Door Wouter Cohen (University of Manchester)
Iedereen die serieus met academische filosofie bezig is, weet: heel vaak zijn hedendaagse teksten oersaai. Meestal zijn de ideeën wel interessant, maar worden die zo rijkelijk belegd met vakjargon of onnodige semi-wiskundige formuleringen – een persoon X weet een propositie P dan en slechts dan als X gelooft dat P – dat je er op slag droefgeestig van wordt. Precisie is belangrijk, maar leesbaarheid ook.
Mijn specialisme is de geschiedenis van de analytische filosofie, van Gottlob Frege (1848-1925) tot en met W.V.O. Quine (1908-2000). In die periode schrijven filosofen een stuk losser, en misschien wel mede daardoor zijn ze ook feller tegen elkaar. Ik moet toegeven, het heeft soms wel iets weg van irritant haantjesgedrag. Maar als het met een beetje humor gedaan wordt, dan geeft het de teksten en denkers het soort karakter dat tegenwoordig vaak mist. Ter illustratie drie van mijn favoriete voorbeelden.
Goochelaar
Frege staat bekend als filosoof met een scherpe pen. In zijn logicacolleges voor de universiteit in Jena maakte hij graag de filosofische opvattingen van zijn tijdsgenoten belachelijk. Frege had bijvoorbeeld een uitgebreide theorie over de metafysische status van getallen en had maar weinig trek in de in zijn tijd populaire alternatieven. Over een van die theorieën zei hij: “Deze goocheltruc is vernuftiger dan normaal: de goochelaar houdt naast het publiek ook zichzelf voor de gek.”
De goochelaar is eminent wiskundige Karl Weierstrass (1815-1897), die dacht dat getallen simpelweg groeperingen van gelijksoortige dingen waren. Frege observeert dat “een rij boeken in de boekenkast dus een getal is, en de sneltrein van 17:14 ook”. Met getallen moet je bovendien kunnen rekenen, maar hoe kun je bepalen welk getal je krijgt als je boeken met treinen vermenigvuldigt? Alleen maar met behulp van een goocheltruc, vindt Frege.
Nu had Frege sowieso niet veel vertrouwen in wiskundigen. Halverwege het voorwoord van zijn magnum opus Basiswetten van de Rekenkunde voegt hij een nogal droge voetnoot in: “Wiskundigen die de doolhoven van de filosofie liever niet betreden wordt gevraagd hier te stoppen met lezen.”
Totale onzin
Anders dan Frege wilde Rudolf Carnap (1891-1970) iedereen te vriend houden (hoewel hij colleges volgde bij Frege!). Nou ja, iedereen is misschien te veel gezegd. Hij kon goed van leer trekken tegen filosofen die in zijn ogen pretentieuze onzin schreven. Daar lag de grens van zijn vriendelijkheid. Slachtoffer: Heidegger. Dat doelwit is niet toevallig. Heidegger had veel invloed in Duitsland na de publicatie van Zijn en Tijd in 1927, maar was zowel op filosofisch als op politiek gebied de tegenpool van Carnap. Waar Carnap links-progressief was en zocht naar een wetenschappelijk-georiënteerde filosofie, was Heidegger lid van de NSDAP en, in Carnaps ogen, een anti-wetenschappelijke filosoof.
Carnap zag de zin ‘het niets zelf nietst’, uit Heideggers tekst Wat is Metafysica?, als typerend voor betekenisloze metafysica. Zijn kritiek is relatief simpel: ‘nietsen’ is helemaal geen normaal werkwoord en Heidegger legt niet uit wat hij ermee bedoelt. Totale onzin dus.
Volgens Carnap zijn metafysici zoals Heidegger ‘als muzikanten zonder muzikaal talent’
Nu wil dat niet per se zeggen dat Heideggers werk waardeloos is. Volgens Carnap moet je Heideggers metafysica niet zien als een theorie die waar of onwaar kan zijn. Nee, Heidegger is meer als een dichter of muzikant die een ‘harmonisch levensgevoel’ probeert uit te drukken – dat gevoel is helemaal niet iets wat waar kan zijn. Zo gezien is er misschien toch nog een bepaalde poëtische waarde in Heideggers werk…
Helaas vond Carnap hem zelfs vanuit dit perspectief tekort schieten: metafysici zoals Heidegger “zijn als muzikanten zonder muzikaal talent”. Het verlangen om serieuze filosofische theorieën te ontwikkelen en tegelijkertijd kunst te maken zorgt er uiteindelijk alleen maar voor dat de metafysici “voor kennis helemaal niets en voor het harmonische levensgevoel iets ontoereikends produceren”.
Karakteristiek
Mijn laatste voorbeeld komt van Bertrand Russell (1872-1970), die vooral bekend is door zijn logische benadering van taal en in het bijzonder van zijn theorie van beschrijvingen (die ik in deze longread uitleg). Hij publiceert de theorie voor het eerst in 1905, als hij 33 is. In 1957, als hij al 85 is, neemt hij nog de moeite om te reageren op de dan recente kritiek van Peter Strawson (1919-2006).
Dat doet hij op karakteristieke wijze: “In de eerste plaats wil ik zeggen dat het voor mij totaal onmogelijk is om ook maar enige geldigheid in Strawsons argumenten te zien. Of dit onvermogen ligt aan mijn eigen seniliteit of aan een andere oorzaak, laat ik aan de lezer om te beslissen.”
Bertrand Russels irritatie ligt aan de oppervlakte
Tussen Russell en Strawson zit zowel een generatiekloof als een universiteitskloof. Waar Russell verbonden was aan het Cambridge van 1900-1930, waar logica centraal stond, was Strawson verbonden aan het Oxford van 1930-1960, waar filosofie met alledaags taalgebruik begon. Tegen het einde van Russells leven begon de Oxford-filosofie steeds belangrijker te worden; hij had daar duidelijk weinig begrip voor.
In 1957 schrijft Russell nog een andere reactie op een Oxford-filosoof, dit keer G.J. Warnock (1923-1995). Ook hier ligt Russells irritatie aan de oppervlakte: “Meneer Warnock negeert opzettelijk en bewust alles wat logici hebben gedaan om de problemen waarmee hij zich beweert bezig te houden te verhelderen.”
Het zal maar over je geschreven worden…
Het wordt wel eens gezegd dat de academie een vrije marktplaats van ideeën zou moeten zijn. Nu zou ik het zelf niet zo zeggen, maar de metafoor belicht wel mooi het emotionele aspect van academisch werk. Of je nou producten verkoopt op een fysieke markt of ideeën aanbiedt op de ‘academische marktplaats’, je doet het niet zomaar voor de lol. Je succes op de markt hangt samen met je levensonderhoud en je levensloop; kortom, met je geluk. Onnodig gemeen of niet, met citaten zoals die hierboven heb je in ieder geval het gevoel dat er echt iets op het spel staat, zoals je mag verwachten op de emotionele marktplaats.
Wouter Cohen is gepromoveerd aan de universiteit van Cambridge en werkt als postdoc aan de universiteit van Manchester.
Portret door Laura Y.
Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie. |