is die naar een duidelijk afgebakende entiteit of vaststaande groep mensen verwijst, heeft iemand als Ludwig Wittgenstein beargumenteerd dat woorden niet altijd op een dergelijke manier functioneren. Wellicht kun je van een begrip als “stoel” nog zeggen dat het altijd op een heel specifiek object slaat, maar hoe zit het met de grote en zeer diverse groep woorden waaraan we niet één, twee, drie een voorwerp kunnen koppelen? Denk aan simpele lidwoorden maar ook aan noties als “rechtvaardigheid” en “natie”. We moeten ons niet laten misleiden door het feit dat zowel “stoel” als “volk” zelfstandige naamwoorden zijn, zou Wittgenstein zeggen. Waar we met de eerste term een concreet ding bedoelen, gaat dat voor de tweede niet per se op.

Het volk vormt met andere woorden niet automatisch een homogene en onveranderlijke instantie – met alle gevolgen voor wat de stem ervan precies kan zijn. Ongeacht wat de voorbeelden die ik eerder gaf doen vermoeden, vormt de vox populi waarschijnlijker niet dan wel een unaniem geluid. Als de term “volk” immers niet vanzelf naar een eenduidige groep verwijst, zal de stem ervan evenmin unisono klinken. Meerstemmigheid ligt meer voor de hand, en het lijkt me dat inderdaad niet elke gewone man of vrouw onverkort isolationistisch, vluchteling-avers en dol op grofgebektheid is. 39 zetels zijn er tenslotte nog geen 150, virtueel of niet.

Hoe komt het dan dat “de stem van het volk” niettemin synoniem is geworden voor de zojuist genoemde eigenschappen? Daarbij helpt een ander taalfilosofisch inzicht. Voortbordurend op het Wittgensteiniaanse idee dat woorden niet altijd als een beschrijving van de objectieve wereld opereren, hebben meer recente filosofen betoogd dat de taal onze leefwereld ook actief kan vormengeven; je vindt dit terug bij uiteenlopende denkers als J.L. Austin en Judith Butler. Zoals het in het filosofisch jargon heet, menen zij dat taal niet puur descriptief maar vaak juist performatief is. We doen anders gezegd dingen met woorden. De trouwambtenaar die zegt “Hierbij verklaar ik u man en vrouw”, bewerkstelligt dat de personen die voor hem staan daadwerkelijk in de echt verbonden zijn; degene die in zijn testament opneemt “Ik laat mijn horloge achter aan mijn neef”, maakt op dat moment van een eigen uurwerk een erfstuk. In deze en talloze minder formele gevallen wordt er geen reeds bestaande situatie omschreven maar juist een nieuwe gecreëerd.

Iets vergelijkbaars kunnen we zeggen over de stem van het volk zoals Trump, Wilders en Geenpeil die zouden representeren. De vox populi heeft niet bij voorbaat een isolationistische etc. invulling: strikt gesproken gaat het alleen om de mening van de man of vrouw op straat, en die kan in principe allerlei vormen aannemen, zelfs een eurofiele bijvoorbeeld. Wat precies de stem van het volk is ligt dus niet per se van te voren vast. Het vormt geen objectief feit dat enkel door de eerder genoemde heren omschreven wordt, maar een nieuwe situatie die in elk geval deels door hen wordt gecreëerd. De ideeën die zij zeggen te vertegenwoordigen zijn niet noodzakelijk door elke landgenoot al eerder op die manier gedacht. Hoe vaker echter herhaald wordt dat zij namens het volk spreken – door zowel henzelf als degenen die over hen berichten – hoe meer die claim aan geloofwaardigheid wint. Het is een kwestie van performativiteit, of om een ander begrip te gebruiken, een self fulfilling prophecy.

Maar dat betekent ook dat we niet elke claim over de stem van het volk klakkeloos hoeven te accepteren. Hierover heeft een andere Wittgenstein-adept interessante dingen geschreven: de Amerikaanse filosoof Stanley Cavell. Wittgenstein zelf deed namelijk ook vaak stellige uitspraken over wat “we” als leden van de taalgemeenschap precies bedoelen met bepaalde uitingen – terwijl het maar de vraag is op grond van welk speciaal gezag of inzicht hij eigenlijk namens alle taalgebruikers zou kunnen spreken. Een dergelijke gezag of inzicht claimt Wittgenstein dan ook helemaal niet, betoogt Cavell. Wanneer Wittgenstein stelt dat “we” dit of dat bedoelen met deze of gene taalhandeling, is dat geen autoritaire proclamatie van wat iedereen daarmee te allen tijde meent. Het is veeleer een verzoek aan elk van ons om na te gaan of we het ermee eens zijn. Volgens Cavell maakt Wittgenstein met zulke stellingen dus geen einde aan ieder debat, maar nodigt hij ons juist uit om er met hem over in gesprek te gaan.

Dit kunnen we ook toepassen op uitspraken over of aanspraken op de stem van het volk. Wie het over “We the people” heeft – om in Amerikaanse sferen te blijven – stelt niet voor eens en altijd vast wat al zijn of haar landgenoten vinden; hij of zij opent goed begrepen juist de discussie daarover. We kunnen vervolgens met deze persoon instemmen, maar ook van mening verschillen en een ander voorstel doen over wat in elk geval dit lid van de bevolking denkt. Het volk vormt immers geen slaafse massa, zoals Trump, Wilders en Geenpeil zeker zullen beamen. Maar dat betekent ook dat delen van het volk dat zij zeggen te vertegenwoordigen, het in meer of mindere mate met hen oneens kunnen zijn.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend