Door Eveline Groot (Erasmus Universiteit Rotterdam)
Wat een commotie in kranten en op Twitter naar aanleiding van Carlo Ierna’s onderzoek over het aanpassen van de huidige filosofische canon. Spinoza wordt nu zelfs gecanceld, luidde de kritiek. Met daarbij de subtekst dat deze Joodse auteur juist wat hoognodige diversiteit brengt op de eenzijdige lijst die wordt gedomineerd door bevoorrechte, christelijke en witte mannen. Cancelcultuur lijkt compleet te zijn doorgeslagen.
Maar is dat ook zo?
Nee, zou ik willen bepleiten. Die zogenaamde cancelcultuur is namelijk van alle tijden. De filosofie is een wetenschapsterrein dat bij uitstek bekend is met dit fenomeen. Zo is de helft van de weldenkende populatie weggevaagd uit haar geschiedenis; puur en alleen op basis van geslacht.
De cultuur van uitsluiting lijkt wel te veranderen. En daarin ligt grote potentie voor de ontwikkeling van de filosofie: om onterecht vergeten denkers een podium te geven; om de vage criteria rondom ‘filosofische kwaliteit’ beter te duiden; en om als wetenschapsgebied relevant te blijven. De potentie, kortom, om in te sluiten, in plaats van uit te sluiten.
Cultuur van uitsluiting
Als hedendaags fenomeen is cancel culture overgewaaid uit het Angelsaksische discours rondom de #MeToo-beweging. Het wordt voornamelijk geassocieerd met het publiekelijk beschamen van mannen die ‘ongewenst gedrag’ hebben getoond – ik hou het even bij dit eufemisme – en het snoeren van de monden die ‘politiek incorrecte’ taal uitslaan.
Het ‘pijnpunt’ van de criticasters van de hedendaagse cancelcultuur is dat deze cancelpraktijk zich heeft gekeerd tegen het centrum van de macht: het centrum dat aanvankelijk juist de selectiecriteria voor het cancelen bepaalde – hoe obscuur deze ook waren.
De geschiedenis van de filosofie kent veel culturen van uitsluiting en hanteert daarbij legio criteria op basis waarvan werk van een auteur als filosofisch bestempeld wordt of niet. Veel van deze criteria zijn volkomen onduidelijk en ambigu. Maar één criterium lijkt dat lange tijd niet te zijn geweest – en dat heeft niets te maken met kwaliteit, maar met een chromosoom.
Zij is haar borsten
Niet veel mensen kennen de filosoof Germaine de Staël (1766–1817). Maar afgelopen november was één van de zuinige keren dat ze in de krant werd genoemd. Niet vanwege haar baanbrekende politieke en filosofische ideeën, maar vanwege haar relatie met een man, en welja, haar decolleté.
Waarom is zo’n intelligente vrouw vooral bekend vanwege het koketteren met haar borsten? En niet vanwege haar originele ideeën over de menselijke natuur, moraliteit en politiek?
De Staël is gereduceerd tot machtsbeluste barones of tot fangirl van Rousseau
Hoe kan het dat de vrouw die de Duke of Wellington en de Russische tsaar Alexander I van politiek advies voorzag en daarmee direct medeverantwoordelijk is voor de val van Napoleon; die bestselling romans schreef over vrouwelijke heldinnen en daarmee haar filosofische ideeën in literaire vorm veel huizen binnenbracht; die samen met Benjamin Constant als de grondlegger van het liberalisme wordt beschouwd; hoe kan het dat zo’n vrouw haast volkomen genegeerd is in de geschiedenis van de filosofie?
De receptiegeschiedenis van vrouwen in de filosofie is vernietigend. De Staëls reputatie is hier een mooi voorbeeld van. Werd zij in haar eigen tijd nog geprezen en geroemd om haar denken en verschenen er na haar overlijden handboeken over haar belangrijkste ideeën, een kleine eeuw na haar dood is er niets meer van over.
