Door Neelke Doorn (Hoogleraar Technische Universiteit Delft)
Begin november was ik uitgenodigd bij een conferentie om een keynote lezing te verzorgen over verantwoordelijkheden in environmental risk management. Onderwerpen als klimaatverandering, vervuiling en natuurrampen kwamen langs tijdens de conferentie. De belangrijkste boodschap van mijn lezing was dat het verdelen van verantwoordelijkheden niet alleen een kwestie is van efficiëntie en effectiviteit, maar ook van eerlijkheid.
Met andere woorden, bij de vraag wie we verantwoordelijk maken voor een bepaalde taak (of de vraag wie we verantwoordelijk houden voor iets in het verleden) dienen we niet alleen te kijken wat tot een efficiënt en effectief resultaat leidt, maar dienen we ook te kijken of deze toeschrijving van verantwoordelijkheid eerlijk is. De boodschap bleek in goede aarde te vallen en met name de koppeling tussen verantwoordelijkheid en eerlijkheid was voor veel deelnemers een grote eye opener. Er werd lang nagepraat en aan het eind van de dag kwam een van de deelnemers naar me toe met de opmerking dat het de professionele verantwoordelijkheid is van filosofen om zich meer te mengen in dergelijke maatschappelijk zeer relevante discussies.
Er is op dit blog al meerdere keren, in mijn ogen overtuigend, geschreven over het belang van de geesteswetenschappen en ik wil dat dan ook niet nogmaals herhalen. In het kader van de discussies rondom de Nationale Wetenschapsagenda is het echter ook belangrijk te kijken naar wat filosofen, of onderzoekers meer algemeen, dienen te doen met hun wetenschappelijke kennis. Hebben zij hier inderdaad ook een professionele verantwoordelijkheid, zoals de deelnemer aan bovengenoemde conferentie suggereert?
In mijn ethiekonderwijs aan de Technische Universiteit Delft start ik vaak met de vraag waarom het zinvol is om over de professionele verantwoordelijkheid van ingenieurs te praten. Studenten komen dan, na enig discussiëren, op het volgende argument. Ingenieurs hebben bepaalde specialistische kennis die een bijdrage kan leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen. Als je die kennis hebt is het ook jouw plicht als ingenieur om deze te gebruiken, vergelijkbaar met de plicht van een arts in een noodsituatie om medische bijstand te verlenen. Ingenieurs mogen, deze lijn volgend, zich wel iets actiever laten horen als zij menen dat bijvoorbeeld veiligheid of duurzaamheid onder druk staat, zo concluderen veel studenten na enige reflectie.
Techniekstudenten krijgen in hun latere werk vaak te maken met beroepscodes of gedragscodes, waaruit ook een professionele verantwoordelijkheid kan worden afgeleid. In de, veelal Angelsaksische, literatuur over professionele verantwoordelijkheid wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen occupation en profession. Zo definiëert de filosoof Michael Davis profession als “a number of individuals in the same occupation voluntarily organized to earn a living by openly serving a certain moral ideal in a morally permissible way beyond what law, market, and morality would otherwise require” (Davis 1998, Thinking Like an Engineer: Studies in the Ethics of a Profession, Oxford University Press, New York and Oxford. p. 417). Door vrijwillig lid te worden van een profession, worden de gedragscodes die de betreffende beroepsgroep hanteert ook bindend, zo betoogt Davis.
De Nederlandse beroepsvereniging voor ingenieurs kent ook een gedragscode en het eerste beginsel luidt als volgt:
[1] Bij technische beslissingen houden wij rekening met de veiligheid en gezondheid van mens en omgeving. Daarnaast maken wij de factoren bekend die de veiligheid van de maatschappij en het milieu beïnvloeden.
(…)
[1.3.3] De ingenieur zal in het kader van de uitoefening van zijn beroep bij de daarvoor aangewezen autoriteiten melding maken van omstandigheden die een gevaar vormen voor de veiligheid, de gezondheid of voor het milieu.
Uit artikel 1.3.3 kan inderdaad een verantwoordelijkheid afgeleid worden om actief aan de bel te trekken als veiligheid, gezondheid of milieu in het geding is.
