Door Pieter Adriaens (Hoogleraar KU Leuven)
Een meerderheid van Europeanen meent dat genetisch gewijzigde gewassen, of genetisch gemodificeerde organismen (kortweg ggo’s) ‘onnatuurlijk’ zijn. Een beetje denkwerk leert ons echter dat er geen enkele betekenis van ‘natuurlijk’ bestaat die ons toelaat een strikt onderscheid te maken tussen ggo’s en traditionele landbouwgewassen, of tussen ggo’s en producten van mutagenese. En zelfs als enkel ggo’s onnatuurlijk zouden zijn, volgt daar niet uit dat ze ook onwenselijk zijn. Kortom: het concept ‘natuur’ kan ons niet helpen om ggo’s te verwerpen.
‘Fundamenteel onnatuurlijk’
De veronderstelde onnatuurlijkheid van ggo’s speelt een opvallende rol in een Eurobarometer over biotechnologie uit 2010 – een bevraging bij meer dan twintigduizend Europeanen, in opdracht van het communicatie-departement van de Europese Commissie. Het doel van de enquête is het in kaart brengen van attitudes ten aanzien van tal van biotechnologische thema’s, zoals nanotechnologie, stamcelonderzoek en biobrandstoffen. Op de vraag of ggo-voedsel ‘fundamenteel onnatuurlijk’ is, antwoordt zeven op de tien Europeanen bevestigend. Zes op de tien voelt zich ‘ongemakkelijk’ bij ggo-voedsel.
Zulke cijfers worden gretig geciteerd in de persdocumenten en studies van milieuorganisaties zoals Greenpeace, die zich met hand en tand verzetten tegen het ontwikkelen en telen van ggo’s. Voorstanders benadrukken daarentegen dat ggo’s best natuurlijk zijn. Zo speelt de natuur een belangrijke rol in de promopraatjes van grote biotechnologiebedrijven, zoals Monsanto. Neem nu het volgende bijschrift in een advertentie van Monsanto in de jaren 1990: ‘Biotechnologische producten [lees: ggo’s] zullen gebaseerd zijn op de eigen methoden van de natuur. (…) De wetenschappers van Monsanto werken samen met de natuur om innovatieve producten te ontwikkelen voor boeren van vandaag en van de toekomst.’ Verwarring troef! Zijn ggo’s nu natuurlijk of net niet?
De wildernis uit
Het antwoord op die vraag hangt af van wat we precies bedoelen met ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’. Begrippen als natuur en natuurlijkheid gaan al eeuwen mee en in al die tijd hebben ze verschillende betekenissen gekregen. De Britse filosoof David Hume merkte in 1738 al op dat ‘er geen dubbelzinniger en twijfelachtiger woord bestaat dan het woord “natuur”.’ Die meerzinnigheid zorgt vaak voor verwarring in wetenschappelijke en publieke debatten, waaronder het debat over ggo’s. De vraag is of er een betekenis van ‘natuur’ bestaat die het mogelijk maakt om ‘onnatuurlijke’ ggo’s te onderscheiden van ‘natuurlijke’ niet-ggo’s. Twee betekenissen zijn in deze context zeer relevant.
Een eerste betekenis komt uit de religieuze sfeer. Voor veel mensen is de natuur heilig; voor gelovigen is ‘natuur’ zelfs synoniem met ‘Gods schepping’. Dat betekent onder meer dat het vanuit moreel oogpunt verkeerd is die schepping te veranderen, zelfs als dat gigantische voordelen zou opleveren. Enkele jaren na de ontwikkeling van de eerste genetisch gewijzigde plant publiceerden enkele Amerikaanse religieuze leiders uit verschillende geloofsgemeenschappen een verklaring over het thema. Daarin stond onder meer te lezen dat ‘Gods geschenk van het leven, in al zijn vormen en soorten, niet louter kan worden beschouwd als een chemisch product dat genetisch mag worden gewijzigd en gepatenteerd met het oog op economische voordelen.’
