Door Bij Nader Inzien (redactie)
Gerrit Glas (Hoogleraar filosofie van de neurowetenschappen, VUmc)
Geen wetenschap zit vandaag zo in de lift als juist de neurowetenschap. Maar in hoeverre hebben we nu eigenlijk grip op wat een brein is?
In een commentaar op recente overzichtsstudie stelt Paul Laurienti dat we het brein beter kunnen zien als een zwerm spreeuwen dan als een lappendeken. De term lappendeken is een metafoor. Ze staat voor de oude benadering van de neurowetenschap waarin het ging om het anatomisch lokaliseren van functies.
Laurienti bepleit een visie waarin het brein bestaat uit clusters van processen waarvan de grootte, de omvang en de locatie in de tijd voortdurend veranderen, zoals bij een zwerm vogels. Zwerm is uiteraard, net als lappendeken, ook een metafoor. Het brein is niet een zwerm, het gedraagt zich in bepaalde opzichten op een manier die te vergelijken is met een zwerm.
De term netwerk – eveneens populair – is ook een goed voorbeeld. In de oorsprong verwijst de term naar netwerken uit het dagelijks leven: visnetten, haarnetten, klamboes. Maar die analogie is de gemiddelde neurowetenschapper al lang vergeten. Inmiddels bedoelen we met de term netwerk iets anders, een verzameling punten en hun onderlinge verbindingen. Dat is hoogst abstract en zeer analogisch, maar daarvan zijn we ons in de neurowetenschappen nauwelijks meer bewust.
Analogieën, metaforen en modellen
Metaforen zijn termen die een betekenis overdragen van het ene naar het andere domein. De uitspraak “Mijn keel is schuurpapier,” draagt een onaangename grofkorrelige kwaliteit, die van schuurpapier, over naar hoe mijn keel aanvoelt. Metaforen zijn gebaseerd op analogieën, begripsmatige overeenkomsten tussen ongelijksoortige dingen. In het geval van mijn keel is de analogie tussen schuurpapier en mijn keel de grofkorrelige kwaliteit. Wetenschappelijke taal zit barstensvol analogieën, maar niet alle analogieën kristalliseren uit tot metaforen. Metaforen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de wetenschap omdat ze de aandacht creatief richten op een bepaald aspect van wat men onderzoekt. Hiervan gaat ook een structurerend effect uit wat betreft hypothese- en modelvorming. Analogie, metafoor en model vormen een trits: analogieën kunnen aanleiding geven tot metaforen die op hun beurt een structurerend effect hebben op modelvorming.
Analogieën en metaforen vervullen zo een cruciale rol in het bemiddelen tussen observatie en theorie. We bezien het onderzoeksobject in het licht van onze metaforen en die metaforen staan op hun beurt aan de wieg van onze modellen. Mettertijd worden metaforen zelf ook weer gekleurd door theoretisch inzicht. Zo ontstaat er een dynamisch spel met de taal dat tot gevolg heeft dat de grens tussen theorie, observatie en alledaagse kennis soms vervaagt.
Niet onschuldig
Maar metaforen zijn niet altijd onschuldig. Een bekend, inmiddels bijna berucht, voorbeeld is de metafoor van het brein als computer. De vergelijking tussen computer en brein gaat in twee opzichten op. Het verschil tussen hardware en software vindt zijn analogie in het onderscheid tussen structuur en functie; tussen anatomisch te bepalen breinmaterie enerzijds en programmeerbare, functionele realisering anderzijds. De andere analogie betreft de werking van de hardware: het gaat zowel in de hersenen als in computers om de wiskundige manipulatie van symbolen. Volgens Gerard Edelman (1992) gaan beide analogieën echter voorbij aan de plasticiteit van het brein en heeft de computermetafoor zelfs een remmende invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de neurowetenschappen.
Reïficatie
Een ander gevaar is dat van reïficatie van metaforen. Er was een tijd dat de mensheid technische innovatie probeerde inzichtelijk te maken door analogieën met lichamelijke verschijnselen: de telefonie werd begrepen naar analogie van de hersenen, waarbij zenuwvezels model stonden voor de bedrading van het telefoonnetwerk. In onze tijd is dat omgekeerd. We beschouwen onszelf naar analogie van technische artefacten zoals de machine en de computer. Verzelfstandiging van die analogieën leidt tot reïficatie: de analogie wordt zelf een ding en wij zijn een machine of een computer.
Een bijzondere variant betreft hersenplaatjes. We kijken naar een MRI-scan en zeggen: “Typisch MS!” We weten wel anders, en het is een manier van zeggen, maar zeker in de klinische praktijk en bij het grote publiek vervloeien beeld en werkelijkheid maar al te gemakkelijk. Dan ‘is’ MS wat daarvan zichtbaar wordt op het scherm en niet wat jij en anderen daarvan ervaren in het dagelijkse leven. Dat is niet alleen onwetenschappelijk, maar het leidt ook tot een reductie van de werkelijkheid van het ziekzijn. Ik erken, de verleiding is groot. Het beeld is zo onmiddellijk en zo overtuigend, dat we denken dat het de werkelijkheid ‘is’. Een manier van representeren wordt gehouden voor de werkelijkheid zelf. Een bepaalde manier van kijken wordt gehouden voor het ding zelf, de ziekte. Er is sprake van het verzelfstandigen van een abstractie. Deze verzelfstandiging leidt tot een illusie. Het is alsof we dwars door het beeld heen iets van onszelf, ja zelfs ons ‘zelf’ zien: de illusie van de transparantie.