De Staël is gereduceerd tot ofwel een machtsbeluste barones, een voorbeeld van onzedelijkheid en onmatigheid, ofwel een fangirl van Rousseau die zwelgt in haar eigen emoties. Het blijft mij mateloos verbazen hoeveel moeite een wetenschapper als G.A. Underwood denkt te moeten doen om te bewijzen hoe onbelangrijk en onfilosofisch het werk van een vrouw is – in dit geval De Staël, maar dergelijke onderzoeken zijn talrijk.
Langzaamaan begint de filosofische gemeenschap te beseffen dat er ontzettend veel vrouwen, zoals De Staël, onterecht uit de geschiedenis zijn gewist. Toch blijft het een zoektocht om deze vrouwen te vinden, erkenning te geven en op het toneel te krijgen: in handboeken, klaslokalen en media.
Een onkritisch keurmerk
Terug naar de commotie over het cancelen van denkers uit de filosofische canon. Het feit dat het publieke debat over de canon in hevigheid losbarst, betekent dat deze discussie aan iets fundamenteels raakt: aan de grondvesten van wat als filosofisch denken wordt (en moet worden) beschouwd.
Wat maakt een tekst filosofisch met een hoofdletter F?
Het zou dus niet enkel een intersectionele discussie moeten zijn over de representatie van wit en zwart, man en vrouw, Westers en niet-Westers, sociaaleconomisch geprivilegieerd of juist niet. Het hoort een grondige en breedgedragen meta-filosofische discussie te zijn, waarbij onderliggende en impliciete aannames worden blootgelegd en blikken worden geopend en verruimd.
Laten we een fundamentele discussie voeren over wat het betekent om een werk aan te merken als van filosofisch hoogstaande kwaliteit. Bestaat er eigenlijk een eenduidig kader om te bepalen of een tekst filosofisch is met een hoofdletter F?
Canonvorming suggereert dit wel. Auteurs die tot de filosofische canon behoren, zouden de beste filosofische werken hebben gepubliceerd. Maar de vraag waarom juist dit de beste werken zijn, is moeilijk te beantwoorden.
Zo lijkt elke filosofiefaculteit in Nederland verschillende accenten te leggen in het curriculum. Waar werk van De Beauvoir basisstof is aan de ene faculteit, kom je haar aan andere faculteiten enkel tegen in keuzevakken – of helemaal niet. Wordt Hegels werk essentieel beschouwd in curricula aan Nederlandse universiteiten, in de Verenigde Staten kom je zijn naam amper tegen – hooguit verdwaald bij Literary Studies.
Filosofische teksten die de canon halen, zouden briljante denksystemen, loepzuivere argumentatie, of tijdloze ideeën in zich dragen. Deze werken hebben een air van objectieve genialiteit. Maar wat als ‘briljant’, ‘loepzuiver’ en ‘tijdloos’ wordt beschouwd, is in hoge mate arbitrair. Wat is filosofische genialiteit eigenlijk en hoe wordt dit bepaald? Wie worden als genieën bestempeld en waarom?
Werk en leven
Een probleem dat hiermee samenhangt, is dat in de filosofische canon weinig aandacht is voor geleefde ervaringen en voor de relatie tussen leven en denken. In de filosofie wordt de ‘tekst’ vaak als autonoom beschouwd: deze staat los van de ‘auteur’ en diens persoonlijke overtuigingen.
Tegelijkertijd worden de grote filosofen uit onze geschiedenis gezien als originele genieën. We nemen de denker dus mee in de beoordeling van zijn of haar werk, maar niet helemaal.
Je kunt niet meer stellen dat Heidegger een objectief filosofisch bouwwerk heeft gecreëerd
De discussie rondom de publicatie van de Schwarze Hefte van Heidegger toont hoe relevant iemands persoonlijke overtuigingen kunnen zijn voor diens werk. In Heideggers overdenkingen, gepubliceerd in 2014, stond eindelijk zwart op wit dat Heidegger antisemitische ideeën aanhing – iets waar voorheen vooral vermoedens toe bestonden.
Dit heeft betekenis voor de interpretatie van zijn geschriften. Je kunt niet meer stellen dat Heidegger een objectief filosofisch bouwwerk heeft gecreëerd: een bouwwerk dat geheel losstaat van zijn positie in en zijn blik op de wereld.