De opvatting dat planten intrinsieke waarde hebben en dat het daarom ontoelaatbaar is om ze genetisch te wijzigen, komt overigens niet alleen voor in spirituele kringen. Soms duikt ze ook op in wettelijke documenten, bijvoorbeeld in de Gene Technology Law die in Zwitserland in voege is sinds 2004. De wet stipt aan dat ‘de waardigheid van levende wezens’ te allen tijde moet worden gegarandeerd. (In het Duits gaat het over ‘die Würde der Kreatur’, en ‘Kreatur’ kan zowel ‘levend wezen’ als ‘het geschapene’ betekenen.) Dat betekent concreet dat onderzoekers die een beurs aanvragen om te experimenteren met planten, moeten aantonen dat de groei en de voortplanting van die planten niet wordt belemmerd. De wet wekte ergernis bij veel wetenschappers omwille van haar vaagheid en wereldvreemdheid. Steriele planten, zoals pitloze druiven, zijn vandaag immers vrij verkrijgbaar in de winkelrekken.
Religieuze bezwaren tegen ggo’s zijn misschien begrijpelijk, maar ze zijn niet consequent. Het probleem met zulke bezwaren is dat ze evenzeer van toepassing zijn op alle andere vormen van plantenveredeling zoals artificiële selectie en kruising van bijvoorbeeld mais (de maiskolven van de eerste Maya’s waren vele malen kleiner dan de kolven die wij kennen). In dat proces werd de waardigheid van mais steevast herleid tot zijn nut voor boeren en consumenten. Is er dan een moreel relevant verschil tussen ggo-mais en conventionele mais? In beide gevallen wordt Gods schepping bewerkt, ter meerdere eer en glorie van de mens. Het is aan de religieuze leiders van vandaag om uit te leggen waarom niet-ggo’s vanuit religieus oogpunt natuurlijker zouden zijn dan ggo’s.
Een tweede en populaire betekenis van het woord ‘natuur’ verwijst naar de verzameling van organismen en fenomenen die zich onttrekken aan de invloed van de mens. ‘Natuurlijk’ betekent dan eerder iets als ‘ongerept’ of ‘zuiver’. Natuurlijk is wat (nog) niet werd aangeraakt en bezoedeld door de mens. In deze betekenis is ‘wildernis’ een goed synoniem voor ‘natuur’. In de recente wetenschappelijke literatuur is er heel wat discussie over de vraag of er op aarde überhaupt nog organismen en fenomenen zijn waarop de mens geen invloed heeft uitgeoefend. Als er nog zoiets bestaat als een wildernis, gaat het in ieder geval om een gebied dat door de mens wordt afgebakend en beschermd.
Laten we niettemin even aannemen dat er ook vandaag nog ruimte is voor natuur-in-de-tweede-betekenis. Volgens deze tweede betekenis zijn ggo’s in ieder geval onnatuurlijk – de mens is immers de enige diersoort op aarde die doelbewust en rechtstreeks het genetisch materiaal van planten verandert. Ggo’s zijn per definitie het werk van mensenhanden en kunnen daarom niet natuurlijk zijn. Het probleem is echter dat dat ook geldt voor gewassen die voortkomen uit andere veredelingstechnieken. De Britse evolutiebioloog Richard Dawkins zei ooit: ‘Landbouw is altijd al onnatuurlijk geweest.’ Alle gewassen die vandaag in de landbouw worden gebruikt, zijn in mindere of meerdere mate het product van mensenhanden. Alle landbouwgewassen zijn dus min of meer onnatuurlijk.
Wel kan men zich de vraag stellen of ggo’s onnatuurlijker zijn dan niet-ggo’s. Enerzijds lijkt dat het geval te zijn, omdat genetisch wijzigen meestal gebeurt met producten die zelf al voortkomen uit conventionele veredeling. In dat opzicht zijn ggo’s extra onnatuurlijk, althans in deze tweede betekenis van het woord ‘natuur’. Maar die onnatuurlijkheid impliceert wel dat sommige ggo’s bijvoorbeeld beter bestand zijn tegen insecten dan niet-ggo’s en dus minder nood hebben aan insecticiden. Daardoor wordt hun natuurlijkheidsgehalte weer een beetje opgekrikt. Anderzijds zou men kunnen zeggen dat sommige ggo’s natuurlijker zijn dan niet-ggo’s, omdat gentechnologie accurater is dan vele andere veredelingstechnieken en daarom ‘de natuur’ in mindere mate verandert. Mutagenese is zo’n plantenveredelingstechniek die nog onnatuurlijker lijkt – in alle betekenissen van het woord – dan genetisch wijzigen, terwijl haar producten nauwelijks op verzet stuiten.
