Door Bij Nader Inzien (redactie)
Door: Ronald Tinnevelt (Radboud Universiteit Nijmegen)
‘En zoals het voor een gezinshoofd een schande is toe te laten dat in zijn rijke huishouden iemand honger lijdt of vernederd wordt door naaktheid of voddenkledij, zo past het ook niet dat in een allesbehalve arme stad de magistraten zouden dulden dat sommige burgers onder honger of armoe gebukt gaan.’
In een tijd waarin het aantal voedselbanken al jaren toeneemt en ook het aantal mensen dat erbij aanklopt, zijn deze woorden van de Spaanse humanist Juan Luis Vives (1493-1540) – gericht aan het toenmalige stadsbestuur van Brugge – actueler dan ooit. Zeker in combinatie met een groeiend economisch nationalisme en het daarbij horende mantra dat hulp aan anderen onszelf en degenen met wie we ons verwant voelen benadeeld.
Wellicht is De subventione pauperum (Over de hulp aan de armen) niet het meest doorwrochte filosofische werk op het terrein van armoede, verplichting en welwillendheid, maar het toont wel op heldere en dwingende wijze de tegenstrijdigheden waarmee ook wij vandaag de dag nog worstelen. Oog voor de moeilijke omstandigheden waarin mensen onder de armoedegrens leven, maar tegelijk onbegrip voor het feit dat zij niet zelf aan hun beroerde omstandigheden ontsnappen. Aandacht voor hun noden, maar tegelijk een moraliserende en disciplinerende houding ingegeven door de waarden van ‘hardwerkend Nederland’. Kritiek op een economische manier van denken, maar er toch niet aan willen ontsnappen. In die zin zetten de problemen waarmee Vives worstelt ons tot denken en hopelijk tot verandering aan.
Dit is een aflevering uit de rubriek ‘Een Kleine Ode Aan’. In ongeveer 250 woorden looft een Nederlandse of Vlaamse auteur een al dan niet vergeten filosofisch pareltje.