Door Ingrid Robeyns (Hoogleraar Universiteit Utrecht)

Het boek Le Capital aux XXIème Siècle van Thomas Piketty, dat doorbrak met de Engelse vertaling Capital in the 21st Century, verschijnt over een tiental dagen in Nederlandse vertaling. Bovendien komt Thomas Piketty binnenkort naar Nederland, en wijdt Het Filosofisch Kwintet komende vrijdag een extra uitzending aan dit boek. Reden genoeg om als filosofen even stil te staan bij dit boek, zoals Eric met zijn eerdere post als deed.
De voorbije weken stelde ik me de vraag (en kreeg hem ook door een journalist voorgelegd) welke filosofen Piketty hebben beïnvloed. Je zou denken dat zo’n ambitieus boek over ongelijkheid, wat toch een onderwerp is waarover academisch filosofen ontzettend veel hebben geschreven, ook filosofische wortels heeft.

Mijn initiële reactie na het lezen van het boek was die van velen, namelijk dat Karl Marx van grootste invloed is geweest. Kijk maar naar de titel en naar de manier waarop Piketty ongelijkheid analyseert: niet eenvoudigweg als inkomensongelijkheid wat ons iets vertelt over de levensstandaard van mensen, maar vooral als vermogensongelijkheid wat ons ook iets vertelt over hun politieke macht. In essentie heeft Piketty het over iets wat in de Marxistische traditie ook een centrale rol speelt: hoe in de tijd het aandeel van het ‘sociale product’ (dat wat we met z’n allen produceren) verdeeld wordt tussen zij die voornamelijk hun arbeid hebben om inkomen te genereren, versus de groep waarvan het inkomen vooral uit hun kapitaal  voortvloeit. Maar Piketty ontkende in een interview dat Marx een grote invloed had gespeeld op zijn denken.

Le Capital biedt echter een direct aanknopingspunt om de vraag naar de filosofische invloeden te beantwoorden, en dat is Piketty’s discussie (op pp. 479-481) over de Declaration des droits de l’Homme et du Citoyen (1789) en hoe die ongelijkheid centraal stelt. Het gaat daar over een korte passage (in dit dikke boek!) maar hij maakt er helder dat het eerste artikel van die Declaration voor hem cruciaal is:

Les distinctions sociales ne peuvent être fondées que sur l’utilité commune.

Piketty is correct in zijn observatie dat het rechtvaardigheidsprincipe van John Rawls dat over sociaaleconomische ongelijkheden gaat, het zogenaamde ‘verschilprincipe’, gelijkaardig is aan wat dit eerste artikel beoogt, want het verschilprincipe stelt dat ongelijkheden alleen maar te rechtvaardigen zijn indien ze de groep van minstbedeelden in de samenleving ten goede komen.

Ik was toch benieuwd of er niet nog meer filosofische invloeden waren, en besloot het Thomas Piketty zelf te vragen: om eerlijk te zijn had ik zo m’n twijfels bij de mate waarin er überhaupt echt sprake was van filosofische invloeden.

Piketty antwoordde dat de filosofen en burgers die de Declaration hadden opgesteld heel belangrijk zijn geweest, alsmede John Rawls en Amartya Sen, en dat daarnaast Jacques Rancière en Jürgen Habermas een invloed hebben gehad. Marx had, volgens Piketty, geen sterke invloed op zijn denken omdat hij veel te abstract en te theoretisch voor hem is.

Dat was een verhelderend antwoord, want het maakte twee dingen helder. Ten eerste dat Piketty bevestigt dat Marx op zijn denken geen grote invloed heeft gehad. Dat zou zo kunnen zijn, want de ideeën van Marx zijn natuurlijk doorgewerkt in een groot deel van de politieke filosofie – ook bijvoorbeeld in het werk van Sen en Habermas – dus je hoeft geen gedetailleerd begrip te hebben van Marx zijn werk om toch door hem beïnvloed te zijn. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat dit een strategische overweging is: in delen van de wereld maar ook in bepaalde disciplines stel je jezelf al snel buiten de discussie als je als Marxist gebrandmerkt bent.

Ten tweede was het opvallend hoe sterk Piketty de filosofen benadrukt die economische vraagstukken op democratische wijze willen bepalen. Habermas is natuurlijk de Europese democratiedenker bij uitstek. En Amartya Sen staat bekend om zijn visie dat wat rechtvaardigheid en ongelijkheid is, primair in de democratische arena beslecht zou moeten worden (in meer specialistische termen wordt dit wel de ‘sociale keuze benadering’ op rechtvaardigheidsvraagstukken genoemd).