Gamma gardens en mutagenese
Mutagenese of mutation breeding is een techniek die tot op heden openlijk, actief en enthousiast wordt gepromoot, onder meer door middel van een samenwerking tussen het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties. Het IAEA werd opgericht in 1957 met het uitdrukkelijke doel meer vreedzame toepassingen te zoeken voor atoomenergie, maar die zoektocht begint al vroeger. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog bleek al dat Cobalt-60 niet alleen bruikbaar is in oorlogsvoering, maar ook in de geneeskunde en de landbouw.
In zogenoemde gamma gardens worden concentrische cirkels van planten rond een radioactieve bron geplaatst. De voorste rijen sterven vaak af, door de intense stralingsdruk, maar op de achterste rijen begint het DNA van de planten wild te muteren. Daarbij komen soms nieuwe eigenschappen te voorschijn die nuttig blijken voor de landbouw, maar ook voor de bloementeelt, die steeds op zoek is naar nieuwe kleuren en vormen. Op die manier werden sinds 1950 heel wat nieuwe plantenvariëteiten geproduceerd – variëteiten met grotere zaden, sappigere vruchten, nieuwe kleuren, enzovoort. Twee van de meest populaire varianten van de rode pompelmoes, de Star Ruby (1971) en de Rio Red (1985) zijn bijvoorbeeld mutagenese-producten. Het gaat om twee varianten van een pompelmoes die in 1929 door Texaanse boeren werden ontdekt, als een product van spontane mutatie, en waarvan de kleur in een latere fase door straling werd ‘verbeterd’.
Het grote voordeel van mutagenese is dat ze het mutatieproces versnelt en zo de kans vergroot dat nieuwe eigenschappen opduiken in bestraalde planten. De nadelen zijn daarentegen aanzienlijk. Ondanks de torenhoge verwachtingen werd het produceren van variatie nooit een routineklus. Op hedendaagse akkers staan nog steeds veel meer ggo’s dan mutagenese-gewassen. Bovendien impliceert de techniek per definitie dat het gehele DNA van de plant wordt getroffen. In vergelijking met genetisch wijzigen is mutagenese een eerder brutale en onoverzichtelijke veredelingstechniek, waarbij soms volledige DNA-fragmenten verdwijnen.
Men zou denken dat de combinatie van plantenveredeling en radioactiviteit veel milieuorganisaties op stang zou jagen, maar niets is minder waar. Zelfs in haar begindagen, toen de publieke afkeer van straling op zijn hoogtepunt was, stuitte mutagenese nauwelijks op verzet. Vandaag is de techniek even weinig omstreden. Er is nooit een moratorium geweest op mutagenese-onderzoek. Mutagenese-producten worden niet geboycot en hoeven niet te worden gelabeld. De proefplanten in gamma-tuinen worden niet vertrappeld of uitgetrokken. Ze worden niet als Frankenfood bestempeld of als ‘fundamenteel onnatuurlijk’ veroordeeld. Niemand lag en ligt wakker van mutagenese. Nochtans is de gelijkenis met genetisch wijzigen opvallend. Ook hier wordt de intrinsieke waarde van een plant gereduceerd tot zijn economische waarde; ook hier grijpt de mens in op de eigenheid van de plant en knoeit hij met een kracht die zich tegen hem kan keren. Ook mutagenese-gewassen zijn dus ‘fundamenteel onnatuurlijk’. Hoe komt het dan dat er geen haan naar kraait?
De natuur stinkt
Stel dat we niettemin toch zouden kunnen aantonen dat enkel ggo’s onnatuurlijk zijn. Wat zou er daar uit volgen? Als zeven op de tien Europeanen van mening is dat ggo’s ‘fundamenteel onnatuurlijk’ zijn, zoals de Eurobarometer ons leert, is dat meer dan een oordeel over de feiten. Het is ook een impliciet moreel oordeel, dat wil zeggen een oordeel over de wenselijkheid van ggo’s. Dat blijkt onder meer uit de reactie op een andere uitspraak uit de Eurobarometer, met name: ‘De ontwikkeling van ggo-voedsel moet worden aangemoedigd.’ Meer dan zes op de tien Europeanen is het oneens met die uitspraak. Hun onderliggende redenering lijkt dus de volgende te zijn: ggo’s zijn onnatuurlijk en daarom onwenselijk.
