Door Jeroen Hopster (Postdoctoraal onderzoeker University of Graz)

Grafiek uit het meest recente overzichtsrapport van het IPCC (AR 5, 2014, Synthesis Report, figuur SPM.6). De grafiek toont twee projecties van de temperatuurstijging in de 21ste eeuw. Het IPCC associeert de blauwe projectie (RCP2.6) met “een extreem ambitieus klimaatbeleid.” De rode projectie (RCP 8.5) toont een scenario met “zeer hoge broeikasgasuitstoot” en wordt in de media soms getypeerd als “business as usual.” Deze projecties zijn niet bedoeld als toekomstvoorspellingen. Wel geven ze een indicatie van de richting waarin we realistische scenario’s moeten zoeken.

Zodra je klimaatverandering in verband brengt met onzekerheid, ruikt de lobby van klimaatontkenners bloed: onzekerheid voedt immers twijfel, scepsis en ontkenning. Het is niet mijn intentie de lobby een gunst te verlenen, dus laat ik vooropstellen dat onder wetenschappelijke experts geen noemenswaardige onzekerheid bestaat over de volgende zaken:

  • De gemiddelde temperatuur op aarde stijgt door de menselijke uitstoot van broeikasgassen (voornamelijk CO2); 
  • Omdat CO2 lang in de atmosfeer blijft, en zich daar ophoopt, zullen de gevolgen van onze uitstoot nog lange tijd merkbaar zijn;
  • Op korte termijn brengt de temperatuurstijging concrete risico’s met zich mee, zoals toenemende droogte, hittegevolgen, bosbranden, hevige regenval, smeltende gletsjers, overstromingen en falende oogsten. 

Verleggen we echter onze blik naar de langere termijn (zeg het jaar 2100), dan bestaat er ook aanzienlijke onzekerheid over de snelheid en gevolgen van global warming. Die onzekerheid heeft verschillende bronnen:

  1. Klimaatprojecties, zoals in bovenstaande IPCC-grafiek, komen tot stand door het integreren van tal van ingewikkelde computermodellen. Die modellen bevatten imperfecties en vereenvoudigingen. Er bestaat, tot op zekere hoogte, onzekerheid over hun nauwkeurigheid.
  2. Het aardse klimaat is een complex systeem, dat zich ontwikkelt in de tijd. Daarbij kunnen zogenaamde tipping points – kantelpunten – worden bereikt, die bijvoorbeeld een plotselinge versnelling van de opwarming in gang zetten. Neem de wereldwijde zeestromen: als die als gevolg van klimaatopwarming in kracht afnemen of van richting veranderen, dan zal dat het globale klimaatsysteem beïnvloeden.
  3. Voorts is de ontwikkeling van de mensheid een onbekende variabele. Hoe lang zal de wereldbevolking blijven groeien? Welke politieke leiders zullen wij in de komende decennia verkiezen, en hoe ambitieus zal hun klimaatbeleid zijn?
  4. Ook de toekomst van menselijke technologieën vormen een bron van onzekerheid. Zullen we in staat zijn om technologische oplossingen te vinden voor het klimaatprobleem, die niet met onaanvaardbare risico’s gepaard gaan? 

Voorzorgsbeginsels

Op welke beleidsstrategie moeten we aansturen, in het licht van deze onzekerheden? Een bekend pleidooi is om het voorzorgsbeginsel (precautionary principle) in acht te nemen. Dat beginsel is echter een veelkoppig verschijnsel. Geen wonder dat het zowel overtuigde aanhangers als scherpe critici heeft. Ieder definieert het beginsel net even anders. 

Maar niet elke versie van het beginsel is even plausibel. Hieronder bespreek ik twee versies van het voorzorgsbeginsel, en beoordeel hoe geschikt die zijn als beslismodellen in het licht van klimaatonzekerheid. De eerste versie wordt regelmatig aangehaald door media en in beleidsstukken, maar is in wezen niet zo geëigend voor het klimaatprobleem. De tweede versie is minder bekend, maar juist in de klimaatcontext van groot belang.  

Kleine kans, catastrofale impact

Een bekende formulering van het voorzorgsbeginsel luidt als volgt: we dienen het worst-case-scenario – de meeste catastrofale uitkomst – koste wat kost te vermijden, zelfs als de kans op die uitkomst klein is. In de klimaatcontext zouden we dit kunnen vertalen naar de opdracht om zogenaamde ‘staartrisico’s’ te vermijden: uitkomsten met een lage waarschijnlijkheid (zeg een gemiddelde temperatuurstijging van meer dan 5 graden gedurende de 21ste eeuw), maar dramatische gevolgen. Oftewel, we moeten ‘kleine kans, catastrofale impact’ scenario’s niet veronachtzamen. 