Door de discussie over kwalitatief hoogstaand filosofisch werk open te breken, kun je nadenken over nieuwe keurmerken. Keurmerken die niet uitgaan van objectiviteit en genialiteit, maar die oog hebben voor verschillende vormen van denken, verschillende media waarin gedacht wordt, verschillende levensposities van denkers of verschil in de manier waarop denkers in de wereld staan: hun gesitueerdheid.
Zou een essentieel onderdeel van kwalitatief hoogstaand filosofisch werk ook kunnen zijn, dat persoonlijke overtuigingen van de auteur (bijvoorbeeld van politieke, seksistische of racistische aard) meegewogen worden in de beoordeling van het werk?
Win win win (win win)
Wat heeft het filosofische vakgebied te winnen met een fundamentele discussie over de canon? Buiten het feit dat er prachtige denkwerelden zullen openen, zie ik meteen vier andere winsten.
Een betere – niet feitelijk onjuiste weergave – van de geschiedenis van de filosofie. Dat bepaalde teksten niet worden bestudeerd of besproken in colleges, betekent niet dat deze teksten niet bestaan.
Inclusie en representatie zijn dus geen modegril
We krijgen een beter inzicht in het compendium (het overzicht van alle filosofische bronnen en teksten die we tot onze beschikking hebben). Door te kijken naar het compendium in plaats van naar de beperkte canon ontstaan er nieuwe verbanden tussen auteurs en denktradities, kunnen nieuwe thema’s belicht worden en komt er meer ruimte voor diversiteit. Het New Narratives-project van Lisa Shapiro laat dit mooi zien.
De canon bevragen vergt dat we ook de grenzen van het compendium bevragen. Het is niet alleen een kwestie van ‘kwaliteit’ aanmerken, maar ook vragen stellen bij de afkomst van deze kwaliteitseisen en wat filosofie ‘an sich’ is en zou kunnen zijn. Het is, kortom, een complexe meta-filosofische exercitie waar ontiegelijk veel werk mee gemoeid is en waar de filosofische gemeenschap idealiter in de breedte bij betrokken is.
Tot slot past het bij de legitimatie van de bestaansgrond van de filosofie. In ‘onze’ discipline gaan we er nogal prat op dat vraagstukken complexer zijn dan ze lijken, zie ook de slogan van Bij Nader Inzien.
Dit is ten dele de legitimatie van filosofisch werk: kluwen van argumenten ontwarren en ideeën ontwaren, diepgang zoeken, gelaagdheid tonen, meerdere perspectieven naast elkaar plaatsen. Als dit een legitimatie is, dan is het logisch binnen de geschiedenis van de filosofie meerstemmigheid te onderzoeken.
Inclusie en representatie zijn dus geen modegril. Het zijn noodzakelijke waarden om de blinde cancelcultuur in de filosofie om te vormen naar een bewuste cultuur van insluiting.
Vond je dit een goed artikel? Bij Nader Inzien zet zich in voor de verspreiding van serieuze filosofische kennis en analyse. We kunnen het platform draaiende houden dankzij de inzet van vrijwillige auteurs en redacteuren en de steun van lezers zoals jij. Word daarom vriend van BNI of steun ons met een donatie. |
Een belangrijk deel van filosofie is ook de geschiedenis van de filosofie (al is het maar om niet in herhaling te vervallen) en de impact die bepaalde ideeen hebben gehad op die geschiedenis, de samenleving, en daarmee op de huidige cultuur. Om de cultuur en die impact te begrijpen zul je terug moeten naar die historische “influencers” — en dan is het helaas een historisch gegeven dat mannen vaak een grotere impact hebben gehad, juist omdat zij altijd een groter podium hadden. Dat neemt natuurlijk niet weg dat je de invloeden van vrouwen zoals De Stael niet moet herwegen, of, going forward, ook anderen een stem moet geven.
Ik zou zeggen: niet blijven hangen in dit onrecht en slachtofferrol, maar publiceer en bespreek de ideeen van vrouwelijke filosofen, vooral die van onze tijd.
In dit tijdschrift.