Gegeven de plek die Piketty geeft aan de Declaration des Droit de l’homme et du Citoyen in zijn boek, zou de verborgen filosoof in Piketty’s boek wel eens Jean-Jacques Rousseau kunnen zijn, die het politieke gezag bij een kleine groep aristocraten verwerpt en de relatie helder maakt tussen sociale gelijkheid en de democratische staatsvorm. Dat verklaart ook waarom de enige positieve voetnoot die Piketty besteedt aan een filosoof, een voetnoot is waarin hij het belang van het denken over de democratie van Rancière benadrukt. De combinatie Piketty-Rancière kan verrassend lijken. Rancière is een zeer radicale anti-systeem denker, die de sociale, politieke en economische instituties van de samenleving radicaal wil veranderen (en die democratie begrijpt als het bestuurd worden door mensen die door het lot worden aangewezen, en niet door de plutocratie, oligarchie, of een technocratisch bestuur door ‘experts’).

De belangrijkste conclusie uit het onderzoeken van de vraag wie de filosofische invloeden op Piketty waren, lijkt mij daarom het belang dat Piketty hecht aan de democratie, en het belang van hoe toenemende vermogensongelijkheid de democratie kan ondermijnen. Wie dat scherp voor ogen heeft, ziet de filosofische invloeden in zijn werk, en begrijpt ook waarom precies deze filosofen -Rawls, Sen, Habermas en Rancière, en de filosofen die een grote invloed hadden op de Declaration, – de filosofen zijn die hem beïnvloed hebben.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Interessant.
    Maar vooral ook interessant dat de vraag blijkbaar is *WIE* de filosofische invloeden zijn op Piketty. Grappig genoeg vind je dan een antwoord in termen van *WELKE* ideeën, begrippen, argumenten van invloed zijn geweest, en antwoord dat je dan weer herleidt tot “de filosofen die hem beïnvloed hebben”.
    Natuurlijk is filosofie mensenwerk. Maar het zijn vaak niet de mensen die het werk doen. Zeker niet als de invloed over de grenzen van disciplines werkt.

  2. Ik denk dat het heel terecht is dat Pikkety zich niet op Marx beroept. Marx is op zich helemaal niet zo geïnteresseerd in herverdeling. Ook de armoede van de arbeidende klasse was voor hem niet de belangrijkste reden om zijn boeken te schrijven. Bij Marx gaat het eigenlijk altijd om vervreemding, en wat hij in het Engeland van zijn tijd waarnam was het feit dat de economie zich steeds meer manifesteerde als een macht tegenover de maatschappij. Niet alleen de arbeider moest zich conformeren aan de eisen van de economie, dat gold ook voor de kapitalist. In hun wederzijdse afhankelijkheid droegen ze er allebei toe bij dat het systeem steeds krachtiger werd. Marx droomde ervan dat de sociale tweespalt er uiteindelijk toe zou leiden dat het systeem het zou begeven. Marx spreekt in dit verband van het einde van de ´voorgeschiedenis´ van de mens. Uiteindelijk zou dit er dan toe moeten leiden dat de mens zich onbelemmerd zou kunnen ontplooien en zijn menselijke verlangens en vermogens zou ontdekken.
    Als je de commentaren op het boek van pikkety leest, dan zou het wel eens zo kunnen zijn dat er van zijn voorstellen niets terecht komt. In vergelijking met de ingrijpende gebeurtenissen waar Marx over speculeerde,zijn dat overigens maar zeer bescheiden voorstellen, zodat ik andermaal in mijn overtuiging wordt bevestigd dat je Marx als een tragische filosoof moet kwalificeren.

  3. Op politiek gebied zien we een terugkeer van de psychologie van de koude grond. Emotie speelt allicht een rol in de politiek en een psychologische analyse kan in theorie een verrassend inzicht bieden. De teleurstellende werkelijkheid is dat het veelal verzandt in cliches. De reden hiervoor is dat achter de drang tot psychologiseren vaak een politiek motief schuilgaat. Er is namelijk geen makkelijker manier om de positie van een tegenstander in diskrediet te brengen dan door associatie met negatieve emoties. Dit komt nog het duidelijkst naar voren in de discussie over ongelijkheid, die hoge vluchten heeft genomen sinds de publicatie van het boek van Thomas Piketty. Tegenstanders van Piketty voeren het debat niet met argumenten, ze slaan van zich af met beschuldigingen van afgunst, hebzucht en jaloezie. De oproep tot het bestrijden van de groeiende sociale ongelijkheid is niets meer dan ‘afgunst, door links opgepoetst tot deugd’, zo stelt Patrick van Schie, directeur van het wetenschappelijk bureau van de vvd. Voorstellen voor verhoging van de vermogensbelasting wuift hij weg als ‘op jaloezie gebouwd clientelisme’. Degenen die kritiek uiten op de bonussen van bankiers, de topinkomens van bestuurders of de Maserati van Mollenkamp, wordt eveneens al snel afgunst verweten. ‘Hebzucht is een nare eigenschap’, schreef Marike Stellinga in een column, ‘maar jaloezie is dat ook.’ De morele veroordeling van Wall Street-bankiers werd door Femke Halsema op vergelijkbare wijze gepareerd: hebzucht zou alomtegenwoordig zijn, de wolf huist in ons allen.

Comments are closed.