Hoe klein is een ‘kleine kans’? Hier stuit het beginsel op een dilemma. Als de kans op een catastrofe héél klein is, dan geeft het voorzorgsbeginsel een tegenintuïtief advies. Vergelijk het met het risico dat gepaard gaan met een autorit op de snelweg. Elke keer dat je de auto instapt, loop je een kleine kans op een fataal ongeluk – ergo, een catastrofale uitkomst. Maar moet je daarom de auto mijden? Dat conflicteert met onze alledaagse beslissingen. Omdat de praktische voordelen van een autorit vaak groot zijn, en de kans op een catastrofale uitkomst bijzonder klein is, is bijna iedereen bereid dat risico voor lief te nemen. Dat we het worst-case-scenario koste wat kost dienen te vermijden, hoe klein de kans dan ook, lijkt dus geen houdbaar uitgangspunt.

Een catastrofale uitkomst is, bij klimaatverandering, geen zaak van alles-of-niets, maar van meer of minder

Wat nu als de kans op een fataal ongeluk klein, maar niet verwaarloosbaar is? Als het donker is, mistig en ijzelt? Als je op de radio hoort dat er een spookrijder aankomt? Of weet dat je remmen versleten zijn? Er komt een punt dat het niet meer verstandig is om de weg op te gaan: het risico op een catastrofale uitkomst is te groot om te veronachtzamen. In die situatie is het advies van het voorzorgsbeginsel wél intuïtief. Maar je kunt je afvragen of het voorzorgsbeginsel daadwerkelijk bijdraagt aan je beslissing. Voegt het beginsel iets toe aan een kosten-baten berekening, waarbij de verwachte kosten dermate hoog zijn, dat de baten er niet tegenop wegen?

Een meer fundamenteel bezwaar is dat de formule ‘kleine kans, catastrofale impact’ zich eigenlijk niet goed leent om de onzekerheden waar het klimaatprobleem ons voor plaatst te lijf te gaan. Ten eerste zijn de relevante kansen daarvoor, zeker op de langere termijn, te ongewis. We verkeren niet in de kennispositie om een scherpe inschatting te maken van de kans dat de gemiddelde temperatuur deze eeuw met vijf graden stijgt, en wat de precieze gevolgen daarvan zijn. We bevinden ons, met een technisch onderscheid, niet in een situatie van risico (waarbij de kansen bekend en berekenbaar zijn), maar van diepe onzekerheid.

Ten tweede is een catastrofale uitkomst in de klimaatcontext, anders dan bij de fatale autorit, geen alles-of-niets-zaak. Klimaatverandering kan meer of minder catastrofaal uitpakken, en we kunnen meer of minder vaart maken met het reduceren van onze CO2-uitstoot. Een beslisprocedure die slechts geënt is op het vermijden van het worst-case-scenariovoegt zich niet naar de structuur van het probleem.

Het voorzorgsbeginsel is niet alleen voor alarmisten

Tenslotte is er, voor klimaatethici, ook een strategische reden om het voorzorgsbeginsel niet te associëren met onwaarschijnlijke worst-case-scenario’s. Het geeft ontkenners ammunitie om te beweren dat het beginsel wordt gevoed door de irrationele angsten van klimaatalarmisten en paniekzaaiers. In werkelijkheid zal het allemaal wel meevallen. 

Reële mogelijkheden

Een tweede versie van het voorzorgsbeginsel, die in de klimaatcontext beter op zijn plaats is, brengt een kleine wijziging aan in de formulering van versie één: we moeten ons niet richten op het vermijden van catastrofale uitkomsten met een kleine kans, maar catastrofale uitkomsten met een onzekere kans. Precies die onzekerheid is immers kenmerkend voor de klimaatcontext, zeker als het gaat om langetermijnscenario’s: zulke scenario’s gaan gepaard met waarschijnlijkheden die we niet nauwkeurig kunnen inschatten. Is de kans groot of klein? We weten het domweg niet echt. 