Er is echter een geurtje aan die redenering. Ze veronderstelt immers dat alles wat onnatuurlijk is, onwenselijk of slecht is, in de morele zin van het woord, terwijl alles wat natuurlijk is, wenselijk of goed is. Die veronderstelling is eeuwenoud en is ook één van de pijlers van de christelijke geloofsleer en met name van een moraalfilosofische theorie die bekend staat als het natuurwetsdenken. Een goed leven is een leven volgens de natuur. De natuur is een moreel kompas dat ons te allen tijde vertelt wat we moeten doen. Hoe kan het ook anders als die natuur door God werd geschapen?
Tegenwoordig vind je nauwelijks nog filosofen die het natuurwetsdenken onderschrijven. Sinds de wetenschappelijke revolutie kwam de band tussen natuurlijk en goed steeds meer onder vuur te liggen. Het natuurwetsdenken werd gezien als een vorm van wishful thinking. Onder het mom van een beschrijving van de feiten, schetste het eigenlijk een ideaalbeeld – een beeld van hoe de wereld zou moeten zijn. Maar een beschrijving van hoe de dingen zijn, leert ons weinig of niets over hoe ze zouden moeten zijn. De natuur is immers in wezen amoreel – ze trekt zich geen moer aan van onze morele fijngevoeligheden.
Er zijn ruwweg twee manieren om te ontkrachten dat de natuur een betrouwbare morele leider is. Enerzijds is het zo dat de levende natuur, en met name de dierenwereld, vervuld is van overspel, kindermoord, kannibalisme en tal van andere brutaliteiten die door niemand als moreel aanvaardbaar, laat staan als wenselijk worden beschouwd. ‘Natuurlijk’ en ‘goed’ zijn dus niet altijd synoniemen. Anderzijds is onze leefwereld haast volledig gebaseerd op ‘onnatuurlijke’ technologieën, gaande van elektronenbestraling bij kanker tot chloorbehandelingen van het openbaar zwembad, maar geen mens die daarover klaagt. ‘Onnatuurlijk’ en ‘slecht’ zijn dus evenmin synoniemen.
Als die redenering klopt, rijst de onvermijdelijke vraag: Waarom is de onnatuurlijkheid van ggo’s problematischer dan de onnatuurlijkheid van een kankerbehandeling of een ziekenhuisbevalling? De bal ligt met andere woorden in het kamp van de tegenstanders van genetisch wijzigen. Hun taak is tweeërlei. Enerzijds moeten ze duidelijk maken waarom, en in welke zin ggo’s onnatuurlijker zijn dan niet-ggo’s. Anderzijds moeten ze ook uitleggen waarom de vermeende onnatuurlijkheid van ggo’s in morele zin problematisch is. Bij gebrek aan een overtuigend antwoord op die vragen, lijkt het spreken over de onnatuurlijkheid van ggo’s eerder op een afleidingsmanoeuvre, dat de discussie over andere, misschien meer relevante bezwaren in de weg staat.
Dit is een aangepaste versie van een artikel dat eerder verscheen in het oktobernummer (2017) van het maandblad Eos.
Verder lezen
Curry, Helen Anne (2016). Evolution Made to Order: Plant Breeding and Technological Innovation in Twentieth-Century America. Chicago: The University of Chicago Press.
European Commission (2010). Special Eurobarometer Biotechnology. TNS Opinion & Social: Brussel. http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_341_en.pdf
Ik heb geen bezwaren tegen genetische manipulatie per-se, en daarbij erken ik dat de technologie van recombinant DNA wezenlijk anders is dan traditioneel veredelen, en het genoemde gamma gardening. Ik hoop (en zie) ook dat de “principele” bezwaren gaan verdwijnen bij hen die de natuur willen beschermen: als landbouw efficienter kan (vertical farming, bv.) blijft er meer ruimte voor vrije natuur over.
Waar ik wel grote bezwaren tegen heb is het ondoordacht of dwaas gebruik van de technologie (zoals het inplanten van resistentie tegen steeds zwaardere gifsoorten, als roundup, van het genoemde Monsanto.) en de monopolisatie van gewassen via octrooien, zodat het traditionele boeren door het achterhouden van zaad of pootgoed niet meer mag, en dus een potentieel kostbare afhankelijkheid van de leverancier ontstaat — maar ook dat is niet het unieke domein van GM planten. Veel traditioneel gekweekte hybride soorten hebben hetzelfde probleem.