Tot zover de professionele verantwoordelijkheid van ingenieurs. Wat leert het bovenstaande ons over de professionele verantwoordelijkheid van filosofen? Het antwoord van de studenten op de vraag naar de professionele verantwoordelijkheden van ingenieurs kan mijns inziens grotendeels vertaald worden naar die van filosofen. In een ijzersterke column in de NRC van 30 december 2014 betoogt Maxim Februari dat wijsgerige ethiek een specialistisch vak is met zijn eigen, sterk argumentatief georiënteerde, kennis. De ethicus kent, zo betoogt Februari, “de plaats (…) van het morele argument. Dat wil zeggen, je weet wat de verhouding is tussen morele, economische, bestuurlijke, technische en overige argumenten.” Februari gaat met name in op de positie van ethici, maar uit de strekking van zijn betoog blijkt dat deze conclusie van toepassing is op bijna alle subdisciplines binnen de filosofie. Ik deel zijn mening dat filosofen inderdaad unieke kennis hebben. Als ik in mijn ethiekonderwijs met techniekstudenten tot de conclusie kom dat deze kennis een professionele verantwoordelijkheid naar de maatschappij geeft dan zou het weinig consequent zijn om dit niet ook op mij zelf, als filosoof, van toepassing te laten zijn.
En hoe zit het met de beroeps- of gedragscodes? In Nederland hebben de filosofen zich niet georganiseerd in een beroepsgroep. We kennen de Algemene Nederlandse Vereniging voor Wijsbegeerte, maar deze richt zich niet specifiek op de beroepsmatige uitoefening van de filosofie. De filosofen die verbonden zijn aan een universiteit hebben wel te maken met de gedragscode van de Vereniging van Universiteiten (VSNU). Deze bestaat uit een aantal hoofdstukken die grotendeels gaan over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van onderzoek. Het laatste hoofdstuk in de code ziet op de verantwoordelijkheid van onderzoekers. Hierin staat het volgende.
Principe
Wetenschapsbeoefenaren geven zich rekenschap van hun verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke implicaties van hun wetenschappelijk werk. Zij zijn aanspreekbaar op de keuze van onderzoeksthema’s en in staat deze uit te leggen.
Definitie
De wetenschapsbeoefenaar is zich ervan bewust dat hij de middelen en faciliteiten krijgt wetenschappelijk onderzoek te doen en daarin vrije keuzes te maken. Die keuzes legt hij naar beste eer en geweten uit.
Uitwerking
- Onderzoekers zijn bereid en in staat zowel ex ante als ex post verantwoording af te leggen over de keuze van hun onderzoeksthema’s. Onderzoekers rapporteren inzichtelijk en volledig over hoe zij de onderzoeksmiddelen hebben besteed en welke keuzen zij daarbij hebben gemaakt.
- Wetenschapsbeoefenaren laten zich eerlijk en loyaal de maat nemen over de door hen geleverde kwaliteit. Zij werken mee aan in- en externe beoordelingen van hun onderzoek.
Ik vind het opvallend hoe terughoudend in deze code gewag wordt gemaakt van een actieve verantwoordelijkheid om kennis te delen in het maatschappelijk debat. Waar uit de beroepscode van ingenieurs een actieve verantwoordelijkheid om de kennis over mogelijke gevaren kan worden afgeleid, blijft de code van de VSNU wat mij betreft te veel naar binnen gericht. Zo lang de verantwoordelijkheid wordt gereduceerd tot het verantwoorden van de onderwerpkeuze en de opgedane kennis vervolgens niet wordt gedeeld of verspreid buiten de academische kring, is deze verantwoording mijns inziens een loze kreet. De benadering van mijn studenten overtuigt mij wat dat betreft meer: noblesse oblige.