En toch is ons niet-weten niet van dien aard dat we compleet in het duister tasten. Vaak kunnen we op goede gronden stellen dat een scenario een reële mogelijkheid verbeeldt, ook al tasten we in het duister over de precieze waarschijnlijkheid ervan. We beschikken over achtergrondkennis (natuurkundige kennis over het broeikasmechanisme, geologische kennis over klimaten van weleer, oceanografische kennis over tipping points in de zeestromen, etc.), die aannemelijk maken dat een zeker toekomstscenario alleszins mogelijk is. 

Onze kennispositie ten aanzien van het klimaat in 2100 is vergelijkbaar met onze kennispositie ten aanzien van de politiek in 2100. Zal Nederland in 2100 nog steeds een constitutionele monarchie zijn? Dat is geen vergezochte fantasie. Anderzijds, monarchieën hebben geen eeuwigheidswaarde, en het jaar 2100 is nog ver weg: het is heel goed mogelijk dat onze monarchie niet standhoudt. We beschikken over voldoende achtergrondkennis om elk van beide uitkomsten op goede gronden als reële mogelijkheid te presenteren. Maar we beschikken niet over voldoende kennis om er een precieze kans aan te verbinden.    

Klimaatonzekerheid creëert een verleiding voor wishful thinking.”

Het voorzorgsbeginsel, versie twee, stelt dat als we in een dergelijke kennispositie verkeren, en bovendien duidelijke aanwijzingen hebben dat een catastrofale impact tot de reële mogelijkheden behoort, het onverstandig is om te wachten totdat je de relevante waarschijnlijkheden nauwkeurig kunt inschatten. Onmiddellijk handelen is vereist. Natuurlijk, het zou kunnen dat de kans op een catastrofe mettertijd toch klein blijkt te zijn en ons handelen overtrokken was. Die mogelijkheid zouden we voor lief moeten nemen. Juist omdat de inzet zo hoog is, moeten we de goede afloop niet aan het toeval overlaten. 

Klimaatonzekerheid creëert een verleiding voor wishful thinking: hopen dat het allemaal wel zal meevallen, gokken op de goede afloop. Juist om die verleiding te weerstaan, is een strategie die door het voorzorgsbeginsel wordt ingegeven verstandig. Dat betekent, in klimaatcontext, dat we onze uitstoot van broeikasgassen als samenleving drastisch reduceren, zowel door gedragsverandering als door over te stappen op CO2-neutrale energiebronnen. En natuurlijk moeten we flink blijven investeren in technologie. Maar het zou bijzonder onverstandig zijn om domweg te hopen dat een technologische totaaloplossing in de toekomst wel zal worden uitgedacht, en dat de kous daarmee af is.

Vergelijk onze situatie met die van een Russisch roulette-speler, die een revolver op zijn kleinkinderen richt, zonder te weten of – en met hoeveel patronen – die geladen is. Misschien heeft de speler geluk en vuurt de revolver niet. Misschien brengt de medische technologie zijn kleinkinderen er weer bovenop. Maar in de wetenschap dat ernstig letsel tot de reële mogelijkheden behoort, zou de man wel gek zijn om de trekker over te halen. Zo’n gok nemen is niet alleen immoreel, maar ook onverstandig, want roekeloos. Wie om het leven van zijn of haar nageslacht geeft, zou zo’n spel nooit en te nimmer spelen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Het voorzorgsprincipe moet ook toegepast worden wanneer we de risico’s van een hoogdringende en drastische CO2-reductie voor het welzijn en de welvaart van de bevolking. Daarom zijn ecologische maatregelen veel belangrijker dan CO2-maatregelen. Alleen al het feit dat u spreekt over ‘klimaatontkenners’ bewijst uw vooringenomenheid ten aanzien van bonafide wetenschappers. Met één standpunt ben ik het volkomen eens: we weten veel te weinig om in staat te zijn betrouwbare voorspellingen te doen.

  2. Beste Therie,

    Dat de eerste reactie op dit stuk er gelijk een is van de ontkenningslobby, verrast me (helaas) niet; als ‘klimaatverandering’ en ‘onzekerheid’ in één zin worden genoemd gaan de google alerts natuurlijk rinkelen.

    Ik weet niet goed hoe ik inhoudelijk op uw opmerking kan reageren, want de eerste zin is ongrammaticaal, en daarom onduidelijk. Voor een uitleg van wat wel en niet onzeker is in de context van klimaatvoorspellingen, verwijs ik naar het stuk.

Comments are closed.