Tot slot
Het reflecteren op de rol van metaforen en bestrijden van reïficatie zijn maar een paar voorbeelden van wat filosofie in de neurowetenschappen kan doen. Ik ben ervan overtuigd dat filosofie de neurowetenschapper tot een betere neurowetenschapper kan maken, omdat deze niet langer de kluwen van conceptuele en empirische vragen hoeft te schuwen, maar deze in hun onderlinge samenhang kan proberen te beantwoorden.
(Deze tekst is een bewerking van een gedeelte van de inaugurele rede ‘Touching a nerve: Filosofie in de neurowetenschappen’ die de auteur uitsprak op 9 februari jl. ter aanvaarding van het ambt van hoogleraar filosofie van de neurowetenschappen aan het VUmc.)
Ik, bioloog, vraag me af of een benadering van de neurowetenschappen zoals deze van Gerrit Glas niet een vorm van ‘luchtfietserij’ is. Ik mis, zoals ik hieronder betoog, een natuurwetenschappelijk of een neurowetenschappelijk fundament. Het lijkt me dat Glas over het hoofd ziet dat elke beschrijving van processen van ons brein op een aantal manieren kan gebeuren en dat het toch over hetzelfde gaat.
Gerrit Glas zegt dat het brein niet een zwerm is – uiteraard – maar het lijkt of hij daarmee bij het woord ‘zwerm’ blijft steken. Het is heel goed mogelijk de processen in ons brein een voortdurend veranderende zwerm te noemen. Ik zou dat woord misschien niet hebben gekozen, maar de voortdurende uitwisseling van gegevens door de structuren in ons brein, waarvan de processen die erin plaatsvinden door o.a. Francis Crick als beslisprocessen werden geduid, processen die elkaar constant in de gaten houden en waarvan één of meer de overhand krijgen, kan in dit verband wel degelijk met een zwerm worden vergeleken.
Het heeft mijns inziens weinig zin, in deze context, te wijzen op misverstanden in de woordkeuze die gehanteerd wordt om het brein te beschrijven. Ik heb moeite met dit soort redeneringen omdat ze de fysieke basis van ons brein lijken te verdoezelen. Het lijkt soms zelfs dat dat de bedoeling is. Glas noemt hier bijvoorbeeld netwerken. Is het feit dat de onderzoekers de oorspronkelijke betekenis zijn vergeten een probleem? Ik ben ook niet gelukkig met het beeld dat Gerrit schetst van de MRI-scan en ‘Typisch MS’. Is dat een reductie van de werkelijkheid van het ziekzijn? Uiteraard gaat het niet aan om het daarbij te laten en de patiënt in de kou te laten, maar uiteindelijk zijn die benaderingen twee kanten van dezelfde realiteit.
Na ‘Wij zijn ons brein’ is er, ook, of misschien zelfs met name in filosofische kringen, een soort hetze begonnen tegen Swaab en de titel van het boek, en misschien nog meer, tegen de notie dat de vrije wil een illusie is (hoewel dat in dit boek slechts een zijpaadje is). Ik herinner me nog dat ik een aantal jaren geleden een college van Philipse bijwoonde en dat zijn collega Marcus Düwell een korte video presenteerde, daarin op neerbuigende wijze de titel van dit boek afkraakte EN over dit deel van de video voor het college begon ook nog eens smakelijk zat te lachen. Een beschamende vertoning.
Wij zijn ons brein! Ook hier lijkt Gerrit Glas zich niet te realiseren (of vergis ik me…?) dat wat ons brein aan processen produceert, door datzelfde brein wordt beoordeeld en van waarde wordt voorzien. ‘Een bepaalde manier van kijken wordt gehouden voor het ding zelf, de ziekte’. Ik herformuleer deze zin. De bepaalde manier van kijken is hier de waarneming van de MRI-scan. Het brein van de onderzoeker, dat is de onderzoeker zelf, concludeert dat deze waarneming er sterk op wijst dat de patiënt MS heeft. Dat de patiënt MS heeft is een emotioneel belangrijke kwestie. Omdat de onderzoeker en de patiënt (het woord, de betekenis van) MS hebben vastgelegd in hun brein en daaraan een waarde hebben verbonden (heel stoffelijk, er komt meer of minder dopamine vrij, of een andere transmitter) krijgt die constatering betekenis.
Tenslotte wil ik twee alinea’s nog wat nader onder de loep nemen. Gerald Edelman heeft, (net als Glas hier) natuurlijk gelijk als hij een al te makkelijke analogie tussen computer en brein afwijst. Het is ondertussen al weer even geleden dat zulke beelden werden gebruikt om een beter zicht op de werking van ons brein te krijgen. Wat er ‘niet onschuldig’ is aan deze poging tot verklaring van hoe ons brein werkt ontgaat me. Of gaat dat om de onschuldige opmerking van Edelman dat de ontwikkeling van het begrip van het brein daardoor vertraagd is?
Reïficatie? Tja, ik ben eerlijk gezegd niet onder de indruk van deze poging tot deïficatie van ons brein. Want dat is het in zekere zin. Spinoza en zeker La Mettrie zaten op een ander spoor. Ons brein is een uiterst complex orgaan, en kan wellicht goed met een geniaal gemaakte (geschapen) of (gewoon) een geniale machine vergeleken worden. Elke poging daaraan te ontkomen duidt erop dat er gezocht wordt het brein te verkleinen tot een onderdeel van de menselijke creatie dat niet voldoet en dus (bijvoorbeeld) goddelijke hulp nodig heeft. Het duidt op een tekortschietend begrip van de geweldige mogelijkheden van ons brein.
Hans van den Berg, Vleuten, bioloog in ruste.