Filosofen hebben kennis die een bijdrage kan helpen aan de analyse van en het debat en de besluitvorming rondom maatschappelijke vraagstukken en daaruit volgt een verantwoordelijkheid naar de maatschappij om deze kennis ook in te zetten. Uiteraard moeten filosofen daarbij wel blijven binnen de grenzen van hun expertise, maar we hoeven maar te kijken naar de klimaatconferentie in Parijs (COP21) om te zien dat ook hier een groot aantal vraagstukken aan bod zal komen die bij uitstek het terrein zijn van filosofen: verdelingsvraagstukken, besluitvorming rondom onzekerheden, conceptualisering van noties als verantwoordelijkheid, e.d.. Filosofen hoeven wat mij betreft dan ook minder bang te zijn voor termen als valorisatie en kennisbenutting. Kennisbenutting betekent geenszins dat er een “tool” of een “instrument” ontwikkeld hoeft te worden. Zoals het voorbeeld van de conferentie laat zien kan het al heel waardevol zijn om een keer een conferentie van een andere discipline bij te wonen. In navolging van het pleidooi van Maxim Februari hoop ik dat filosofen, nog meer dan nu het geval is, de ruimte zullen opzoeken om hier een bijdrage te leveren. Niet zozeer om politieagent te spelen of te moraliseren, maar om te expliciteren welke normatieve keuzes er soms impliciet ten grondslag liggen aan het debat en om dit debat waar mogelijk te verhelderen.
Ik ben het hartsgrondig eens met je betoog, Neelke (dat was ook een van de belangrijkste reden om deze blog te starten, nu alweer meer dan een jaar geleden). Maar het is wel lastig omdat je als filosoof vaker een podium aangeboden krijgt tussen de columnisten, dan tussen de empirische wetenschappers. Neem bijvoorbeeld een van de beste programma’s op NPO: Klokhuis. Een prachtig, informatief, goedgemaakt programma, dat basisschoolkinderen iets leert over de wereld, vanuit een wetenschappelijk perspectief. Ik denk dat ik sinds een jaar of 3 klokhuis kijk (niet iedere dag overigens). In al die tijd kan ik me een paar historici herinneren die iets vertelt hebben, af en toe een psycholoog of socioloog, maar bijna altijd medische wetenschappers of natuurwetenscahppers. ik kan me niet herinneren al ooit een filosoof gehoord te hebben. Je zou nochtans over, bijvoorbeeld, verdelingsvraagstukken heel mooi zowel heel abstract als heel concrete dingen kunnen uitleggen. Maar blijkbaar zitten filosofen niet in de spreekwoordelijke “kaartenbank” van programma’s die wetenschappers nodig hebben.
Het is dus niet enkele een kwestie van de bereidheid van academische filosofen (al denk ik dat dit echt belangrijk is om dat te blijven benadrukken en blijven zoeken naar nieuwe mediavormen die we zelf in de ‘markt’ gooien). Het is OOK een kwestie van de onbekendheid bij progammamakers, maatschappelijke organisaties, bedrijven etc die niet scherp op het netvlies hebben staan wat academisch filosofen zouden kunnen bijdragen. Maar mijn inschatting is dat het de goede kant op beweegt.
Helemaal mee eens; die kaartenbak mag zeker eens verrijkt worden. Voor mezelf merk ik dat het helpt dat ik ook echt een domein heb, waardoor ik in ieder geval door de empirische wetenschappers zelf wel erbij word gehaald/serieus word genomen. De stap naar het echte publieke debat hebben we inderdaad niet helemaal zelf in de hand, maar de stap om wat wij doen ook buiten de filosofie bekend te maken en ook toe te passen op concrete vraagstukken zouden filosofen van mij meer mogen (durven) doen. Het Bij Nader Inzien initiatief is natuurlijk juist al een voorbeeld hiervan, dus wat dat betreft behoren de schrijvers van dit blog misschien niet helemaal tot mijn doelgroep.
Ik denk overigens dat het belangrijk is dat filosofen hierbij een bereidheid hebben om ook te leren van die concrete vraagstukken en wat de empirische wetenschappen hierover te vertellen hebben. Als we het nu toch hebben over verdelingsvraagstukken, dan is dit wellicht impliciet ook een pleidooi voor meer aandacht voor nonideal theory in de filosofie. Maar ook hier weet ik dat ik jou niet hoef te overtuigen.