Door Lucas Gronouwe (Radboud Universiteit)

Filosoferen is “zich voorbereiden op de dood”, zo zei Plato al. Nog steeds benadrukken filosofen het belang van deze voorbereiding (zoals Marli Huijer in dit interview met Trouw), en verwachten we van de filosofie een antwoord op de vraag hoe we met onze eindigheid dienen om te gaan. Met sterfelijkheid, zo luidt doorgaans het begin- en eindpunt, moet je leren leven.

Op de hoogte blijven? Volg ons op Twitter, Facebook en Instagram.

Maar wat nu als de dood geen einde van leven is? Wat als we na ons overlijden in het rijk van de levenden blijven voortbestaan? Als een soort spook, dat niet aanwezig is, maar ook niet afwezig, niet levend is, maar ook niet dood? Dit ontwrichtende idee hield de Franse filosoof Jacques Derrida de laatste vijftien jaar van zijn leven bezig.

Leven is voortleven

“De angst voor de dood heeft me altijd in zijn greep gehad”, dat gaf Derrida ruiterlijk toe. De eindigheid van zijn leven maakte hem doodsbenauwd: “Ik denk aan niets anders dan de dood.” Het leek deze filosoof onmogelijk zijn eigen sterfelijkheid te accepteren, dus besloot hij het idee van voortleven onder de loep te nemen.

Stel je voor: je staat aan de voet van je eigen graf

Derrida ontdekte dat achter zijn doodsangst iets anders schuilging, wat hij testamentair verlangen’ noemde: de hoop dat er iets van hem zou resteren om van zijn leven te getuigen, wanneer hij er zelf niet meer zou zijn. Sterker nog, een dergelijk voortleven is volgens Derrida onvermijdelijk. Om te laten zien hoe onze angst voor de dood en ons voortleven met elkaar verbonden zijn, bedacht Derrida het volgende gedachte-experiment.

Stel je voor: je staat aan de voet van je eigen graf. Wanneer je dit voorstelt, zie je jezelf voortleven: je beleeft namelijk je eigen dood, maar dan als een toeschouwer die dit einde juist heeft overleefd. Onze denkbeelden over onze eigen dood, zo meende Derrida, zijn daarom altijd gedachten over ons eigen voortleven.

Voortleven is wel iets anders dan het verlangen naar onze onsterfelijkheid. Derrida geloofde niet in een eeuwig leven in een religieus hiernamaals. Voortleven is iets dat zich in deze wereld afspeelt: tijdens ons leven schrijven we bijvoorbeeld een brief, die ook na onze dood zal blijven bestaan. Dat is hoe de menselijke werkelijkheid in elkaar steekt. “Leven is voortleven”, aldus Derrida.

Sporen en overblijfselen

De dood is volgens Derrida dus geen einde van leven, omdat we altijd iets nalaten dat anderen aan ons zal doen herinneren. Derrida gebruikte hiervoor het woord ‘sporen’. Zoals het spoor van een dier in een bos betekent dat het dier er was, maar er nu niet meer is, zo getuigt onze nalatenschap nog altijd van ons voorbije leven. Datgene wat ons overleeft, maakt ons zo tot ‘levende dode’: dood voor zover we er zelf niet meer zijn, maar levend voor zover onze sporen resteren.

Zolang er over je gesproken wordt, leef je voort

Er zijn verschillende soorten sporen – herinneringen, handtekeningen, uitspraken, allerhande kunstvoorwerpen – en sommige interesseerden Derrida meer dan andere: vooral foto’s en video’s, namen en teksten. Laten we daarom die drie fenomenen eens wat nader bekijken.

We leven voort middels de foto’s en video’s die er van ons resteren. Visuele media confronteren ons met personen die springlevend overkomen, maar soms al lang geleden overleden zijn. Met hun beeltenis blijven de doden het rijk van de levenden ‘bespoken’.

Ook overleeft iemands naam zijn drager. Deze tekst vormt daarvan een goed voorbeeld: hij gaat over een filosoof genaamd ‘Derrida’, die in 2004 is overleden. Hoe vaak nemen we niet de naam van een overledene in de mond? Zolang er over je gesproken wordt, leef je voort door middel van je naam.

Daarnaast bestaat er nog de bestendigheid van het geschreven woord. Het is enkel doordat Plato de moeite nam om zijn dialogen op te schrijven, dat we vijfentwintig eeuwen later nog steeds kennis van zijn ideeën kunnen nemen. “Wie schrijft, die blijft”, zegt het spreekwoord. In dit verband is het genuanceerder: het is niet de schrijver zelf, maar het geschrevene dat blijft.

Leven na de dood heeft een prijs

Al deze overblijfselen wijzen naar onze afwezigheid, en confronteren ons daardoor met de dood. Ze kunnen ons echter ook helpen om meer van ons eindige leven te gaan houden. Het inzicht dat wij er zelf niet zullen zijn om van onze erfenis te genieten, laat ons het hier en nu intenser en bewuster ervaren. Zo stelt het beleven van je eigen dood en voortleven, zoals Derrida zich dat inbeeldde, ons in staat het leven des te meer te waarderen.

In andermans handen

Leven na de dood heeft een prijs. Het zijn noodzakelijkerwijs anderen die over ons voortleven zullen beschikken. Foto’s en video’s hebben toeschouwers nodig, namen vereisen sprekers en schrijvers, en teksten lezers en interpreten. Na de dood zijn we “absoluut zonder verdediging, ontwapend, in hun handen”, aldus Derrida in zijn laatste collegereeks.

Deze weerloosheid is niet zonder risico. De ander kan onze woorden uit hun verband trekken, onze naam besmeuren, en we zullen hier niets tegen kunnen doen. En zelfs als iemand met alle respect en voorzichtigheid over ons zal spreken, zal hij of zij onze eigen stem veranderen en vervormen. Onze eigenheid is gedoemd te versmelten met de andersheid van de erfgenamen van onze overblijfselen.

Áls anderen ons al laten voortleven. Ook wat dat betreft dienen we ons lot uit handen te geven. Zal er iemand ooit onze foto’s en video’s bekijken, onze naam gebruiken, of onze teksten lezen? Of ons een leven na de dood vergund is, en hoe het eruit zal zien, kan alleen de tijd ons leren.

Derrida zelf was zich van deze onzekerheden maar al te goed bewust. “Wie zal erven, en hoe?” vroeg hij zich in het laatste interview voor zijn dood vertwijfeld af. “Zullen er wel erfgenamen zijn?” De pijnlijke waarheid waarmee we moeten leren leven is niet dat we sterfelijk zijn, maar dat ons voortleven in andermans handen ligt.

Lucas Gronouwe is researchmasterstudent filosofie aan de Radboud Universiteit.


Verder lezen

Derrida, Jacques. Learning to Live Finally: The Last Interview. Vertaald door Pascale-Anne Brault en Michael Naas. New York: Melville House, 2011.

———. The Beast and the Sovereign, Volume II. Vertaald door Geoffrey Bennington. Chicago: University of Chicago Press, 2011.

———. ‘‘I Have a Taste for the Secret.’’ In A Taste for the Secret, door Jacques Derrida en Maurizio Ferraris. Vertaald en geredigeerd door Giacomo Donis en David Webb. Malden: Polity, 2002.

———. ‘‘Discussion Between Jacques Derrida, Philippe Lacoue-Labarthe, and Jean-Luc Nancy.’’ In For Strasbourg: Conversations of Friendship and Philosophy. Vertaald en geredigeerd door Pascale-Anne Brault en Michael Naas. New York: Fordham University Press, 2014.


Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend